Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
28-11-2010
Oude postkaarten (3)
De meeste van deze postkaarten handelen over het vliegveld van Goetsenhoven.
Ten zuiden van het centrum van Tienen ligt de deelgemeente Goetsenhoven waar jarenlang de opleidingsschool voor legerpiloten gelegen was.
Alle Belgische legerpiloten, waaronder ook Pins Filip van België, hebben hier hun eerste "vleugels" gekregen totdat de kazerne gesloten werd in 2000 en de opleidingen verhuist zijn naar Beauvechain.
De piloten in spe leerden hier vliegen met hun eerste vliegtuigje, de tweezitter Marcetti.(foto links)
In bijlage een "wmv" bestand (Windows Media Player) van de oude postkaarten en met muzikale begeleiding van "De Tiense Straatmuzikanten" . Zij zingen het lied dat "Ich verlouws mén hèt" (Ik verloor mijn hart) als titel heeft.
Nog een reeks oude postkaarten van Tienen zoals de stad er aan het begin van de 20ste eeuw uitzag.
Rond 1900 kwam de fotografie meer en meer bereikbaar voor de gewone sterveling. Het was de gewoonte rond de eeuwwisseling om verschillende stadsgezichten te fotograferen en van deze foto's postkaarten te maken. Deze postkaarten konden aan de toeristen verkocht worden om een berichtje naar het thuisfront te sturen.
Nu vormen deze oude postkaarten voor ons een schat aan informatie. Ze brengen heel wat gebouwen en stadsgezichten die nu ofwel verdwenen of wel zwaar gerenoveerd zijn opnieuw tot leven .
In bijlage een "wmv" bestand met enkele postkaarten met een begeleidend een muziekje van "De Tiense Straatmuzikanten. Om dit audio bestand te kunnen bekijken en te beluisteren dienen jullie wel "Windows Media Player" of een gelijkaardig programma op de PC geïnstalleerd hebben staan.
Het oude zwembad van Tienen voldeed in het begin de van
21-ste eeuw niet meer aan de moderne vereisten en kon slechts met hoge kosten
gerenoveerd worden. Het zwembad verloor zijn vergunning en werd gesloten. Door
de afwachtende houding van het stadsbestuur zat Tienen plots zonder overdekt zwembad.
Versneld werden plannen gemaakt voor een nieuw zwembad
vlak naast het oude. In 2003 kwam het nieuwe zwembad De
Blyckaertklaar
is nu weer één van de modernste uit de streek (foto links). Het zwembad heeft naast acht 25
meter banen ook nog een kinderbad met een glijafbuis en een wildwaterbaan en een broebelbad. Als neusje van de zalm hebben
wij hier in Tienen nu ook een 10 m diepe duikput. Deze duikput is te zien wanneer jullie een Tattepoem zullen verorberen in de cafetaria van het
zwembad.
In 2004 werd het oude zwembad gesloopt en de vrijgekomen ruimte deels ingericht als parking voor het nieuwe zwembad. De ingang van dit deel van de parking is nog steeds langs de oude ingang van het zwembad langs de Beauduinstraat.
In bijlage het grondplan van de zwembadomgeving met aanduiding van de parkeermogelijkheden voor auto's.
Reeds voor de tweede wereldoorlog was er in de Tiense Suikerraffinaderij de mogelijkheid om te gaan zwemmen in de zogenaamde bak van t fabriek. Een echt zwembad kon je het niet noemen. Het was een groot verwarmd waterreservoir met ernaast een metalen wateroren.
De Tiense Suikerfabriek had deze installaties aangelegd in het interbellum (=periode tussen de beide wereldoorlogen) om in haar productieproces te kunnen gebruiken. De installaties hadden tot doel de fabriek steeds te voorzien van voldoende water onder druk. Als extraatje voor haar personeel had de fabriek naast de "bak" ook een grasveld en kleedhokjes aangelegd.
Van zowel bak van t fabriek als van de watertoren van het fabriek is niets meer overgebleven Toen het "nieuw", nu ook al reeds gesloopt, overdekt zwembad in 1958 ingehuldigd werd verloor de "bak" stilaan zijn functie De watertoren heeft nog verder blijven functioneren tot zowat tien jaar geleden. In bijlage een luchtfoto om alles wat te situeren.
Doordat bij de productie van suiker veel restwarmte overblijft, die toch gekoeld diende te worden voor de lozing in de Grote Gete, had de fabriek een reeks douchecellen aangelegd in eerste instantie om het personeel na hun shift te gebruiken doch in tweede instantie al snel vrijgegeven werden voor gebruik door familieleden van personeelsleden.
