Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
05-11-2010
Het wapenschild van de stad Tienen
In het wapenschild (foto links) van de stad Tienen staan twee schapen op de achterpoten aan weerszijden van een banier met de stadskleuren (wit en blauw). Enkel de kleur wit en blauw kon in de Middeleeuwen goedkoop geproduceerd worden. De schapen leverden de wol voor de vervaardiging van het laken. Dit laken kon uitgevoerd worden en bracht rijkdom in de stad.
"De Tiense Straatmuzikanten" bezingen in hun lied de "Tinse Kwêêkers" dit wapenschild. In hetzelfde lied bezingen zij ook hoe de Tienenaars aan hun spotnaam "Kwêêkers" zijn geraakt. Langs de volgende link kunt u hun lied beluisteren.
Omdat het Tiens dialect niet voor iedereen even toegankelijk is, heb ik een poging gedaan om het lied te vertalen. Ik hoop dat mijn poging gelukt is en dat jullie de inhoud van de tekst zullen begrijpen.
Tienen heeft heel wat bekende Vlamingen in haar rangen zoals: 1. Tony Corsari, Deze legendarische televisiefiguur uit de jaren zestig woont nog steeds in Tienen. Hij zong in die tijd ook het bekende liedje "Waarom zijn de bananen krom?" In het volgende filmpje kunt u het liedje nog eens beluisteren.
2. Ben Crabbé Is sinds jaren de presentator van het populaire programma "Blokken" op VRT1. Daarnaast is hij de drummer van de bekende pop groep "De Kreuners" Hierna een kort filmpje van de fratsen die hij geregeld uithaalt op de televisie.
Ben is van geboorte een Tienenaar doch woont momenteel in Leuven. Wat hem niet belet voortdurend de stad Tienen in het zonnetje te zetten op TV.
3. Johny Voners Deze zeer gekende acteur die al jaren de rol van Xavier speelt in de populaire reeks over een café voetbalploeg met bar slechte resultaten is ook geboren in Tienen doch woont er niet meer. Hierna een kort filmfragmentje uit "de Kampioenen"
Twee
machtsblokken begonnen zich af te tekenen. In het Zuiden volgde de jongere
broer van Filips IV, de kardinaal-infant Ferdinand (foto links),
zijn oude tante Isabella op als landvoogd. Ondertussen werd in het Noorden
toenadering gezocht tot Frankrijk als nieuwe bondgenoot tegen de Spaanse
monarchie. Het verdrag tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën resulteerde
uiteindelijk in de invasie van de Zuidelijke Nederlanden. Vanuit de
ontmoetingsplaats nabij Maastricht zette het 60.000 man sterke geallieerde
leger de veldtocht in. De troepen van de kardinaal-infant verschansten zich
achtereenvolgens achter de Gete en de Dijle, om zich vervolgens op de hoofdstad Brussel terug te
plooien.
Op 7 en 8
juni werd het Frans-Hollandse leger met de prins van Oranje aan het hoofd in de
onmiddellijke omgeving van Tienen gesignaleerd. Frederik-Hendrik, die van
Franse zijde werd bijgestaan door de maarschalken de Châtillon en de Brézé,
vestigde zijn hoofdkwartier in de abdij van Opheylissem van waaruit hij de
militaire acties tegen de stad leidde. Op zaterdag 9 juni werd Tienen zonder
veel weerstand ingenomen. De inwoners werden gemolesteerd en gevangen genomen.
De stad werd totaal leeggeplunderd en uiteindelijk op 10 juni in brand
gestoken. De ravage die de Frans-Staatse troepen achterlieten, was nefast en
het zou decennia duren alvorens de stad zich wist te herstellen. Bovendien had
Tienen in de daarop volgende jaren herhaaldelijk af te rekenen met militaire
raids vanuit Maastricht. In 1636, 1641 en 1646 werd de stad telkens opnieuw
ingenomen en gebrandschat. Tot overmaat van ramp brak ook nog de pest uit. Voor
het Frans-Hollandse leger zou dit débacle eveneens verregaande gevolgen hebben.
Tijdens de brand ging immers het grootste deel van de in Tienen verzamelde
graanvoorraden in vlammen op. Hierdoor verloor het invasieleger de mogelijkheid
om aan proviand te raken en werd de verdere opmars ernstig in het gedrang
gebracht. Noodgedwongen moesten de Frans-Hollandse troepen het beleg van Leuven
staken. Zo keerde het tij ten gunste van het leger der Spaanse Nederlanden.
