over de sociale en politieke actualiteit en gebeurtenissen Kom meer te weten op http://www.rvp.be
11-11-2013
De keuze van de kiezer
Politici doen ons graag geloven dat wij in ons democratisch stelsel de burger wel degelijk inspraak en invloed invloed heeft op het beleid van zijn overheid. Wie echter zijn ogen en oren goed openhoudt, weet wel beter. Want met zijn deelname aan de vier- vijf- of zesjaarlijks terugkerende parlements- of gemeenteraadsverkiezingen bepaalt de burger niets meer dan de machtsverhoudingen tussen de verschillende politieke partijen. Wat en hoe die partijen na een stembusdag al dan niet gaan uitvoeren, is het onderwerp van overeenkomsten die zij, zonder dat de kiezer daar enige stem in heeft, in besloten kring onderling bedisselen,
Reeds bij het bepalen voor welke partij hij gaat stemmen, blijft de kiezer eigenlijk in de kou staan omdat elke partij in haar verkiezingsprogramma wel meerdere punten heeft staan waar men zich niet kan in vinden. In meerderheid wordt de keuze van de doorsnee kiezer meestal bepaald door de linkse-, centrum- of rechtse strekking van de partijen. Voor wie niet fanatiek aan een bepaald gedachtengoed vastend blijft dan ook niets anders over dan te kiezen voor de partij die het dichts bij het voor hem prioritair standpunt aanleunt.
De keizer kan, al dan niet via een kandidaat-volksvertegenwoordiger, weliswaar voor een partij kiezen, maar krijgt daarbij helemaal geen keuze over het te voeren beleid. Het is namelijk niet het partijprogramma, maar de regeerovereenkomst tussen meerdere partijen met verschillende programma’s dat het te voeren beleid zal bepalen.
Wat op sociaaleconomisch vlak onder de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ thuishoort is vrij duidelijk. Voor wat betreft de sociaal-ethische kant is dat echter niet zo vanzelfsprekend. En voor mensen die zich niet door anderen (laat staan door politiekers) laten vertellen of legalisatie van sofdrugs, euthanasie, soepele immigratiewetten, en vergaande tolerantie van godsdienstvrijheid, al dan niet typisch links is, is dat op zijn zachts gezegd een probleem.
Als gevolg daarvan is er een niet te versmaden kiezerspubliek welke in ons huidig politieke partijlandschap feitelijk nergens terecht kan. Bij geen enkele partij behoort het sociaal-economisch-’linkse’+ het sociaal-ethish-’rechtse’ (of omgekeerd) tot hun gedachtegoed, omdat wie dan ook ooit bepaald heeft dat die strekkingcombinatie niet samengaan. Eén en ander heeft te maken met de begrippen conservatief en progressief, waarbij Rechts als behoudsgezind en Links als vooruitstrevend wordt beschouwd. Vandaag gaat die etikettering echter niet meer op, gezien het op sociaaleconomisch vlak het nu eerder andersom is.
Misschien moeten wij ons lang voorbijgestreefde negentiende-eeuws kiessysteem (zoals ook het geval is voor ons sociaaleconomisch systeem) volledig opbergen en vervangen met een 21-eeuws systeem, aangepast aan de noden van de moderne mens die, in tegenstelling tot overgrootvaders generatie, voldoende mogelijkheden heeft om zich van de benodigde informatie te voorzien (en te bevatten) ten einde zich een mening te vormen.
Weg met die politieke partijen die verworden zijn tot surrogaat semi-commerciele verenigingen welke volgens de ‘marktwerking’ te werk gaan, i.p.v. hun product te ‘verkopen’ op grond van de kwaliteit welke het te bieden heeft.
Weg met de zogenaamde ‘volksvertegenwoordiging’ welke in werkelijkheid niets meer is dan een partijenvertegenwoordiging, waarvan de ‘gekozenen’ niet praten en stemmen volgens de wil van het volk maar van de onderscheiden partijtoppen.