Aangezien er in het midden van vorige eeuw nog weinig huizen in de stad uitgerust waren met moderne sanitaire voorzieningen werd door de Tiense bevolking gretig gebruik gemaakt van deze douches. In dezelfde beweging konden zij dan ook nog een duikje nemen in de bak van t fabriek. Tot in de jaren zeventig en de laatsten zelfs tot in de jaren tachtig gingen nog heel wat Tienenaars (meestal personeelsleden) gratis douchen in de suikerfabriek.
Midden vorige eeuw besloot het Tiens Stadsbestuur tot de bouw van een overdekt zwembad. Dit kon enkel gerealiseerd worden door de financiële ondersteuning van de Suikerfabriek, die hierdoor haar greep op het stadsbestuur nog kon versterken. Het nieuwe zwembad werd onder de invloed van de suikerfabriek vlak in haar schaduw gebouwd.
Eind de jaren vijftig (1958) had Tienen reeds een modern overdekt zwembad met acht zwembanen van elk 25 m lang (foto links). De meeste omringende steden, zoals Diest, Aarschot en Sint-Truiden konden hiervan toen alleen nog maar van dromen en hebben nog een paar decennia moeten wachten om een gelijkaardige infrastructuur in hen stade te realiseren. In de jaren zestig kwam men zelfs vanuit Limburg naar Tienen om hier te komen zwemmen in het verwarmd en overdekt zwembad.
Tijdens de beraadslaging van het Weldadigheidsbureel van 15 november 1826 werd de beslissing genomen om een schuylplaets voor arme oude en gebrekkige lieden op te richten. De instelling zou zowel voor mannen als voor vrouwen toegankelijk zijn, onder de strikte voorwaarde dat beide seksen gescheiden ondergebracht werden. Voor dit doel werd een nieuw gebouw opgetrokken. Nadat de stad afgezien had van de bouw van een nieuw gemeentecollege, gaf zij op 2 september 1828 de toestemming aan het armenbestuur om een 'Oudemannenhuis' te bouwen
Omdat het klooster van de cellenbroeders veel te krap werd voor het huisvesten van de weeskinderen, kreeg de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen op 27 maart 1830 de toelating om een nieuw weeshuis te bouwen. Voor dit doel werden twee stukken grond aangekocht uit het voormalige bezit van de paters kapucijnen. Op 12 november 1834 werd de bouw goedgekeurd. De fundamenten werden gelegd in februari 1835. Pas in 1838 werd het nieuwe Weeshuis in gebruik genomen (foto links). De linkerzijde was oorspronkelijk bedoeld voor de huisvesting van de grauwzusters. Omdat er uiteindelijk geen overeenkomst bereikt werd en men dringend nieuwe accommodaties voor het gemeentecollege zocht, kwamen de middelbare scholieren hier ook terecht.
In zijn rapport van de stadszaken voor de periode van 1831 tot 1836, sprak burgemeester Van Dormael met fierheid over de realisatie van enkele opmerkelijke bouwprojecten. Het nieuwe Gasthuis uit 1825, het 'Oudemannenhuis' uit 1829 en het nog in aanbouw zijnde Weeshuis vormden de spil van de uitbouw van een netwerk van uitgebreide sociale voorzieningen.
Tijdens haar zitting van 9 januari 1822 stelde de Commissie der Burgerlijke Godshuizen de verregaande verloedering van het oude St.-Janshospitaal aan de orde. De 17de-eeuwse gebouwen voldeden niet langer aan de eisen van een modern ziekenhuis.Op 22 juli 1822 besloot het bestuur om in de boomgaard van het vroegere begijnhof een nieuw hospitaal op te trekken (foto links). De oude gebouwen zouden in loten verkocht worden. Dit voorstel werd door de gemeenteraad goedgekeurd op 23 juli 1823. De eerstesteenlegging vond plaats op 7 oktober van datzelfde jaar. Op 30 december 1825 namen de gasthuiszusters hun intrek.
