Vorige zondag zijn we uitgeregend op de achtste kerktorennatuurwandeling in Westrode. Toen we nog een pintje dronken, speelde de juke-box plots de pied-piper, een hit van reeds lang geleden en een moderne versie van de rattenvanger van Hamelen. Ik dacht dat dit ter mijner ere was. Of was het voor die andere rattenvanger ? In de Rozenboom voerde mijn broer mij op als de rattenvanger van Meise. Ik ben dat inderdaad geweest, al zou ik nu geen rat meer kwaad willen doen. De inspiratie voor deze geweldloosheid vond ik in het Tibetaans Boeddhisme. Het is niet alleen Richard Gere die daar rust zoekt. Ik heb lang gezocht naar een efficiënte manier om de ratten te lijf te gaan. Een stok leek mij het geschikte wapen. Maar als ik met ons Josette, straathond (straton) van een ongekende kombinatie, voor zon toch niet onaardig knaagdier stond, moest je zeer goed mikken. Ik sloeg er vaak naast en lukte er pas in, bij de tweede of derde slag, om het diertje te raken. Toen heb ik er iets op gevonden. Ik zaagde een dikke stok onderaan schuin af, zodat het raakvlak groter werd. De kans om de rat met één slag dood te meppen werd zo groter. Theo Janssens vertelde mij, dat hij een andere manier had. De ratten kwamen vanuit de zolder van Den Beiaard bij hun. Hij knutselde met zijn vader een smalle doorgang in metaal. Daar zaten ze prompt elektriciteit op. Ze hebben dat ook eens toegepast op de dronken plassers, die hun overbodige exports loosden tegen hun poort. Als je al eens tegen een schrikdraad in de wei geplast hebt, ken je het effect wel. Toen er bij ons een ware rattenplaag uitbrak was het feest. Alle graan werd in zakken geschept en afgevoerd naar de zolder van Jef de schoenmaker (rechtover ons). Maar de ratten vraten toen zelfs de bieten op. s Avonds staken wij het licht van de stal aan en loerden door het piepgaatje onder de klink. De ratten sprongen in een lange rij de eetbak (krëbbë) op en langs de paal naar de tas in het stro. Honderden sprongen in die file naar boven. Onze vader is dan beginnen rattenvergif leggen. Daar kregen ze dorst van. Toen zagen we ze op een rij komen drinken in de dakgoot. De honderden staarten hingen over de rand. En als het water in de goot op was, kwamen ze naar beneden. Waggelend laafden ze zich in de goot achter ons hof. Maar daar wachtte ik hen op. Hoeveel ik er toen doodgemept heb, kon ik niet bijhouden. Maar ik heb toen zeker een record voor het Guiness-boek gevestigd. Een andere methode was de slaper. Dat was een lange, gesloten bak met een deksel. Aan de twee uiteinden was er een klein gat. De ratten kwamen daar jongeren. Af en toe haalden wij de slaper uit het stro. Het deksel werd eraf genomen. Dan zag je het ongedierte kruipen in de bak. Met een stok koterden we ze op, tot ze probeerden te ontsnappen door het gat. Maar daar stond ik met mijn trouwe teef Rosette klaar. Als ik ernaast mepte vloog het hondje er wel op. En dat beestje speelde ze alle binnen. De jonge ratjes uiteraard, want hij lustte enkel mals vlees. Het scheelde dikwijls niet veel of hij kon de stokslag op zijn snuit incasseren. Want het beestje had te veel temperament en wou mij steeds te vlug af zijn.
Herman Ooms, onze Chiroleider, voerde de groene trui in tijdens het bivak. Ik was vendelleider en wou dat mijn jongens elke dag de puntentrui omgordden. Daarvoor moesten wij stipt en snel zijn bij alle activiteiten. Onze leider pikte het idee in de echte ronde. De geestdrift voor de competitie erfde hij van zijn vader, meester Ooms. Want al wie bij deze onderwijzer zat, weet dat de meester vooral in het rekenen; de wedijver opdreef tot ongekende hoogten. Maar dat bleef niet zonder gevolgen in ons spel. Op mijn verjaardag kreeg ik een fietsje als geschenk. Ons ma vergat de verjaardagen door het vele werken. Maar als de krant het volk in de bus viel, herinnerde zij zich steeds mijn verjaardag op 7 september, als zij de foto van koning Boudewijn zag. Want die verjaarde op dezelfde dag. Maar dat jaar was een uitzondering door die tweewieler. Ik organiseerde zelf de overhandigingsceremonie. Om 20.30 uur stipt reed ik symbolisch mijn volgend jaar in, van in de koestal de keuken in. De rest van ons gezin zat daar gezellig rond de Leuvense stoof. s Anderendaags reed ik zo fier als een gieter rondjes. Ik startte vanachter op de hofweg door het achterpoortje voor de bibliotheek. In het stroikke (Limbosweg), richting kerk, reed ik altijd de lus rond de mesthoop van Jantje Coremans. Zoals gebruikelijk lag de mesthoop voor de voordeur, maar er was een padje rond. Op de hoek van de Limbosweg, testte ik de voorst rem en ik stuikte over mijn stuur tegen de kasseien. Maar dat hoort erbij voor een Flandrien en dat zal zo wat de 377ste buil op mijn harde, dikke kop geweest zijn. Ik reed over de place Loens (of place Clémentine = dorpsplein) de Cuyperstraat (Boechtstraat) in. De poort stond open bij Van Campenhout Van Campenhout (zuster van Jules en getrouwd met een Van Campenhout). Daar testte ik de tweede keer de voorste rem. Ik vloog opnieuw over het stuur recht in de mesthoop. Voordat ik de fiets kreeg speelden wij de ronde met knikkers. Met latten en planken bouwden wij een baan en lieten de knikkers wedrennen naar beneden. Dieren werden ook ingezet : pieren en meikevers. Zouden onze kleinkinderen nog zoveel plezier beleven aan hun speelgoed ? Ik vraag het mij soms af. Want al dat dure speelgoed geeft weinig kans aan hun fantasie.
