Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
18-11-2010
Piercings
Na al deze zware historische kost nog een liedje van "De Tiense Straatmuzikanten" getiteld "Piercings" Intussen zullen jullie het Tiens dialect wel al voldoende onder de knie hebben om de inhoud van de tekst te kunnen verstaan.
Naast
maatregelen ter verfraaiing en ontsluiting nam het stadsbestuur in de 19de
eeuw ook de sanering ter harte. Een lange reeks politieordonnanties schetst ons
een stad waarvan de meeste huizen nog uit hout, leem en stro waren opgetrokken
en die nauwelijks over sanitaire voorzieningen beschikten.
Omdat de
Gete en de Mene een constant gevaar voor wateroverlast inhielden, vormde ook
het onderhoud van de waterwegen een permanente zorg. Een ander heikel
punt was de brandbestrijding. Na herhaald aandringen van de gouverneur van de
provincie Zuid-Brabant werd op 23 augustus 1823 een politiereglement
uitgevaardigd met hierin de dwingende eis dat geene woonhuizen, schueren,
loodsen of andere gebouwen zullen andere gevels mogenhebben dan
gemetseld van steen kalk en tras en niet mogen gedekt worden dan met lyen,
pannen, tegels of ander hard dak.
Openbare
hygiëne bleef nog geruime tijd een ijdel begrip. Huizen beschikten nauwelijks
over latrines en als ze er al hadden, gaven ze vaak uit op de openbare weg. Ook
het opruimen van dierlijke kadavers vormde een wezenlijk probleem. Een gezonde
watervoorziening was eveneens aan de orde. In de periode tussen 1831 en 8
oktober 1836 werd een aantal proefboringen uitgevoerd met de bedoeling
artesische putten te graven. Zo wou men de kwaliteit van het drinkwater
verhogen en de kans op besmettelijke ziekten terugdrijven.
In de
strijd tegen epidemische aandoeningen scoorde het stadsbestuur dan weer
voortreffelijk. Vooral de vaccinatiecampagne tegen pokken wierp vruchten af.
Een jaar na het aantreden van het nieuwe bestuur kreeg de Tiense stadsraad af
te rekenen met een andere dodelijke epidemie, de cholera morbus. Om
hieraan het hoofd te bieden werden maar liefst zes nieuwe stadsdokters
aangesteld. In 1832 veroorzaakte het uitbreken van deze uiterst besmettelijke
aandoening trouwens een meeruitgave in de godshuizen en werd in het Gasthuis (foto links)
een speciale vleugel voor de opvang van besmette zieken voorzien. De stedelijke
overheid propageerde daarnaast een aantal preventieve maatregelen. Het witten
van het interieur van openbare gebouwen en particuliere woningen was er één
van. Deze maatregel werd toegepast in het Gasthuis en in het Weeshuis.
Groot was het contrast met de directeurswoningenen de verblijven van het kaderpersoneel. In de beginfase was de binding tussen het bedrijf en de bedrijfsleider zo hecht dat hij ervoor koos om in zijn fabriek te verblijven. De functies wonen en werken werden, zoals dat binnen de ambachtelijke middens van het ancien régime gebruikelijk was, met mekaar verenigd. Zo woonde de familie Vinckenbosch in de fabriek (foto links). Vorig jaar is wat wij Tienenaars, "de villa" noemden afgebroken en vervangen door een groot embleem (witte "T" op een blauw veld) van de Tiense Suikerraffinaderij.
Anderen resideerden in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De familie Beauduin en later ook de familie Delacroix woonde in de directeurswoning, die ondergebracht werd in de voormalige verblijven van het Wittevrouwenklooster .Rond de vorige eeuwwisseling verhuisde Victor Beauduin naar het vroegere hotel de 'Tinnen Schotel' gelegen op de Grote Markt.
Toen Vinckenbosch het bedrijf van J. Van den Berghe de Binkom opslorpte, vestigde hij zich op de site in Aandoren, gelegen tussen de Borggracht en de overblijfselen van de Tiense omheining. Op dezelfde plaats bevindt zich nog steeds het complex van de Tiense Suikerraffinaderij. Het bedrijf is zodanig gemoderniseerd dat er nog maar weinig van de oorspronkelijke 19de -eeuwse fabrieksgebouwen overblijft. Voor de aanvoer van de grondstoffen naar de fabriek werden twee spoorlijnen aangelegd die het station van Tienen met dat van Grimde (foto links) en het bietenplein van de Suikerraffinaderij verbonden. Deze lijnen zijn niet meer in gebruik.
Ons industrieel patrimonium omvat meer dan alleen de overblijfselen van de ambachtelijke en industriële activiteiten. Ook het aspect huisvesting speelde in de 19de eeuw een niet onbelangrijke rol. Meestal zorgden de bedrijven zelf voor de behuizing van de arbeiders. Het fenomeen van de gangetjes of impasses, waarbij de eigenaar een pand verkavelde om er arbeiderswoningen op te bouwen, was in Tienen zeker niet onbekend. Bij het ontstaan van de industriële ontwikkeling gingen bepaalde nijveraars over tot een eerste vorm van sociale woningbouw. Hierbij denken wij vooral aan Eugène Vanden Bossche, directeur en beheerder van de suikerfabriek Vanden Bossche et Janssens, die in 1867 in de nabijheid van zijn fabriek de Werkmanssteegliet bouwen. De Tiense Suikerraffinaderij en de Citrique Belge zetten deze huisvestingspolitiek tijdens de eerste helft van de 20steeeuw verder. De arbeiderswoningen van de Molenstraat, de Fabrieksstraat, de Kerkstraat, de Wulmersumsesteenweg en de Pastorijstraat in Grimde getuigen van een karakteristieke woningbouw in typische bruine baksteen. In 1948 diende de Tiense Suikerraffinaderij nog een aanvraag in voor de bouw van dertig woningen in de Slachthuisstraat. Tijdens de verkiezingstrijd van 1952 werd dit als één van de sociale verwezenlijkingen van het liberale stadsbestuur naar voren geschoven.