Weg met een politiek systeem welke de vernietiging van onze planeet, de bestendiging van de armoede, oorlog en ellnde, en de verrijking van de kleine finanieel-economische elite, als enige prestaties op zijn palmares heeft.
Laat de kiezer in plaats daarvan over alles en nog wat, kiezen voor ideeën, stellingen, en meningen. Laat een regering gevormd worden door ‘technocraten’ wier daden, doen en laten conform moeten zijn aan het ‘stemgewicht’ dat aan de betrokken stellingen en meningen is gegeven. Vanzelfsprekend dient elk nieuw ‘probleem’ of item waar nog geen ‘volkswaardering’ over gekend is, aan de burger worden voorgelegd.
Over hoe dat allemaal technisch uitvoerbaar kan gemaakt te worden, hoef en kan ik als ‘gewone man in de straat’ mijn hoofd niet te breken. Daarvoor is er wereldwijd waarschijnlijk meer dan genoeg talent en intelligentie aanwezig. Beweren dat dit onmogelijk is te bewerkstelligen of onwerkbaar is, ontkent juist de zo geroemde intelligentie van de intellectuele ‘elite’.
Een elite die, als het over commerciële producten en activiteiten gaat, steeds de mond vol heeft over de ‘noodzakelijke innovatie’. Daarentegen schijnt dat zelfde begrip blijkbaar onbestaande te zijn als het gaat om nieuwe ideeën m.b.t. ons sociaaleconomisch en politieke systemen, welke beide juist door hun oubolligheid en terminaliteit onwerkbaar zijn geworden en de menselijke samenleving langzaam de afgrond in sleuren.
Ondertussen blijft de auteur dezes, sociaaleconomisch uitertst-links, en sociaal- ethisch centrum-rechts zijnde, politiek dakloos achter…
Hervorming. Het magische woord dat steeds meer wordt aangehaald als alleszaligmakende oplossing voor zowel het geheel als de deelproblemen van de financieel en economische crisis. Maar zoals heel wat andere begrippen die in onze communicatie worden gebruikt is dat een fameur zogenaamd containerwoord waar je heel wat, en zelfs totaal tegengestelde omschrijvingen kan instoppen.
Zo dient onze gezondheidszorg, sociale zekerheid, pensioenen, arbeidsmarkt, en onderwijs, hervormd te worden. M.a.w. aangepast aan de noden van de tijd. En aangezien, zelfs in de huidige tijd, de noden van personen en groepen nogal eens kunnen uiteenlopen, is ook dat begrip onderhevig aan de veranderlijkheid van wisselende kleuren en belangen.
Maar gezien wij nu eenmaal in een democratie leven, en in ons kapitalistisch systeem, de financieel-economische elite de samenleving gijzelt, komt het voorrecht om de begripsomschrijvingen van hervorming en de noden in te vullen, geheel toe aan deze aan wie wij en de politici reeds geruime tijd de macht hebben overgedragen: namelijk, aan de banken en de economische reuzen.
In ditt falend neoliberaal systeem zijn de noden vrij duidelijk: de tanende winsten en de vrijheid van ondernemen moeten terug omhoog, en de stijgende (loon)kosten en beklemmende wetten, reguleringen en belastingen moeten drastisch omlaag. En daartoe dienen de verschillende werkinstrumenten binnen het systeem hervormd te worden.
Men heeft het alsmaar over het overheidsbeslagdat veel te groot zou zijn. Het deel van onze verdiensten dat de overheid afroomt. Nergens of nooit hoort of leest men over het deel van dat fameuze overheidsbeslag dat rechtstreeks en/of onrechtstreeks terugvloeit naar de individuen, en groepen binnen de samenleving, en naar openbare dienstverleningen, en voorzieningen ten voordele van individuele- en groepsgebruikers. Zou het kunnen dat de reden van het stilzwijgen daarover te zoeken is in de waarschijnlijk dat het percentage van dit 'terugvloeien' daarvan niet zo ver van de 100% verwijderd is.
