Het
huwelijk van Jan II (1294-1312) met
Margareta van York, de dochter van de Engelse koning Edward I, bezorgde de
hertogen van Brabant en Limburg een internationale status. Jan II was op
politiek vlak een opmerkelijk zwakkere figuur dan zijn beroemde vader. Zijn
taak bestond er vrijwel uitsluitend in om zonder wapengekletter de
gebiedsuitbreiding van zijn illustere voorgangers te bestendigen.
Aan
Tienen schonk hij op 19 mei 1303 een charter waarin hij een aantal politieke, juridische
en economische bepalingen naar voren schoof. Op politiek vlak werd het
overwicht van het patriciaat op het gemeen bevestigd. Daarnaast konden, behalve
in enkele voorbehouden gevallen, Tienenaars nog uitsluitend door de
plaatselijke schepenbank berecht worden. De spectaculaire economische groei had
tevens Joden en Lombarden naar de stad gelokt. Omdat geldhandel in de
Middeleeuwen voor christenen taboe was, hadden zij zich in deze lucratieve
bezigheid weten te specialiseren. Om woekerwinsten tegen te gaan bepaalde Jan
II de rentevoet waartegen geld kon geleend worden.
De omvang van de stad en haar materiële rijkdom
beïnvloedden in sterke mate haar politieke en juridische slagkracht. In de 14de
eeuw werd in Brabant onderscheid gemaakt tussen de vrijheden of
verstedelijkte dorpen die over een vrijheidskeur beschikten en de eigenlijke
steden. In de loop van de eeuw ontwikkelde zich hiervoor de term hoofdstad.
De hoofdsteden waren meestal met zeven, want dit was een heilig getal. Als
vertegenwoordiger der kleinere steden en vrijheden verdedigden zij als derde
stand de gemeenschappelijke belangen bij de landsheer. In het hertogdom
Brabant waren dit Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen, Nijvel
en Zoutleeuw . In deze hoedanigheid ondertekenden zij de
belangrijkste hertogelijke landcharters.
Om zijn
opvolging te vrijwaren, stond Jan II het eerste landcharter toe dat algemeen
als het Charter van Kortenberg bekend staat. Een tweede oorkonde van 27
september 1312 stelde een raad samen, de zogenaamde Staten van Brabant,
bestaande uit vier edelen en tien vertegenwoordigers der steden. Leuven en
Brussel stuurden waren goed voor elk drie vertegenwoordigers. De steden Antwerpen,
's Hertogenbosch, Tienen en Zoutleeuw telden elk één afgevaardigde in de raad
die om de drie weken te Kortenberg zetelde. Het charter werd mede bekrachtigd
en bezegeld door de stad Tienen.
|