Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
14-11-2010
4.7 Werkhuizen Gilain
DeWerkhuizen van Gilain
of Ateliers de construction de machines à vapeur, mécaniques, chaudières à vapeur
et filiature de laine kwamen tot stand in de lokalen van de afgeschafte
St.-Sebastiaansgilde. Na de Franse revolutie besloot de uit Charleroi
afkomstige mecanicien Jacques Joseph Gilain (foto links) hier
een wolspinnerij te vestigen. Toen de textielindustrie in de Nederlanden af te
rekenen kreeg met Engelse concurrentie schakelde Gilain in 1825 over op het
vervaardigen van stoommachines voor de textielsector. In de jaren dertig van de
19de eeuw werd de productie uitgebreid met toestellen voor de verwerking van de
florissante Haspengouwse voedingsindustrie. Vooral de pas opgerichte
suikerfabrieken vormden een belangrijke afzetmarkt.
In het
tweede kwart van de 19de eeuw breidde Jacques Joseph Gilain zijn
oorspronkelijke spinnerij uit met een werkhuis dat aan de achterzijde uitgaf op
de recent aangelegde spoorlijn. Hier specialiseerde hij zich in de fabricatie
en de assemblage van stoommachines, die voornamelijk bestemd waren voor de
voedingsindustrie. Gedurende een korte periode werden ook tram- en
spoorweglocomotieven vervaardigd.
In 1879 werd het familiebedrijf omgevormd tot de Société
anonyme des Ateliers de Construction J.J. Gilain met sociale zetel te
Tienen (foto zie bijlage). Het kreeg toen de allures van een industriële
vestiging met wereldklasse. De periode tussen beide wereldoorlogen vormde voor
de Ateliers de Construction Mécaniques de Tirlemont een eerder woelige
periode. Bij het begin van de jaren dertig moest de oude firma zelfs haar
toevlucht nemen tot liquidatie. In 1934 werd een nieuwe maatschappij opgericht
onder de naam Société Anonyme des Ateliers de Construction Mécanique de
Tirlemont of kortweg ACMT. In 1959 werd dit bedrijf opgenomen in het
consortium van de Ateliers Belges Réunis of ABR. Onder druk van
een nieuwe crisis werd de firma in 1962 verplicht om het centrum van Tienen te
verlaten. De site ter hoogte van de Zijdelingsestraat bleef tot 1967
gehandhaafd.
Dat in Tienen ooit de beroemde seniorentrams gemaakt werden voor Antwerpen bewijst de PowerPoint presentatie in bijlage. "Het trammuseum van Berchem".
De Grote
Gete en de Mene speelden een belangrijke rol in de industriële ontwikkeling van
de stad. Het water werd niet alleen aangewend als hulpmiddel in het fabricatieproces,
maar leverde ook de nodige energie om te komen tot het eindproduct.
Molens (foto links) zetten de waterkracht om in bruikbare
energie voor de verwerking van de grondstoffen. Ook andere natuurlijke
krachtbronnen als wind en paardenkracht werden voor dit doel aangewend. Tot in
de 19deeeuw, toen andere meer krachtige energiebronnen als stoom,
organische brandstoffen en elektriciteit de ambachtelijke molens verdrongen,
zou dit zo blijven.
Rond 1850
waren er te Tienen nog dertien molens bedrijvig waarvan vier bloemwatermolens,
vijf olierosmolens, een bloemwindmolen, een oliewatermolen, een
schorswatermolen en een aardappelmeelmolen.
In de
19deeeuw telde de stad nog vijf bedrijven die gespecialiseerd waren
in de fabricatie van wollen stoffen, flanel en kousen. De firma Bonneterie
Elite werd in 1829 opgericht. Het oorspronkelijke gebouw was een ontwerp
van architect Albert Geens en bevond zich op de plaats van de 19de -eeuwse
leerlooierij van Charles Vrijsens. Van deze textielfabriek, die na de oorlog op
de productie van nylonkousen overschakelde, is niets meer overgebleven.
Aan de
overkant van de vroegere vesten was de Fabrique de Bonneterie Herve et
Frères gevestigd. Deze firma had zich gespecialiseerd in het vervaardigen
van kousen, sokken en kielen. Het bedrijf kwam tot stand op de vroegere site
van de azijnstokerij Thielens. In 1902 werd het geheel overgenomen door Albert
Petit, die de nog bestaande gebouwen inrichtte als opslagplaats voor
steenkolen. Deze locatie werd uiteindelijk opgekocht door de uit Verviers
afkomstige familie Herve, die in de vroegere Moutmolen aan de Getelaan een
textielfabriekje uitbaatte. In 1912 dienden de gebroeders Herve een
bouwaanvraag in om de originele infrastructuur van de oude azijnstokerij uit te
breiden met ateliers voor de productie van kousen.
De minder
rijke gronden van het Hageland leenden zich uitstekend voor intensieve
veeteelt, maar ook in het vruchtbare Haspengouw werd vee geteeld. Dit deed men
ondermeer voor de bemesting nodig voor de verrijking van de akkers. Ook het
huidenvetters- of leerlooiersambacht dankte haar oorsprong aan de
uitgebreide runderteelt in de regio. Het kende in Tienen een eeuwenoude
traditie. De kadastrale atlas vermeldt nog vier leerlooierijen rond het midden
van de 19de eeuw. Vanouds waren de belangrijksten gelegen langs de Gete en de
Mene. Het water van de rivier werd immers gebruikt voor het spoelen van de
huiden.
De 19de-eeuwse leerlooierij van Vrijsens
is volledig verdwenen (foto links). Alleen de benaming
Huidvettersstraat verraadt nog de vroegere bedrijvigheid in deze stadswijk.
Eén van de bekendste Tiense leerlooierijen, de Tannerie Kamp ,
was niet in deze straat gevestigd. Zij werd in 1910 in de Hoegaardenstraat
opgericht op de plaats van de oude huidenvetterij Loyaerts.