Om de last van de inkwartiering van troepen bij particulieren te verminderen, drong het Tiense stadsbestuur er bij de nieuwe Belgische overheid op aan om een kazerne op te richten. Grote pleitbezorger van dit initiatief was burgemeester François Van Dormael. In oktober 1834 bezocht een speciale gemeentelijke commissie voor dit doel leegstaande kloosterpanden. Twee locaties werden weerhouden: het grauwzusterklooster achter de O.-L.-Vrouw-ten-Poelkerk en het voormalige minderbroederklooster, dat eigendom was van het Tiense Weldadigheidsbureel. De onderhandelingen sprongen echter af, om in 1836 met succes hernomen te worden. Toen het Ministerie van Oorlog resoluut het minderbroederklooster als de meest geschikte locatie aanduidde, stuurde de gemeenteraad op 25 april 1837 een delegatie onder leiding van raadslid Dewilde naar de minister om het tegendeel te bepleiten. De keuze van het ministerie bleef echter onveranderd. De centrale overheid zou als tegemoetkoming een subsidie van 110.000 tot 120.000 frank uittrekken voor het uitvoeren van de nodige aanpassingswerken. De stad zou de rest van de kosten moeten bijpassen (foto links). Deze voorwaarden waren te nemen of te laten. Toen het Weldadigheidsbureel na wat strubbelingen akkoord ging om de gebouwen te verkopen, konden de werken van start gaan. Het plan voor de verbouwing van het hoofdgebouw dateert van 18 september 1837. Op 25 november 1838 werd de kazerne in dienst genomen. De eer viel te beurt aan de 16de batterij van het 3de artillerieregiment. Vanaf 1847 werd een gedeelte van de kazernegebouwen als rijkswachtkazerne ingericht.
Tijdens de gemeenteraadszitting van 2 december 1873 werd besloten om de kazernegebouwen aan de staat over te dragen. De overdracht zou twee jaar later plaatsvinden.16de batterij van het 3de artillerieregiment. vonden als eerste onderdak in de Tiense kazernegebouwen. In de loop van de volgende eeuw zouden verschillende regimenten volgen.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor de 'Minderbroederkazerne' aan belang. Uiteindelijk werd door de legeroverheid besloten om Tienen te verlaten. Dit gebeurde bij het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Nadat de kazerne in 1962 volledig gedemilitariseerd werd, kregen de gebouwen andere bestemmingen. Het in woningnood verkerende Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs vond hier een tijdelijk onderkomen, de vroegere manege werd omgebouwd tot sporthal en ook de stedelijke tekenacademie installeerde er haar klassen. In 1992 werden de gebouwen aan de straatzijde gesloopt waardoor de Minderbroederstraat definitief van uitzicht veranderde. Op deze plaats werd overgegaan tot de bouw van het appartementencomplex 'Menegaard'. Andere gebouwen vielen in 2002 onder de sloophamer.
Als bijlage nog een liedje van Marlene Dietrich "Sag mir wo die blumen sind" Het lied heeft totaal niets met Tienen of de Tiense kazerne te maken. Ik voeg het enkel toe omdat ik het lied zelf zo mooi vind met een bekijvende tekst die misschien wel kan passen bij dit militair onderwerp.
Naast
maatregelen ter verfraaiing en ontsluiting nam het stadsbestuur in de 19de
eeuw ook de sanering ter harte. Een lange reeks politieordonnanties schetst ons
een stad waarvan de meeste huizen nog uit hout, leem en stro waren opgetrokken
en die nauwelijks over sanitaire voorzieningen beschikten.
Omdat de
Gete en de Mene een constant gevaar voor wateroverlast inhielden, vormde ook
het onderhoud van de waterwegen een permanente zorg. Een ander heikel
punt was de brandbestrijding. Na herhaald aandringen van de gouverneur van de
provincie Zuid-Brabant werd op 23 augustus 1823 een politiereglement
uitgevaardigd met hierin de dwingende eis dat geene woonhuizen, schueren,
loodsen of andere gebouwen zullen andere gevels mogenhebben dan
gemetseld van steen kalk en tras en niet mogen gedekt worden dan met lyen,
pannen, tegels of ander hard dak.
Openbare
hygiëne bleef nog geruime tijd een ijdel begrip. Huizen beschikten nauwelijks
over latrines en als ze er al hadden, gaven ze vaak uit op de openbare weg. Ook
het opruimen van dierlijke kadavers vormde een wezenlijk probleem. Een gezonde
watervoorziening was eveneens aan de orde. In de periode tussen 1831 en 8
oktober 1836 werd een aantal proefboringen uitgevoerd met de bedoeling
artesische putten te graven. Zo wou men de kwaliteit van het drinkwater
verhogen en de kans op besmettelijke ziekten terugdrijven.
In de
strijd tegen epidemische aandoeningen scoorde het stadsbestuur dan weer
voortreffelijk. Vooral de vaccinatiecampagne tegen pokken wierp vruchten af.