De
wisselende successen en de complete oorlogsmoeheid resulteerden uiteindelijk in
een vredesovereenkomst. Spanje en de Verenigde Provinciën stelden op 30 januari
1648 te Munster een einde aan een conflict dat tachtig jaar geduurd had.
In de
twintiger jaren van de 17de eeuw deden zich echter een aantal politieke
verschuivingen voor die een belangrijke weerslag zouden hebben op het verdere
verloop van de geschiedenis der Nederlanden. Ook in Tienen waren de gevolgen
niet te overzien.
Onder Filips IV
(1621-1665) (foto links) in Spanje en Lodewijk XIII in
Frankrijk, kreeg het vorstelijk absolutisme vaste vorm. Beide vorsten
consolideerden hun machtspositie steeds nadrukkelijker binnen de internationale
krachtlijnen. Deze politieke ontwikkeling zou verstrekkende gevolgen hebben
voor de rest van Europa.
Na de
kinderloze dood van aartshertog Albrecht in 1621 keerden de Zuidelijke
Nederlanden naar de Spaanse monarchie terug. In het Noorden volgde Frederik-Hendrik
in 1625 zijn oudere broer Maurits op. Aanvankelijk werden er in beide kampen
pogingen ondernomen tot een verlenging van het bestand. De onderhandelingen
zouden echter op niets uitlopen. Met het mislukken van deze besprekingen werd
in 1633 de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog ingezet.
Omdat
Maximiliaan sinds de dood van zijn eigen vader, Frederik III, te zeer begaan
was met het Duitse Rijk en de keizerskroon, liet hij zich in de Nederlanden
bijstaan door een landvoogd. Tot in 1515 werd de voogdij waargenomen door
Karels tante, Margaretha van Oostenrijk.
Gedurende deze periode kreeg het sterk
gecentraliseerde Habsburgse wereldrijk vorm. Toch probeerden plaatselijke heren
van de herhaalde machtsverschuivingen gebruik te maken om tegen het centrale
gezag te revolteren. In september 1507 had Tienen zwaar te lijden onder de
opstand van Gelderland. Dit voorval lag aan de basis van het plan om een beter
verdedigbare omheining aan te leggen. Na zijn meerderjarigverklaring nam de
vijftienjarige Karel (1515-1555) het bewind over de Nederlanden op zich.
In 1516 werd hij als Karel I tot koning van Spanje
en zijn aanhorigheden gekroond. Hierbij hoorden ook de nieuw verworven
overzeese koloniën. Na de dood van zijn grootvader, Maximiliaan van Oostenrijk,
stelde hij zich in 1519 kandidaat voor de Duitse troon en het keizersschap.
Zijn grootste rivaal, de Franse koning Frans I, wist hij handig buiten spel te
zetten. Hierdoor werden de kiemen gelegd voor een eeuwenlange vete met
verstrekkende gevolgen voor de toekomst. In 1520 werd hij als Karel V tot
keizer gekroond. Tienen zou in de daaropvolgende decennia trouw haar vorst
bijstaan in zijn oorlogen tegen de Franse aartsvijand.
Margaretha
van Oostenrijk, die na het vertrek van Karel naar Spanje in 1517, de belangen
van de Nederlanden opnieuw behartigde, probeerde een vredespolitiek te voeren.
Via enkele verdragen wist zij de prins-bisschop van Luik aan haar zijde wist te
scharen wat resulteerde in een tijdelijke adempauze voor de inwoners van de
grensstad Tienen. Tot een wapenstilstand met Gelderland kwam het echter niet.Bij het overlijden van de landvoogdes in 1530 hadden de stellingen van
Luther in de Nederlanden algemene ingang verworven. Daarnaast groeide de ontevredenheid
betreffende het binnenlandse en buitenlandse beleid van de keizer. Verregaande
financiële inspanningen voor de aanhoudende oorlogen, een doorgedreven
centralisatiepolitiek en een strakke houding tegenover de reformatie vormden
een prima voedingsbodem voor de daaropvolgende malaise.
Om de ludieke noot op deze blog niet uit het oog te verliezen, nog gauw een liedje van van "De Tiense Straatmuzikanten" dat als titel heeft meegekregen "Tienen tintelende stad" en ondertussen is uitgegroeid tot het lijflied van de stad Tienen. Gewoon met de muis klikken op de volgende link het het liedje zal opstarten.