Volgens de hervormers gaat een te groot deel van dat overheidsgeld (geld van de gemeenschap) naar onnodige- of té veel geld verslindende instellingen en systemen, en kan er daar heel wat op bespaard worden door het afschaffen en/of efficiënter maken, en zodoende het voorkomen dat het geld terecht komt waar het niet hoort.
Loonslaven, in de omgang minder correct omschrijvend als werknemers benoemd, zijn in ons financieel-economisch systeem, in de ene sector meer dan in de andere, een noodzakelijk kwaad. Ondanks alle geavanceerde elektronische en mechanisch middelen, waardoor de voorbije decennia reeds heel wat van dat "onbetrouwbare, dure en vakantiezieke" arbeiders en bedienden, konden worden afgestoten, betekenen zij nog steeds een rem op de winstmaximalisatie en bezwaren zij de welvaart van diegenen die zo 'menslievend' zijn te investeren in onze economie.
Maar, het systeem staat het water tot aan de lippen. En daarom kunnen structurele hervormingen niet langer uitgesteld worden. Wat die hervormingendan wel mogen inhouden, kan eigenlijk in één enkele zin worden samengevat: Alles wat het vrij ondernemen en de winstmaximalisatie in de weg staat, zoveel mogelijk, zo niet afschaffen, dan toch aanmerkelijk verminderen.
Zo is er het, volgens betrokkenen, schandalige feit dat bedrijven belastingen en werkgeversbijdragen moeten betalen, terwijl zij dat in feiten volgens hen al meer dan genoeg doen. Deze, op het eerste zich wat rare redenering is gestoeld op de feitelijkheid dat bedrijven brutolonen betalen waar de werknemers belastingen en sociale bijdragen van afdragen, waarna zij nog een 21% van hun nettoloon aan btw-uitgaven ophoesten.
Dus, zeggen de Pieter Jan De Nuls en co, betalen zij via de werknemerslonen al heel wat belastingen en sociale zekerheidsbijdragen. Besluit: weg met de vennootschapsbelasting en werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, Want die wordt toch maar geplunderd door luilakken van werklozen, profiteurs van zogenaamde zieken, en potverterende gepensioneerden.
Daarom dienen de loonlasten omlaag. Niet zozeer de lasten op het loon welke de werknemer draagt, dan wel deze van de werkgever, want enkel deze hebben enigszins invloed op onze concurrentiepositie tegenover de bedrijven in de ons omringende landen. Waarom, ondanks ongeveer dezelfde levenstandaard, de loonlasten in Nederland toch minder dan bij ons zijn, is blijkbaar een vraag waar niemand van wakker ligt. Waarschijnlijk omdat onderzoek zou uitwijzen dat dit deels te wijten is aan een minder ondersteunende sociale zekerheid, en deels omdat deze ook door andere belastingen mee wordt gefinancierd.
Ten slotte zou volgens de financieel-economische elite, 'het gepeupel' zich toch stilaan moeten neerleggen bij de gedachte dat men in de toekomst langer zal moeten werken voor minder loon, en begrippen zoals werkzekerheid, arbeidstijdindeling, welvaartvastheid, en gewaarborgd loon, oubollig en totaal uit de tijd zijn, en vervangen moeten worden door loonbeperking, flexibilisering, eigen verantwoordelijkheid enz, enz... m.a.w. een eenentwintigeeuwse versie van Arbeit Macht Frei
Wie de' winterige' lente van Gwendolyn Ruttens Geëngageerde burger leest, is al blij dat er niet opnieuw de invoering van kinderarbeid is in voorzien. Wetende dat Bart De Wever zijn immerpal staande Vlaamse Heir-partij er zelfs nog wat donkerblouwere accenten wil aan toevoegen, en hoopt dat zijn partij samen met zijn liberale sociaaleconomische geestesgenoot de hoofdmoot van de Vlaamse, en misschien ook zelfs Federale regering zullen uitmaken, ziet ondergetekende een grandioze toekomst voor alle,van putjesschepper tot wereldbageraar, uitgegroeide geëngageerde burgers van dit (Vlaanderen)land.