Een jaar na het aantreden van het nieuwe bestuur kreeg de Tiense stadsraad af
te rekenen met een andere dodelijke epidemie, de cholera morbus. Om
hieraan het hoofd te bieden werden maar liefst zes nieuwe stadsdokters
aangesteld. In 1832 veroorzaakte het uitbreken van deze uiterst besmettelijke
aandoening trouwens een meeruitgave in de godshuizen en werd in het Gasthuis (foto links)
een speciale vleugel voor de opvang van besmette zieken voorzien. De stedelijke
overheid propageerde daarnaast een aantal preventieve maatregelen. Het witten
van het interieur van openbare gebouwen en particuliere woningen was er één
van. Deze maatregel werd toegepast in het Gasthuis en in het Weeshuis.
Groot was het contrast met de directeurswoningenen de verblijven van het kaderpersoneel. In de beginfase was de binding tussen het bedrijf en de bedrijfsleider zo hecht dat hij ervoor koos om in zijn fabriek te verblijven. De functies wonen en werken werden, zoals dat binnen de ambachtelijke middens van het ancien régime gebruikelijk was, met mekaar verenigd. Zo woonde de familie Vinckenbosch in de fabriek (foto links). Vorig jaar is wat wij Tienenaars, "de villa" noemden afgebroken en vervangen door een groot embleem (witte "T" op een blauw veld) van de Tiense Suikerraffinaderij.
Anderen resideerden in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De familie Beauduin en later ook de familie Delacroix woonde in de directeurswoning, die ondergebracht werd in de voormalige verblijven van het Wittevrouwenklooster .Rond de vorige eeuwwisseling verhuisde Victor Beauduin naar het vroegere hotel de 'Tinnen Schotel' gelegen op de Grote Markt.
Toen Vinckenbosch het bedrijf van J. Van den Berghe de Binkom opslorpte, vestigde hij zich op de site in Aandoren, gelegen tussen de Borggracht en de overblijfselen van de Tiense omheining. Op dezelfde plaats bevindt zich nog steeds het complex van de Tiense Suikerraffinaderij. Het bedrijf is zodanig gemoderniseerd dat er nog maar weinig van de oorspronkelijke 19de -eeuwse fabrieksgebouwen overblijft. Voor de aanvoer van de grondstoffen naar de fabriek werden twee spoorlijnen aangelegd die het station van Tienen met dat van Grimde (foto links) en het bietenplein van de Suikerraffinaderij verbonden. Deze lijnen zijn niet meer in gebruik.
Ons industrieel patrimonium omvat meer dan alleen de overblijfselen van de ambachtelijke en industriële activiteiten. Ook het aspect huisvesting speelde in de 19de eeuw een niet onbelangrijke rol. Meestal zorgden de bedrijven zelf voor de behuizing van de arbeiders. Het fenomeen van de gangetjes of impasses, waarbij de eigenaar een pand verkavelde om er arbeiderswoningen op te bouwen, was in Tienen zeker niet onbekend. Bij het ontstaan van de industriële ontwikkeling gingen bepaalde nijveraars over tot een eerste vorm van sociale woningbouw. Hierbij denken wij vooral aan Eugène Vanden Bossche, directeur en beheerder van de suikerfabriek Vanden Bossche et Janssens, die in 1867 in de nabijheid van zijn fabriek de Werkmanssteegliet bouwen. De Tiense Suikerraffinaderij en de Citrique Belge zetten deze huisvestingspolitiek tijdens de eerste helft van de 20steeeuw verder. De arbeiderswoningen van de Molenstraat, de Fabrieksstraat, de Kerkstraat, de Wulmersumsesteenweg en de Pastorijstraat in Grimde getuigen van een karakteristieke woningbouw in typische bruine baksteen. In 1948 diende de Tiense Suikerraffinaderij nog een aanvraag in voor de bouw van dertig woningen in de Slachthuisstraat. Tijdens de verkiezingstrijd van 1952 werd dit als één van de sociale verwezenlijkingen van het liberale stadsbestuur naar voren geschoven.
Uiteraard diende het nieuwe
station en het voorliggende plein met het stadscentrum verbonden te worden. Op
1 maart 1839 besloot het stadsbestuur om een nieuwe straat aan te leggen die de
verbinding met de Nieuwe Leuvensepoort en de Leuvenselaan tot stand zou
brengen. Het oorspronkelijke ontwerp van deze straatwas van directeur
Masui van de spoorwegen in exploitatie en voorzag een weg van 300 meter lang en
20 meter breed. De uiteindelijke weg zou slechts 12 meter breed worden. Aan
weerszijde werd de straat volgebouwd met statige herenwoningen, merendeels
opgetrokken in neoklassieke stijl. De nieuwe straat en het stationsplein werden
door de stad gekasseid. Door de aanleg van dit plein en de nodige verbindingen
vanuit de stad was er een nieuwe wijk ontstaan. Hetzelfde fenomeen deed zich
ook voor in de Leuvenselaan. Hoewel deze verbindingsweg
uit 1715 dateert, werd hij pas in de loop van de 19de eeuw verder bebouwd met
een reeks riante woningen.
