Als gevolg van deze spectaculaire
bevolkingstoename brak de stad langzaam uit zijn middeleeuwse cocon. De
stadsvesten werden ontmanteld en er werden nieuwe invalswegen aangelegd. In
1817 en 1818 werden speciale financiële inspanningen gedaan om de stadswallen
af te graven en om te vormen tot wandelvesten. Ook de stadspoorten moesten er
aan geloven. In 1822 werd een eerste beslissing genomen voor het slopen van de
Kabbeekse- en de Lintersepoort. Dit betekent echter niet dat men resoluut van
het principe van de ommuurde stad afstapte. Meestal bleef het onderste deel van
de oude poorten nog enkele decennia bewaard. De Gevangenen- of Bostsepoort
bleef tot in 1848 bestaan. In dat jaar moest zij plaatsruimen voor de aanleg
van weg naar Hoei (foto links). Het afbraakmateriaal van deze poort werd herbruikt voor de bouw van de nieuwe stadsgevangenis "Het Toreke" dat nu stadsmuseum geworden. Op de bovenste verdieping van "Het Toreke" kunnen de middeleeuwse gevangenisdeuren van de Gevangenen- of Bostsepoort, voorzien van hun Middeleeuwse graffiti nog steeds bewonderd worden.
Dat in
het huidige Tienen geen sporen bewaard bleven van de oude stadsomheining heeft
waarschijnlijk te maken met de recyclage van het materiaal van de geslechte
poorten en muren. Het plaatselijk gewonnen kwartsiet, dat voor de constructie
van de verdedigingswerken gebruikt werd, leent zich immers prima voor het
verharden van wegen.
Het verharden van het wegdek van
de invalswegen was in de 19de eeuw absoluut prioritair. Dit had
alles te maken met het feit dat de meeste buurtwegen tijdens de wintermaanden
door de modder onberijdbaar werden. Om de communicatie met het hinterland te
bevorderen, werden belangrijke wegwerkzaamheden uitgevoerd. Soms uit louter
esthetische, soms uit praktische overwegingen werden ook in de binnenstand
straten en pleinen aangepakt.
|