In tegenstelling tot de overheersende pulp waarmee het gros van de 'internettende' massa de sociale media zoals Facebook en Google+ terroriseert, is er behalve op de sporadische pagina's van zeurende nitwitten zoals de auteur dezes , is er bitter weinig te vinden over wat er er zoal in Egypte aan de hand was (en nog is). Ook de evolutie in het 'slachthuis' Syrië lijkt de doorsnee facebooker niet te beroeren. Evenmin wat betreft de dagelijkse 30-50 doden die in Irak Allah gaan vervoegen, en waarvan de gewenning zo ver doorgedreven dat ze amper nog vermeld worden in de nieuwsuitzendingen, en in de kranten naar de 'fait-divers-pagina's' zijn verbannen.
Verbazen mag dit dan niet, gezien dit (voorlopig althans) vrijwel geen impact heeft op ons dagelijks leven. 'Sociale media'. Een schoolvoorbeeld van hoe men op deskundige wijze een belachelijke omschrijving van het begrip zelf kan doen, zonder dat de 'verkrachting van het aanwijzend deel ervan meteen bij menigeen opvalt. Want laten we wel wezen, bij het echt 'sociale' van het soort media zoals facebook, Twitter e.a. zijn toch heel wat vragen te stellen. In plaats van iedereen die daar zin in heeft, deel te laten hebben aan je denken, doen, en laten (weliswaar een mogelijkheid die je geboden wordt) kan je, zoals de meeste gebruikers doen, zelf kiezen van wie (met zijn toestemming) je wat ziet en wie wat van jjou ziet. Die worden dan 'vrienden' genoemd, ook al ken je ze van haar nog pluim. Je zit thuis, goed afgeschermd, en je kunt, uitgezonderd storende seks en andere 'onwelvoeglijke' gedragingen, zelfs onder een volledig verzonnen identiteit de grootste kul jouw (al dan niet door jezelf beperkt) wereldje insturen. En dat gebeurt op die 'sociale media' dan ook veelvuldig. Neen, beter gezegd, eerder hoofdzakelijk, ja zelfs uitsluitend. Uitgezonderd bij een héél klein aantal 'negativistische zeurpieten' zoals ondergetekende.
Terwijl facebook zich in feite eerder leent voor breed-maatschappelijke debatten over alles wat onze plaatselijke, gewestelijke, landelijke, Europese en mondiale problematiek aangaat, wordt de hoofdmoot ervan ingenomen door inhoudsloze, nietszeggende ditjes en datjes, roddel, en meestal niets ter zake doende toogpraat over onderwerpen waar men helemaal geen mening over heeft.
Uitgezonderd in verkiezingperiodes, mijden Politici zich meestal van facebook. Diegenen die toch gebruik maken van de 'sociale media' bewegen zich liever op Twitter, om reden dat die, wegens zijn beperktheid van het aantal berichtkarakters, beter geschikt is voor hun korte slogans en stellingen waar men liefst geen uitleg bij geeft, laat staan dat men met het 'gepeupel' in discussie zou treden. Sociaal...Het woord doet mij bijna kotsen als ik het hoor uitspreken door diegenen die enerzijds rouwregisters opstarten voor een, niet persoonlijk gekende, wegens zijn/haar media-interessante dode, maar schouderophalend de andere kant opkijken voor de ontelbaren die, meestal in gruwelijke omstandigheden, dagelijks het leven laten als gevolg van het menselijk individualisme, groepsegoisme, nationalisme, en manipulisme.
De feitelijkheid dat facebook af en toe bij verdwijningen en opsporingen ook positief kan gebruikt worden kan echter geen verantwoording zijn voor het 'oneigenlijk' gebruik welke het zo populair maakt.
