Het Verdrag van Rome, waarmee de Europese Economische Gemeenschap
het daglicht ziet, wordt ondertekend op 25 maart 1957. Maar het is pas het
volgende jaar, tijdens de conferentie van Stresa, dat de basisprincipes van de Gemeenschappelijke
Landbouwpolitiek bepaald worden. Een politiek die bij de suikerfabrikanten en
suikerbiettelers vele vragen doet rijzen. Inderdaad, binnen deze Europese Markt
voert ons land de meest liberale politiek. Met andere woorden, onze industrie is
de minst beschermde. Onze salarissen liggen hoog, onze sociale lasten zijn
zwaar en onze energie is zeer duur. Zullen onze partners daar niet van meet af
aan voordeel uithalen?
In 1963-64 uiten zowel de suikerfabrikanten als de
suikerbiettelers dezelfde eis: ieder jaar moeten de prijzen van de suikerbiet en
van de suiker herzien worden, tot in alle zes landen van de EEG hetzelfde regime
in voege treedt. Maar we moeten tot 1 juli 1968 wachten vooraleer de
gemeenschappelijke reglementering inzake suiker wordt ingevoerd. De Gemeenschappelijke landbouwpolitiek berust
op drie fundamentele principes: de eenheid van de markt die de vrije circulatie
van producten mogelijk maakt, de voorkeur van de gemeenschap die beschermende maatregelen
inhoudt ten overstaan van landen buiten de EU en tenslotte de financiële
solidariteit die gebaseerd is op een systeem van bijdragen, afhoudingen en
terugbetalingen. Ieder land krijgt productie quotas toegewezen. In 1968 bedraagt
het jaarlijks suikerquota voor België 550.000 ton. Dat cijfer is in 2001 tot
826.000 ton gestegen. 559.846 ton daarvan gaan naar de ondernemingen van de
groep Tiense Suikerraffinaderij.
|