De Grote
Gete en de Mene speelden een belangrijke rol in de industriële ontwikkeling van
de stad. Het water werd niet alleen aangewend als hulpmiddel in het fabricatieproces,
maar leverde ook de nodige energie om te komen tot het eindproduct.
Molens (foto links) zetten de waterkracht om in bruikbare
energie voor de verwerking van de grondstoffen. Ook andere natuurlijke
krachtbronnen als wind en paardenkracht werden voor dit doel aangewend. Tot in
de 19de eeuw, toen andere meer krachtige energiebronnen als stoom,
organische brandstoffen en elektriciteit de ambachtelijke molens verdrongen,
zou dit zo blijven.
Rond 1850
waren er te Tienen nog dertien molens bedrijvig waarvan vier bloemwatermolens,
vijf olierosmolens, een bloemwindmolen, een oliewatermolen, een
schorswatermolen en een aardappelmeelmolen.
|