In dit lied wordt de draak gestoken met enkele typisch Tiense politieke mistoestanden, zoals de Chinese straatstenen in de Nieuwstraat, die tot drie maal toe opnieuw dienden gelegd te worden omdat ze steeds los kwamen te zitten.
Alva werd
als landvoogd opgevolgd door Luis de Requenses. Toen Requenses in 1576
vroegtijdig om het leven kwam, werd de Raad van State het hoogste
bestuursorgaan. Om de rebellen tot de orde te roepen, brachten zij een
stratenleger op de been dat totaal niet opgewassen bleek tegen de Spaanse muiters.
In een eerste confrontatie moest dit leger dan ook het onderspit delven. Deze
veldslag vond plaats te Roosbeek op 14 september 1576. Uiteindelijk werd de
Staten-Generaal samengeroepen en werd op 8 november een tijdelijke
wapenstilstand ondertekend. De Pacificatie van Gent vormde een eerste poging om
tot een vergelijk te komen tussen de oorlogvoerende partijen. De nieuwe
landvoogd, Juan van Oostenrijk, bleef zich echter verzetten tegen het
calvinistische overwicht in de noordelijke provincies. Hierdoor bleven de
strubbelingen aanhouden. In 1581 zwoeren de opstandige Staten-Generaal Filips
II formeel af. De nieuwe landvoogd Farnese zou door zijn uitstekende kwaliteiten als krijgsman en als
diplomaat een groot deel van het Zuiden voor de Spaanse zaak weten terug te
winnen, terwijl het Noorden de strijd verder zette.
Na de
dood van Filips II ging het bestuur van de Nederlanden over in handen van
de aartshertogen Albrecht en Isabella
(1598-1621) (foto links). Door de Akte van Afstand verkreeg het Zuiden
een beperkte vorm van autonomie. Alleen indien het aartshertogelijke paar niet
voor nakomelingschap zorgde, zouden de Nederlanden naar Spanje terugkeren.Toen
in 1609 het Twaalfjarig Bestand tot stand kwam, betekende dit voor de
geteisterde gewesten een adempauze.
In 1566
brak in Hondschoote de beeldenstorm uit die zich snel over de Nederlanden
verspreidde. Het jaar daarop werd Margaretha vervangen door de hertog van Alva
en werd de Raad van Beroerte ingesteld.
De turbulente gebeurtenissen
kenden hun weerslag in Tienen. In 1568 viel Willem van Oranje (foto links) met een leger opstandelingen de Nederlanden binnen. Deze datum
wordt algemeen beschouwd als de aanzet van de Tachtigjarige Oorlog. In oktober
van dat jaar rukte hij naar Tienen op. In een eerste poging om de stad te
veroveren, werd hij teruggeslagen door de Tienenaars die bijgestaan werden door
een Spaans garnizoen. In 1572 slaagde hij er via een list toch in om de stad in
te nemen. In december van datzelfde jaar was Tienen echter opnieuw in Spaanse
handen. Dit scenario zou zich, zwaar tot ongenoegen van de plaatselijke
bevolking, in de loop van de 16de eeuw meermaals herhalen. Meestal ging
de inname van de stad immers gepaard met baldadigheden, plundering en
brandstichting. Hongersnood ten gevolge van een mislukte graanoogst en
epidemieën veroorzaakt door chronische ondervoeding kwamen de ellende nog
versterken. Tienen bevond zich op het einde van de eeuw in een diep dal.
Troepen van beide kampen lieten de streek totaal ontredderd achter. Vele
inwoners emigreerden dan ook naar veiliger oorden. Niet alleen reguliere
troepen maar ook losgeslagen muitende legerbenden overrompelden de stad en haar
omgeving. In 1604 zou hertog Frederik van den Bergh met troepen uit Diest de
stad ter hulp snellen. Als ervaren veldheer besloot hij alleen de
vierde, verkleinde omheining te verdedigen. Zo slaagde hij erin om de muiters
buiten te houden.
