Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
01-11-2010
2.4 Hertog Jan II
Het
huwelijk van Jan II (1294-1312)met
Margareta van York, de dochter van de Engelse koning Edward I, bezorgde de
hertogen van Brabant en Limburg een internationale status. Jan II was op
politiek vlak een opmerkelijk zwakkere figuur dan zijn beroemde vader. Zijn
taak bestond er vrijwel uitsluitend in om zonder wapengekletter de
gebiedsuitbreiding van zijn illustere voorgangers te bestendigen.
Aan
Tienen schonk hij op 19 mei 1303 een charter waarin hij een aantal politieke, juridische
en economische bepalingen naar voren schoof. Op politiek vlak werd het
overwicht van het patriciaat op het gemeen bevestigd. Daarnaast konden, behalve
in enkele voorbehouden gevallen, Tienenaars nog uitsluitend door de
plaatselijke schepenbank berecht worden. De spectaculaire economische groei had
tevens Joden en Lombardennaar de stad gelokt. Omdat geldhandel in de
Middeleeuwen voor christenen taboe was, hadden zij zich in deze lucratieve
bezigheid weten te specialiseren. Om woekerwinsten tegen te gaan bepaalde Jan
II de rentevoet waartegen geld kon geleend worden.
De omvang van de stad en haar materiële rijkdom
beïnvloedden in sterke mate haar politieke en juridische slagkracht. In de 14de
eeuw werd in Brabant onderscheid gemaakt tussen de vrijheden of
verstedelijkte dorpen die over een vrijheidskeur beschikten en de eigenlijke
steden. In de loop van de eeuw ontwikkelde zich hiervoor de term hoofdstad.
De hoofdsteden waren meestal met zeven, want dit was een heilig getal. Als
vertegenwoordiger der kleinere steden en vrijheden verdedigden zij als derde
stand de gemeenschappelijke belangen bij de landsheer. In het hertogdom
Brabant waren dit Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen, Nijvel
en Zoutleeuw . In deze hoedanigheid ondertekenden zij de
belangrijkste hertogelijke landcharters.
Om zijn
opvolging te vrijwaren, stond Jan II het eerste landcharter toe dat algemeen
als het Charter van Kortenberg bekend staat. Een tweede oorkonde van 27
september 1312 stelde een raad samen, de zogenaamde Staten van Brabant,
bestaande uit vier edelen en tien vertegenwoordigers der steden. Leuven en
Brussel stuurden waren goed voor elk drie vertegenwoordigers. De steden Antwerpen,
's Hertogenbosch, Tienen en Zoutleeuw telden elk één afgevaardigde in de raad
die om de drie weken te Kortenberg zetelde. Het charter werd mede bekrachtigd
en bezegeld door de stad Tienen.
In 1168
verleende Godfried III (1142-1190) een
charter dat als het oudst bewaard op schrift gestelde privilegie van het
hertogdom beschouwd wordt. Hiermee bevestigde hij alle eerder verleende
vrijheden. Daarnaast stelde hij de stad vrij van het zogenaamde recht van de
dode hand, waardoor de hertog afzag van het recht om zich als landheer goederen
toe te eigenen die niet meer konden vererven.
Om de hegemonie in het oostelijk
deel van zijn territorium te bevestigen, koos hertog Hendrik I (1190-1235)
Tienen als bruggenhoofd. Vooral bij het begin van de 13de eeuw verbleef hij
meermaals in de stad. Toch waren het zijn troepen die op 13 oktober 1213, na
hun nederlaag bij Steppes (Montenaken), de stad zwaar teisterden.
Op 5 juni
1288 versloeg Jan I (1267-1294) nabij Woeringen de
geallieerde legers van de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelre en de
graaf van Luxemburg. Hierdoor wist hij het graafschap Limburg (d.i. het huidige
land van Herve) bij zijn bezittingen te voegen. Deze overwinning bezorgde hem
een toenemend aanzien buiten de grenzen van het hertogdom. De overwinning had
ook voor Tienen positieve gevolgen. Tijdens de slag traden de burgerlijke
milities van de Brabantse steden voor het eerst militair op de voorgrond Onder leiding van hoofdmeier Gilles van de Berghe wisten vooral de
Tiense boogschutters zich te onderscheiden, waardoor de stad als tegenprestatie
een aantal nieuwe vrijheden kreeg Uit het charter van
24 februari 1291 kunnen we opmaken dat Tienen op het einde van de 13de eeuw
tolrechten bezat, dat er openbare markten werden gehouden en dat de stad
beschikte over een eigen systeem van maten en gewichten.
De gestileerde beeltenis van hertog Jan I, ook wel Jan Primus genoemd, staat op ieder flesje bier dat in de brouwerij van Haacht gebrouwen wordt.
Tijdens
de vroege Middeleeuwen maakte Thuinas deel uit van het graafschap Bruningerode. Het oude graafschap strekte zich uit tussen de Dijle en de Grote
Gete en behoorde tot het prinsbisdom Luik. In 987 had prinsbisschop Notger dit
gebied in leen gekregen van de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Otto III.