In 1840 ging men van start met de
bouw van een neoclassicistisch stationsgebouw, te midden van de locatie van de
verdwenen Gallo-Romeinse vicus (foto links).Het
reizigersgebouw van het station bestaat uit een verhoogd middendeel, aan
weerskanten geflankeerd door lagere zijvleugels. Het geheel werd versierd met
een fronton en voorzien van een torentje met uurwerk. Dit gebouw staat er nog
steeds, zodat Tienen een van de weinige stationsgebouwen bezit dat in de loop
der tijden niet door een modern vervangen werd.
De aanleg
van een lijn tussen de steden Brussel en Luik impliceerde ook de bouw van een
aantal stations. De eerste locomotieven konden immers zonder halte niet meer
dan 50 à 60 km afleggen. Al in 1836 vormde de inplanting van het stationsgebouw
een van de belangrijkste zorgen van de Tiense gemeenteraad. Aanvankelijk werd
geopteerd voor een ligging dicht bij de Bostsepoort. De uiteindelijke
beslissing werd een tijdje uitgesteld, zodat de stad bij de officiële opening
van de spoorlijn slechts over een voorlopig houten gebouwtje beschikte. In 1839
werd geopteerd voor de huidige locatie.
Door de bouw van het station
veranderde de oude wijk Avendoren drastisch van uitzicht. Wegens haar functie
als tussenstation werd Tienen van bij de aanvang uitgerust met een
locomotiefdepot en werden ateliers en slaap- en wasplaatsen voor de machinisten
en de stokers voorzien. Nieuwe hotels en herbergen voorzagen in de opvang van
gestrande reizigers. Hierdoor kreeg een nieuw plein vorm (foto links) dat tot op de dag van vandaag nog nagenoeg hetzelfde is gebleven.
Op
10 augustus 1839 was tussen de Belgische staat en het stadsbestuur
overeengekomen om het station buiten het stedelijke tolsysteem te houden. Om de
aanvoer van goederen naar het stadscentrum mogelijk te maken, werd op de hoek
van het plein een tolhuis gebouwd. Het bureau heeft slechts tot in 1860 dienst
gedaan, want in datzelfde jaar werden de stadsoctrooien afgeschaft. Daarna werd
het gebouw omgevormd tot Hôtel de lIndustrie.
De
belangrijkste acceleratie van de nieuwe industriële groei tijdens de eerste
helft van de 19de eeuw was de aanleg van de spoorlijn Leuven-Tienen. De jonge
Belgische natie toonde al van bij de aanvang interesse voor de uitbouw van een
spoorwegennet. Uit economisch oogpunt wou men namelijk een verbinding tussen
Schelde, Maas en Rijn tot stand brengen die over het eigen grondgebied liep. De
trein, het uit Engeland afkomstige nieuwe transportmiddel, leek hiervoor een
ideaal alternatief. Het project dat deze verbinding over Leuven en Tienen liet
lopen, won geleidelijk meer aan steun. Hierdoor werden immers de meest
geïndustrialiseerde en de dichtst bevolkte gebieden betrokken. Op 1 mei 1834
bekrachtigde Leopold I de wet op de spoorwegen. Hierbij werd de aanleg van een
uitgebreid spoorwegennet voorzien waarbij alle grote Belgische centra met
elkaar en met de belangrijkste buitenlandse handelspartners verbonden werden.
Binnen het jaar werd met de werkzaamheden van start gegaan en op 5 mei 1835
spoorde de eerste trein tussen Mechelen en Brussel.
Op 21 september 1837 werd de
nieuwe spoorlijn Leuven-Tienen ingereden. Op 2 april 1838 nam men de lijn
Tienen-Waremme in gebruik (foto links). In de loop van de 19de eeuw
werden ook de lijnen Tienen-Hoegaarden-Geldenaken-Namen en Tienen-Diest-Mol tot
stand gebracht. Voor de opkomende Tiense industrie had het spoorverkeer een
aantal belangrijke voordelen. De reisduur werd immers aanzienlijk ingekort, de
transportonkosten werden gedrukt en voor de eerste maal in de geschiedenis kon
men op een vrij gemakkelijke manier grote hoeveelheden goederen vervoeren.