In
oktober 1555 deed Karel V te Brussel troonsafstand in het voordeel van zijn
zoon Filips II (1556-1598). De politiek van
Filips, die zijn opvoeding in Spanje had genoten, stuitte in de Nederlanden op
verzet. In zijn streven naar de absolute macht probeerde hij de hoge adel
buiten spel te zetten. Bovendien lokte zijn poging om het calvinisme te
onderdrukken en het katholicisme tot staatsgodsdienst uit te roepen reacties
uit bij de lagere adel. Deze grieven, gecombineerd met de benarde financiële
toestand en de economische depressie, wekten een aantal revolutionaire krachten
die zouden culmineren en een opstand tegen het koninklijke gezag, waartegen
landvoogdes Margaretha van Parma niet opgewassen was
In het begin van de 20-ste eeuw werd de fotografie bereikbaar voor enkele techneuten. Mede door de aanleg van het spoorwegennet ontdekte de toplaag van de bevolking dat reizen uitsluitend voor het plezier erg aangenaam kon zijn. Als materieel bewijs van de gemaakte reis kwam de postkaart meer en meer in zwang. De eerste fotografen legden zich dan ook toe om mooie stadsgezichten vast te leggen op de gevoelige plaat en er daarna een reeks postkaarten van te laten drukken om te kunnen verkopen aan de toeristen. Vandaag is het zelfs een hobby geworden de verschillende reeksen postkaarten per stad of streek te verzamelen. In bijlage nog een reeks van deze oude postkaarten. Om deze bijlage te kunnen bekijken is wel "PowerPoint" of "PowerPointViewer" noodzakelijk.
2.4 Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië
Tijdens de daaropvolgende eeuwen
bleef Tienen nadeel ondervinden van zijn strategische ligging. De directe
nabijheid van de Luikse grens vormde een permanente bedreiging, waartegen de
grote omheining geen soelaas bood. In 1489 wist de ervaren veldheer Albrecht
van Saksen de stad dan ook gemakkelijk in te nemen. Hij deed dit op vraag van Maximiliaan
van Oostenrijk die hem met de onderdrukking van de
rebellie van de Brabantse steden belast had. De overrompeling van Tienen wekte
verslagenheid bij de overige steden en het duurde niet lang of ook Brussel en
Leuven capituleerden voor de Habsburgs-Bourgondische overmacht. Op 14 augustus
van datzelfde jaar werd de vrede getekend in het klooster van Danenbroek. In
1494 volgde de zestienjarige Filips de Schone (1494-1506)zijn
vader Maximiliaan op. Filips was net als zijn moeder, Maria van Bourgondië
(1457-1482) , geen lang leven beschoren. Toen hij in
1506 op amper achtentwintigjarige leeftijd stierf, nam Maximiliaan opnieuw het
regentschap waar. Ditmaal was het voor zijn kleinzoon, de latere Karel V.
Elke nieuwe successiekwestie namen de steden ter
hand om belangrijke nieuwe voorrechten af te dwingen. Toen Jan III na zijn dood
in 1355 alleen dochters naliet, ontstond er een strijd om de opvolging.
Pretendenten waren Wenceslas van Luxemburg, die gehuwd was met de oudste
dochter Johanna, en Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en echtgenoot van
de jongere zuster Margareta. In deze strijd had Tienen aanvankelijk de kant van
Lodewijk gekozen. Uiteindelijk zou de strijd in het voordeel van Johanna van
Brabant en Wenceslas van Luxemburg (1355-1406) beslecht
worden. Het nieuwe hertogelijke paar haalde Tienen uit de financiële problemen
door de stad op 17 december 1358 belastingsrecht te verlenen. Om zich blijvend
van de loyaliteit van de Brabantse steden te verzekeren, deed Johanna een
aantal belangrijke concessies die resulteerden in het beroemde Charter van de
Blijde Intrede (3 januari 1356). De nieuwe grondwettelijke oorkonde werd in
februari van datzelfde jaar te Leuven bezegeld. Zij beschermde de inwoners van
Brabant tegen de willekeur van de landsheer en verleende tevens een nog
grotere inspraak in het bestuur van het hertogdom.
Door de talrijke oorlogen in onze streken sneuvelden er veel mannen, waardoor er een chronisch vrouwen overschot was. Als beveiliging groepeerden zich geleidelijk aan deze alleenstaande vrouwen in gemeenschappen die later begijnhoven genoemd werden en een religieus karakter kregen.
Een begijnhof was een wereld op zich. Dit kwam
doordat deze hoven aan de stadsrand gelegen waren en ook ommuurd waren.