In hun
streven om de handelsweg Brugge-Keulen te domineren lieten de steeds machtiger
wordende graven van Leuven hun begerig oog op Bruningerode vallen. In 1013
behaalde de graaf van Leuven, Lambrecht I , bij
Hoegaarden een belangrijke overwinning op prinsbisschop Balderik II. Hierdoor
werd Thuinas bij het graafschap Leuven gevoegd. De nieuw verworven nederzetting
bekleedde een sleutelpositie in de uitbreidingspolitiek van de graven en vormde
een vooruitgeschoven vesting tegenover de Luikenaars. Dit resulteerde de aanleg
van een afdoende verdedigingsgordel en het verwerven van stadsrechten. De stad
werd rond 1014 voor de eerste maal ommuurd. De eerste omheining beperkte zich
tot de bouw van een muur en de aanleg van een gracht rond de
St.-Germanusheuvel. Het water dat de noordelijke gracht vulde was afkomstig van
de Mene, een riviertje dat ten zuiden van de stad vloeide en dat in de 11de
eeuw speciaal voor dit doel vergraven werd.
Naast Bruningerode verwierven de
graven van Leuven omstreeks 1100 ook de graafschappen Brussel en Grez, het
domein van Orthen (het latere s-Hertogenbosch) en het gebied rond de abdijen
van Nijvel en Gembloers. Deze bezittingen vormden de kern van het
latere hertogdom Brabant. Rond 1106 werd graaf Godfried I (1095-1139) tot hertog van Neder-Lotharingen en markgraaf van
Antwerpen verheven, wat hem behoorlijk wat prestige opleverde. Ondanks
zijn toenemend succes op territoriaal vlak verloor de hertog de interesse voor
Tienen niet. Gedurende deze periode overlaadden Godfried en zijn opvolgers de
stad met speciale voorrechten en fungeerde zij regelmatig als hertogelijke
residentieplaats.
In het Hageland , waartoe ook Tienen behoort, spreekt men
Brabantse dialecten, maar ten gevolge van hun geografische ligging hebben ze
bepaalde invloeden van het Limburgs ondergaan. Dit is onder meer in het Tiens
dialect nog zeer duidelijk te horen.
Heel vaak wordt onterecht gedacht dat Tienen in Limburg gelegen is. Dit ondanks dat er nog twee Vlaams Brabantse fusiegemeenten,
Linter en Zoutleeuw nog meer oostelijk gelegen zijn. Er dient nog 17 km in oostelijke richting
afgelegd te worden vooraleer de eerste Limburgse gemeente, de stad Sint-Truiden
bereikt wordt. Dit is dezelfde afstand die we vanuit Tienen in westelijke
richting moeten afleggen om Leuven te bereiken. In bijlage kunt u een kaartje van Vlaams-Brabant vinden met niet Brussel in het centrum doch eerder Leuven in het centrum van de provincie. Hierdoor onstaat het misverstand dat Tienen in Limburg zou liggen.
De Getelijn (G-lijn)
Ten oosten van Tienen treffen we de oude grens aan tussen
het hertogdom Brabant en het graafschap Loon (omvatte ongeveer het huidig grondgebied
van Belgisch en Nederlands Limburg)
Een hele bundel isofonen(=een klein, systematisch taalverschil tussen dialecten dat als een
grens door een taalgebied loopt)valt
juist of ongeveer samen met deze oude grens. Omdat deze grens eerst de Gete
volgt, spreek men van de Getelijn. Deze lijn (of eerder grenzenbundel) is de
meest karakteristieke scheidingslijn tussen het Brabants en het Limburgs
dialect.
De Uerdingerlijn (U-lijn) ook de ich/mich lijn genoemd
De belangrijkste
dialectgrens in het Hageland is de Uerdinger lijn. Ze vertrekt op de taalgrens
ten noorden van het Waalse dorpje Bevekom (Beauvechain) en loopt in
noordoostelijke richting ten oosten van de gemeenten Opvelp, Neervelp,
Vertrijk, Boutersem, Lubbeek, Sint-Joris-Winge, Onze-Lieve-Vrouw Tielt,
Scherpenheuvel en Zichem.
Verder loopt de U-lijn door het noordwesten van
Belgisch-Limburg, het uiterste zuidoosten van Noord-Brabant en het noorden van
Nederlands-Limburg. In Duitsland gaat ze over de Rijn te Uerdingen (vandaar de
naam).
Het meest
opvallende kenmerk is de uitspraak van de persoonlijke voornaamwoorden
"ik, mij, u". Ten oosten van de U-lijn zegt men ich, mich, oech, ten
westen ik, ma, a/oe.
Daarom spreekt men ook van de ich/mich-lijn. De overgang van
k naar ch is een gevolg van de Hoogduitse klankverschuiving. We kunnen het
fenomeen vergelijken met de kringen in een vijver waarin je een steen hebt
geworpen. De laatste kringen sterven uit tussen Roosbeek en Boutersem met de ch
van ich, mich, oech, och
Voor de liefhebbers van het Tiens dialect volgt hierna een link naar een internetsite waar een hele reeks verhaaltjes in het o zo sappige Tiense dialect kunt beluisteren.
En nu maar hopen dat jullie het allemaal kunnen verstaan. Als hulpje staat en naast het verhaaltje (=geluidsfragment) telkens ook een woordenlijst met de vertaling van typisch Tiense woorden in het dialect.