Alle kinderen worden getekend door hun leermeesters en meesteressen. In de kleuterklas herinner ik mij Germaine De Greef en zuster Mechtilde. Van de zuster mocht ik de vlechtmatjes uitdelen en ophalen. Dat was een grote eer. Want zo kon ik een hele tijd aan haar voeten vertoeven, voor haar grote zwarte rok. Want de zwart witte matjes moest ik ordelijk aan haar voeten, onder de hoge lessenaar schikken. In de eerste graad kwamen wij bij meester Rosiers. Ik kreeg nog les achter de Triomf en tussen de herberg ( stamënee) van De Donder en de danszaal Kursaal. Daar had een medeleerling eens een fout geschreven in zijn opstel over de trein. Hij schreef trien. De meester vroeg prompt aan de klas wat hij met een trien kon doen. Vliegensvlug antwoordde ik : Mee trouwen, meester ! Dat leverde mij op het einde van het tweede leerjaar de eerste plaats op en de meester heeft dat vele malen verteld. In de drie graden was het altijd een tweestrijd tussen Paul en ik voor de trofee : drie boeken bij de prijsuitdeling voor de eerste. In de onpare jaren was de eer voor Paul. Maar in het vierde leerjaar werd ik als tweede afgeroepen. Voor dat de boeken uitgereikt waren, had ik al stil herteld en stelde tot mijn ontzetting vast dat er een fout van tien punten in mijn nadeel geslopen was in mijn uitslag. Huilend kwam ik thuis. Ik voelde dat als een zwaar onrecht aan. Ons moeder heeft echter nooit durven zeggen tegen meester Ooms dat hij misteld had. Hierdoor werd ik opgezadeld met een onweerstaanbare drang die zich verzet tegen alle onrechtvaardigheid. In het vijfde leerjaar bij meester Krokaert was de trofee voor Paul. Ik deed toen mijn eerste communie met onze Frans (een jaar ouder). In de catechismusles had ik toch weer prijs zeker. Pastoor Brams vond dat ik als kleinste van de hoop, zou mis staan, naast een lange zwik (mijn broer) als laureaat van de catechismusles. Maar in de processie stonden wij toch de eersten naast elkaar. Ons ma had toen mooie bekken in ons haar gedraaid.F In mijn vijf leerjaren in Meise heb ik in het totaal dus 11 boeken verdiend. De twaalfde heb ik nog altijd te goed. Ik plaatste deze kleinoden, toen wij naar de Rozenboom verhuisden, in twee sinaasappelkistjes onder het kaptafeltje van ons ma. Ik kreeg dat meubeltje als eerste bureau. Bij het zesde leerjaar was de competitie voorbij. Ik werd met mijn broer naar het Onze Lieve Vrouwinstituut in Laken gestuurd. Enkele anderen volgden. Daar staken ze mij per vergissing in het vierde leerjaar. Ik behaalde op alle toetsen het maximum van de punten. Door mijn kleine gestalte viel ik als twee jaar ouder kind, niet op. Ze vonden mij echter uitzonderlijk slim. Meester Krokaert heeft zich hiermee bemoeid. Na drie weken zat ik eindelijk op mijn plaats in het zesde leerjaar. Ik voelde mij hier goed thuis, want de prefect was niet groter dan ik. Zij noemden hem de mus. Het was een broeder van de Christelijke scholen met zwart habijt en twee witte bavetten onder de kin. Wij moesten hen aanspreken met frère .... Ik kreeg als bijnaam het kattenjoenk omdat ik in de turnles demonstreerde, dat ik heel wat leniger was dan mijn makkers. Het lot besliste dat ik in 1960 onderwijzer werd. Mijn stage bij broeder Antoon en mijn eerste drie werkweken deed ik in Laken. Daarna kwam ik in mijn oude school, met meester Rosiers als schoolhoofd tot 1974.