Begijnen waren godvruchtige vrouwen, wonend in aparte woningen maar
verenigd in een gemeenschap. Ze waren aan een mystieke regel
onderworpen, maar vormden geen kloosterorde. Wel droegen ze specifieke
kleding, kwamen weinig buiten hun muren en betaalden belastingen, omdat
ze niet onderworpen waren aan de gelofte van armoede. Verder
onderwierpen ze zich aan het gezag van hun oversten, de zogenaamde
regentessen of grootjuffrouwen. Wat ze bezaten, behielden ze zolang ze
leefden.
Aan de hand van een brief uit november 1202 van Geldolf van Ryckel,
abt van de Sint-Geertruiabdij te Leuven, zou men kunnen zeggen dat dit
begijnhof al voor 1202 bestond. Vermoedelijk werd het begijnhof eerder
rond 1240 gesticht is. Zeker is dat al in 1245 de bouwwerken aan hun
kerk startten. In 1250 zegende een hulpbisschop deze in aanbouw zijnde
kerk in. Door verscheidene schenkingen vergrootten de begijnen
gaandeweg hun domein. Enkele oude bronnen zeggen dat de gemeenschap al
snel groeide naar 300 begijnen. In 1754 bestond het Begijnhof uit 57
huizen, naast het gemeenschappelijk Convent, de Infirmerie en het
Contoir. Opvallend was dat vele van de begijnen van goede afkomst
waren. Het aantal begijnen slonk echter zienderogen.
Tijdens de Franse revolutie werd het begijnhof afgeschaft en kwamen
de goederen in handen van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. In
1823 waren er nog slechts 27 begijntjes overgebleven. Sommigen gaven
onderwijs aan arme meisjes. Het laatste begijntje, Anne Catherine
Kestens, stierf op de gezegende leeftijd van 79 jaar, op 19 maart 1866.
Bij bombardementen in 1944 werden de 16e en 17e eeuwse huisjes van het begijnhof
vernield. De
vroeg-gotische kerk uit de 13e en 14e eeuw, die de oudste begijnhofkerk van België was,
brandde af in september 1976. Daarvan rest nu alleen nog een ruïne waarvan de westgevel en het koor de opvallendste elementen zijn. De spitsboogvenster hebben nog hun maaswerk.
De gerestaureerde ruïne van de begijnhof kerk is vrij toegankelijk voor het publiek.
In de huidige Kapucijnenstraat bevond zich het
kleine klooster van de Lollarden. Dit klooster werd rond 1300 door twee
Brusselse broeders opgericht. Deze Lollarden hielden zich toen vooral
bezig met ziekenverzorging en het begraven van doden. ("lollen" betekent
in het Middelnederlands "prevelen"). Vanaf 1441 werden ze Cellebroeders
genoemd. Deze naam is afkomstig van het Latijnse cella wat kamertje
betekent, waarin de broeders zelf woonden of waar ze de zieken en
krankzinnigen verzorgden. Op het einde van de 16de eeuw had de stad veel
te lijden onder oorlogsgeweld en besmettelijke ziekten. De Tiense
bevolking werd op het einde van deze eeuw met een derde verminderd. Tot
overmaat van ramp vielen vijandelijke troepen in 1589 de stad binnen
waarbij het klooster vernield werd.
In de 17de eeuw schonk de stad de kloosterorde een nieuwe woonplaats
in de Veldbornstraat op voorwaarde dat de broeders hun diensten aan de
gemeenschap zouden voortzetten. Nieuwe gebouwen werden opgericht en in
de 18de eeuw uitgebreid. Zo verrees in 1773 de kapel in Lodewijk
XVI-stijl. Ook dit klooster werd niet gespaard tijdens de Franse
overheersing. De broeders moesten vluchten en konden pas vijf jaar later
terugkeren naar hun geplunderd klooster.
De Cellebroeders kochten de huizen van Ponsaert, Ark van Noë en de
Renesse aan. Toch was al het leed nog niet geleden. Op 30 juli 1930
ontstond er een brand in de gebouwen langs de kant de Renesse, waardoor
men in 1931 een nieuw gebouw diende op te trekken.
Momenteel noemt de site "Broeders Alexianen Tienen" en is nu het een gerenommeerd afkickcentrum voor drug en alcohol verslaafden.
