Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
16-11-2010
Werk en werkloosheid in Tienen (2)
Meer dan 25 jaren
zijn in Tienen herstructureringen aan de gang. Ondanks die
aanhoudende herstructureringen, zeg maar afdankingen, slaagt Tienen erin een
hoge werkzaamheidsgraad (aantal actieven in verhouding tot de beroepsbevolking)
en een hoge werkgelegenheidsgraad (aantal arbeidsplaatsen in verhouding tot de
beroepsbevolking) te bereiken en aan te houden. De
laag-geschooldheid in Tienen, deels nog een gevolg van de late tertiarisering
van het economisch landschap, is wel een probleem.
Precies omde teloorgang van de klassieke industriële
economie, gericht op massaproductie op te vangen, richt Tienen zich voluit op het aantrekken van kenniseconomie. Recent ondertekende de stad een samenwerkingsovereenkomst
met de KUL om het feed-food-health project FFH016 op te starten. De regelmatige
contacten met de KUL hebben tot doel spin-offs (bedrijven met technologische
vernieuwing) in de stad aan te trekken. Geen massaproductie, wel toptechnologie,
die niet zomaar herlokaliseerbaar is. Zo behoort IMEC als
onderzoeksinstituut tot de top 3 van de wereld. De geografische nabijheid van
IMEC schept unieke kansen voor onze regio, denk maar aan Photovoltech (=productie van wafels voor zonnepanelen).
Nog een weetje in de marge, het hypermoderne bedrijf Photovoltech (foto links) staat op Wijngaardberg, op dezelfde plaats waar 2500 jaar geleden de eerste nederzetting uit de IJzertijd ook al gelokaliseerd was. Het moet daar goed om te boeren zijn.
Tienen is naar aantal inwoners en tewerkstelling de
tweede stad van het arrondissement Leuven. Het is een socio-economische
wetmatigheid dat entiteiten die een (klein)stedelijke functie vervullen een
grote aantrekkingskracht hebben op kansarmen omwille van (goedkopere)
huisvestingsmogelijkheden, sociale voorzieningen, minder sociale
controle. Hierdoor is er ook een duidelijke impact op de werkloosheidsevolutie:
een stad is voorbestemd om een hogere werkloosheid te hebben dan een
plattelandsgemeente. Dit is trouwens geen nieuw fenomeen: cfr. de trek naar de
stad van het agrarisch proletariaat in de 19de eeuw.
Tienen is een stad met historisch een hoge graad
van tewerkstelling in de secundaire sector: gericht op massaproductie.
Massaproductie is tegenwoordig een zaak van de lage-loon-landen. De
tertiarisering (diensteneconomie) gaat echter ook in Tienen verder. De stad
verliest jobs in de primaire en in de secundaire sector, we winnen jobs in de
tertiaire en in de quartaire sector. Deze overgang van een industriële naar een
diensteneconomie verloopt helaas niet steeds rimpelloos. Zo bestaan in
een diensteneconomie andere profielen, andere competenties en vaardigheden dan
in de klassieke industriële omgeving. Dit vergt bv. ernstige omscholing- en
bijscholingsoperaties in regulier onderwijs en volwassenenonderwijs en dit
heeft zijn tijd nodig.
Tijdens
de eerste decennia van de 19de eeuw werd werk gemaakt van de ontsluiting van de
stad door middel van het aanleggen van grote verbindingswegen. Hierdoor werd
aangeknoopt bij een fenomeen uit de 18de eeuw. In 1715 was de verbinding
Leuven-Luik (foto links) tot stand gekomen en in 1775 werd een
aanvang gemaakt met de aanleg van de baan Tienen-Hoegaarden, die later tot in
Geldenaken werd doorgetrokken.
Toen Willem I op 22 juni 1829 de
stad aandeed, toog het stadsbestuur met een speciaal verzoek naar de koning
waarin de noodzaak van de aanleg van een gekasseide baan tussen Tienen en Hoei
benadrukt werd. Vooral de bereikbaarheid van de brand-bouwstoffen en
minerale rijkdommen uit het Luikse bekken werd hiervoor als reden
aangehaald. In het rapport dat burgemeester Van Dormael in de zitting van 2
oktober 1837 aan de gemeenteraad voorlegde, schetste hij het belang van een
degelijke wegeninfrastructuur als volgt: Ces diverses routes donneront à
Tirlemont un ensemble de communication qui jointes à l'importante communication
de cette ville avec toute la Belgique par le moyen du chemin de fer qui la
traverse.
Als gevolg van deze spectaculaire
bevolkingstoename brak de stad langzaam uit zijn middeleeuwse cocon. De
stadsvesten werden ontmanteld en er werden nieuwe invalswegen aangelegd. In
1817 en 1818 werden speciale financiële inspanningen gedaan om de stadswallen
af te graven en om te vormen tot wandelvesten. Ook de stadspoorten moesten er
aan geloven. In 1822 werd een eerste beslissing genomen voor het slopen van de
Kabbeekse- en de Lintersepoort. Dit betekent echter niet dat men resoluut van
het principe van de ommuurde stad afstapte. Meestal bleef het onderste deel van
de oude poorten nog enkele decennia bewaard. De Gevangenen- of Bostsepoort
bleef tot in 1848 bestaan. In dat jaar moest zij plaatsruimen voor de aanleg
van weg naar Hoei (foto links). Het afbraakmateriaal van deze poort werd herbruikt voor de bouw van de nieuwe stadsgevangenis "Het Toreke" dat nu stadsmuseum geworden. Op de bovenste verdieping van "Het Toreke" kunnen de middeleeuwse gevangenisdeuren van de Gevangenen- of Bostsepoort, voorzien van hun Middeleeuwse graffiti nog steeds bewonderd worden.
Dat in
het huidige Tienen geen sporen bewaard bleven van de oude stadsomheining heeft
waarschijnlijk te maken met de recyclage van het materiaal van de geslechte
poorten en muren. Het plaatselijk gewonnen kwartsiet, dat voor de constructie
van de verdedigingswerken gebruikt werd, leent zich immers prima voor het
verharden van wegen.
Het verharden van het wegdek van
de invalswegen was in de 19de eeuw absoluut prioritair. Dit had
alles te maken met het feit dat de meeste buurtwegen tijdens de wintermaanden
door de modder onberijdbaar werden. Om de communicatie met het hinterland te
bevorderen, werden belangrijke wegwerkzaamheden uitgevoerd. Soms uit louter
esthetische, soms uit praktische overwegingen werden ook in de binnenstand
straten en pleinen aangepakt.