De bogaarden of beggaarden waren de mannelijke
tegenhangers van de begijnen. Qua organisatie hadden zij veel
overeenkomsten met de begijnen. Het was een groep vrome mannen, die men
oorspronkelijk "beguini" en vanaf circa 1250 "beghardi" ging noemen. Zij
leefden net als hun vrouwelijke tegenhangers in afzonderlijke woningen,
die gegroepeerd waren rond een centraal kerkgebouw. Hoewel zij
hetzelfde habijt droegen en mekaar onderling steunden door het
organiseren van een aantal centrale voorzieningen, zoals
ziekenverpleging en dodenbegraving, waren ze oorspronkelijk aan geen
enkele orderegel verbonden. De bogaarden waren economisch vooral actief
in de textielindustrie, die in deze periode in alle Brabantse steden een
hoge bloei kende. Ze mochten een groot gedeelte van hun winsten voor
eigen rekening bewaren, waardoor zij een vrij onafhankelijk bestaan
kenden. In de 13de en de 14de eeuw vielen ze, net als hun vrouwelijke
tegenhangers, ten prooi aan een reeks vervolgingen op beschuldiging van
ketterij. Daarna evolueerde de lekengemeenschap steeds meer naar een
echte kloostergemeenschap met geestelijken en broeders.
Om hun samenlevingsvorm enigszins te regulariseren namen de meeste
bogaardenhuizen in de eerste helft van de 14de eeuw de regel van de
reguliere derde orde Sint-Franciscus aan. Omdat de lakenindustrie toen
ook over haar hoogtepunt heen was, onderwierpen de Tiense bogaarden zich
aan het kapittel van Zepperen, waar zich het moederklooster bevond.
Tijdens de verwoesting van Tienen in 1635 gingen de oorspronkelijke
gebouwen volledig in vlammen op, waarbij ook het kloosterarchief
verloren ging. Men ging snel met de wederopbouw van start en er werd
ook aan bezitsuitbreiding gedaan, zodat de goederen van het klooster
zich in de loop van de 17de eeuw uitstrekten tot aan de achterzijde van
de woningen van het huidige Torsinplein. Ten tijde van de Franse
revolutie werd het klooster opgeheven en herbestemd tot een
gendarmeriekazerne. In de loop van de 19de eeuw werd het vroegere
klooster in kleine loten verkocht en omgevormd tot particuliere
woningen.
Het huidige gebouw dateert uit de 18de eeuw. Het kwam op de plaats
van andere oudere kloosterdependances. De voorgevel, bestaande uit vijf
vensters en een deur, wordt bekroond met een driehoekig fronton met
laadvenster. Op de zolderverdieping bevond zich een graanschuur. Het
gelijkvloers bestond uit een ontvangstruimte en de gemeenschappelijke
vertrekken van de kloosterlingen. Op de verdieping lagen de
slaapvertrekken van de prior en andere hogere geestelijken. De gevels
werden opgetrokken in bruinrode baksteen en zijn voorzien van
hoekkettingen en raamomlijstingen uit witte Gobertangesteen. Ook de
sokkel van de voorgevel en de dakrand met steigergaten zijn vervaardigd
in kalkzandsteen.
Het
huwelijk van Jan II (1294-1312)met
Margareta van York, de dochter van de Engelse koning Edward I, bezorgde de
hertogen van Brabant en Limburg een internationale status. Jan II was op
politiek vlak een opmerkelijk zwakkere figuur dan zijn beroemde vader. Zijn
taak bestond er vrijwel uitsluitend in om zonder wapengekletter de
gebiedsuitbreiding van zijn illustere voorgangers te bestendigen.
Aan
Tienen schonk hij op 19 mei 1303 een charter waarin hij een aantal politieke, juridische
en economische bepalingen naar voren schoof. Op politiek vlak werd het
overwicht van het patriciaat op het gemeen bevestigd. Daarnaast konden, behalve
in enkele voorbehouden gevallen, Tienenaars nog uitsluitend door de
plaatselijke schepenbank berecht worden. De spectaculaire economische groei had
tevens Joden en Lombardennaar de stad gelokt. Omdat geldhandel in de
Middeleeuwen voor christenen taboe was, hadden zij zich in deze lucratieve
bezigheid weten te specialiseren. Om woekerwinsten tegen te gaan bepaalde Jan
II de rentevoet waartegen geld kon geleend worden.
De omvang van de stad en haar materiële rijkdom
beïnvloedden in sterke mate haar politieke en juridische slagkracht. In de 14de
eeuw werd in Brabant onderscheid gemaakt tussen de vrijheden of
verstedelijkte dorpen die over een vrijheidskeur beschikten en de eigenlijke
steden. In de loop van de eeuw ontwikkelde zich hiervoor de term hoofdstad.
De hoofdsteden waren meestal met zeven, want dit was een heilig getal. Als
vertegenwoordiger der kleinere steden en vrijheden verdedigden zij als derde
stand de gemeenschappelijke belangen bij de landsheer. In het hertogdom
Brabant waren dit Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen, Nijvel
en Zoutleeuw . In deze hoedanigheid ondertekenden zij de
belangrijkste hertogelijke landcharters.
Om zijn
opvolging te vrijwaren, stond Jan II het eerste landcharter toe dat algemeen
als het Charter van Kortenberg bekend staat. Een tweede oorkonde van 27
september 1312 stelde een raad samen, de zogenaamde Staten van Brabant,
bestaande uit vier edelen en tien vertegenwoordigers der steden. Leuven en
Brussel stuurden waren goed voor elk drie vertegenwoordigers. De steden Antwerpen,
's Hertogenbosch, Tienen en Zoutleeuw telden elk één afgevaardigde in de raad
die om de drie weken te Kortenberg zetelde. Het charter werd mede bekrachtigd
en bezegeld door de stad Tienen.
In 1168
verleende Godfried III (1142-1190) een
charter dat als het oudst bewaard op schrift gestelde privilegie van het
hertogdom beschouwd wordt. Hiermee bevestigde hij alle eerder verleende
vrijheden. Daarnaast stelde hij de stad vrij van het zogenaamde recht van de
dode hand, waardoor de hertog afzag van het recht om zich als landheer goederen
toe te eigenen die niet meer konden vererven.
Om de hegemonie in het oostelijk
deel van zijn territorium te bevestigen, koos hertog Hendrik I (1190-1235)
Tienen als bruggenhoofd. Vooral bij het begin van de 13de eeuw verbleef hij
meermaals in de stad. Toch waren het zijn troepen die op 13 oktober 1213, na
hun nederlaag bij Steppes (Montenaken), de stad zwaar teisterden.
Op 5 juni
1288 versloeg Jan I (1267-1294) nabij Woeringen de
geallieerde legers van de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelre en de
graaf van Luxemburg. Hierdoor wist hij het graafschap Limburg (d.i. het huidige
land van Herve) bij zijn bezittingen te voegen. Deze overwinning bezorgde hem
een toenemend aanzien buiten de grenzen van het hertogdom. De overwinning had
ook voor Tienen positieve gevolgen. Tijdens de slag traden de burgerlijke
milities van de Brabantse steden voor het eerst militair op de voorgrond Onder leiding van hoofdmeier Gilles van de Berghe wisten vooral de
Tiense boogschutters zich te onderscheiden, waardoor de stad als tegenprestatie
een aantal nieuwe vrijheden kreeg Uit het charter van
24 februari 1291 kunnen we opmaken dat Tienen op het einde van de 13de eeuw
tolrechten bezat, dat er openbare markten werden gehouden en dat de stad
beschikte over een eigen systeem van maten en gewichten.
De gestileerde beeltenis van hertog Jan I, ook wel Jan Primus genoemd, staat op ieder flesje bier dat in de brouwerij van Haacht gebrouwen wordt.
Tijdens
de vroege Middeleeuwen maakte Thuinas deel uit van het graafschap Bruningerode. Het oude graafschap strekte zich uit tussen de Dijle en de Grote
Gete en behoorde tot het prinsbisdom Luik. In 987 had prinsbisschop Notger dit
gebied in leen gekregen van de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Otto III.
In hun
streven om de handelsweg Brugge-Keulen te domineren lieten de steeds machtiger
wordende graven van Leuven hun begerig oog op Bruningerode vallen. In 1013
behaalde de graaf van Leuven, Lambrecht I , bij
Hoegaarden een belangrijke overwinning op prinsbisschop Balderik II. Hierdoor
werd Thuinas bij het graafschap Leuven gevoegd. De nieuw verworven nederzetting
bekleedde een sleutelpositie in de uitbreidingspolitiek van de graven en vormde
een vooruitgeschoven vesting tegenover de Luikenaars. Dit resulteerde de aanleg
van een afdoende verdedigingsgordel en het verwerven van stadsrechten. De stad
werd rond 1014 voor de eerste maal ommuurd. De eerste omheining beperkte zich
tot de bouw van een muur en de aanleg van een gracht rond de
St.-Germanusheuvel. Het water dat de noordelijke gracht vulde was afkomstig van
de Mene, een riviertje dat ten zuiden van de stad vloeide en dat in de 11de
eeuw speciaal voor dit doel vergraven werd.
Naast Bruningerode verwierven de
graven van Leuven omstreeks 1100 ook de graafschappen Brussel en Grez, het
domein van Orthen (het latere s-Hertogenbosch) en het gebied rond de abdijen
van Nijvel en Gembloers. Deze bezittingen vormden de kern van het
latere hertogdom Brabant. Rond 1106 werd graaf Godfried I (1095-1139) tot hertog van Neder-Lotharingen en markgraaf van
Antwerpen verheven, wat hem behoorlijk wat prestige opleverde. Ondanks
zijn toenemend succes op territoriaal vlak verloor de hertog de interesse voor
Tienen niet. Gedurende deze periode overlaadden Godfried en zijn opvolgers de
stad met speciale voorrechten en fungeerde zij regelmatig als hertogelijke
residentieplaats.
In het Hageland , waartoe ook Tienen behoort, spreekt men
Brabantse dialecten, maar ten gevolge van hun geografische ligging hebben ze
bepaalde invloeden van het Limburgs ondergaan. Dit is onder meer in het Tiens
dialect nog zeer duidelijk te horen.
Heel vaak wordt onterecht gedacht dat Tienen in Limburg gelegen is. Dit ondanks dat er nog twee Vlaams Brabantse fusiegemeenten,
Linter en Zoutleeuw nog meer oostelijk gelegen zijn. Er dient nog 17 km in oostelijke richting
afgelegd te worden vooraleer de eerste Limburgse gemeente, de stad Sint-Truiden
bereikt wordt. Dit is dezelfde afstand die we vanuit Tienen in westelijke
richting moeten afleggen om Leuven te bereiken. In bijlage kunt u een kaartje van Vlaams-Brabant vinden met niet Brussel in het centrum doch eerder Leuven in het centrum van de provincie. Hierdoor onstaat het misverstand dat Tienen in Limburg zou liggen.
De Getelijn (G-lijn)
Ten oosten van Tienen treffen we de oude grens aan tussen
het hertogdom Brabant en het graafschap Loon (omvatte ongeveer het huidig grondgebied
van Belgisch en Nederlands Limburg)
Een hele bundel isofonen(=een klein, systematisch taalverschil tussen dialecten dat als een
grens door een taalgebied loopt)valt
juist of ongeveer samen met deze oude grens. Omdat deze grens eerst de Gete
volgt, spreek men van de Getelijn. Deze lijn (of eerder grenzenbundel) is de
meest karakteristieke scheidingslijn tussen het Brabants en het Limburgs
dialect.
De Uerdingerlijn (U-lijn) ook de ich/mich lijn genoemd
De belangrijkste
dialectgrens in het Hageland is de Uerdinger lijn. Ze vertrekt op de taalgrens
ten noorden van het Waalse dorpje Bevekom (Beauvechain) en loopt in
noordoostelijke richting ten oosten van de gemeenten Opvelp, Neervelp,
Vertrijk, Boutersem, Lubbeek, Sint-Joris-Winge, Onze-Lieve-Vrouw Tielt,
Scherpenheuvel en Zichem.
Verder loopt de U-lijn door het noordwesten van
Belgisch-Limburg, het uiterste zuidoosten van Noord-Brabant en het noorden van
Nederlands-Limburg. In Duitsland gaat ze over de Rijn te Uerdingen (vandaar de
naam).
Het meest
opvallende kenmerk is de uitspraak van de persoonlijke voornaamwoorden
"ik, mij, u". Ten oosten van de U-lijn zegt men ich, mich, oech, ten
westen ik, ma, a/oe.
Daarom spreekt men ook van de ich/mich-lijn. De overgang van
k naar ch is een gevolg van de Hoogduitse klankverschuiving. We kunnen het
fenomeen vergelijken met de kringen in een vijver waarin je een steen hebt
geworpen. De laatste kringen sterven uit tussen Roosbeek en Boutersem met de ch
van ich, mich, oech, och
Voor de liefhebbers van het Tiens dialect volgt hierna een link naar een internetsite waar een hele reeks verhaaltjes in het o zo sappige Tiense dialect kunt beluisteren.
En nu maar hopen dat jullie het allemaal kunnen verstaan. Als hulpje staat en naast het verhaaltje (=geluidsfragment) telkens ook een woordenlijst met de vertaling van typisch Tiense woorden in het dialect.