Neen, 'sociaal' betekent voor mij heel wat anders dan het cocoonachtig, individueel, al dan niet onder dekking van, een schuilnaam, communiceren met zelfgekozen zogenaamde 'vrienden' welke die bepaling hoofdzakelijk verdienen omdat ze 'tot jouw groep' 'interessesfeer' of' 'gelijkgestemden' behoren. Dat noem ik niet 'sociaal', maar (vrijblijvend) 'groepsindividualisme'.
Mensen zijn van nature weliswaar biologisch (noodzakelijkerwijs) sociaal, maar psychisch zijn ze dat helemaal niet. In tegenstelling tot de (andere) in sociale groepen levende diersoorten, zijn zij individualistisch, egoïstisch, en egocentrisch. Enkel de drang tot 'overleven', wat de laatste paar eeuwen geëvolueerd is tot het streven naar succes, bezit en welstand, dwingt hen enigszins tot 'sociaal zijn.. Tot hoever dat 'sociaal zijn' strekt, zowel de mate waarin, de selectiviteit van, en de actieradius waarbinnen (groep, land, wereld), is dan weer afhankelijk van de sterkte van zijn natuurlijk individualisme, en het inzicht dat het overleven van het individu en zijn nakomelingen juist afhankelijk is van zijn sociaalvoelendheid.
Maar in de hedendaagse mondiale maatschappij, geldt dit niet enkel tegenover zijn omgeving maar veel meer van zijn wereldwijd 'sociaal zijn'. En het is twijfelachtig of wij ooit tot dat besef komen...
Ons sociaal zekerheidstelsel is grotendeels gestoeld op het 'solidariteitsprincipe'.
Dat is het principe van de ordinaire verzekering, zoals levensverzekering of brandverzekering. Men betaalt (via de afhoudingen op het loon) een periodieke verzekeringspremie en krijgt daarvoor in bepaalde omstandigheden of periodes een bepaald bedrag voor terug.
Zo hebben wij voor iedereen een verplichte ziekteverzekering, waar, behalve de gemeenschappelijke financiering via de sociale bijdragen, iedereen een rechtstreekse gelijke individuele premie aan een ziekenfonds betaalt, en ook een gelijke terugbetalingvoor zijn ziektekosten ontvangt. (met uitzondering voor de laagste inkomensgroep, welke een hogere terugbetaling geniet)
In andere gevallen, zoals o.a. de kinderbijslag, gaat het om inkomensafhankelijke sociale bijdragen, inhoudingen op lonen of vergoedingen, maar gelijkwaardige uitkeringen.
Een derde groep zijn uitkeringen, zoals studietoelagen, waar de toekenning ervan inkomensafhankelijk wordt gemaakt.
Een laatste groep zijn de 'omstandigheidverzekeringen', waaronder werkloosheiduitkeringen en pensioenen, die al dan niet variabel in tijd, afhankelijk zijn van het laatst bekomen, of gedurende gans de arbeidsperiode verdiende arbeidsinkomen.
Zoals heel wat begrippen, is ook de solidariteit, wegens zijn toch wel enigszins uiteenlopende invulling, een eerder omstreden beginsel.
Het Marxistisch-socialistisch denken vertrekt vanuit de gelijkwaardigheid van alle mensen. Daaruit vloeit de sociaal-democratische solidariteit uit voort door welke de sterkeren behulpzaam zijn in het verschaffen van de middelen tot het bekomen van welvaart aan de zwakkeren. In het neo-liberale denken gaat men eerder uit van de verdeling van die middelen aan iederéén, al dan niet in verhouding tot hun ongelijkwaardige individuele kracht.
m.a.w. solidariteit is ofwel, het verdelen van de door sterkeren afgestane middelen, uitsluitend onder de zwakkeren, ofwel de, al dan niet de omgekeerd evenredige 'herverdeling' ervan aan iedereen, dus zowel aan de sterken als de zwakken. Dat laatste haalt men aan om 'het delen' aanvaardbaar te maken voior diegenen die een (groter) deel van hun verdiensten afstaan aan de 'hulpbehoevenden.
Gelijkheid is het meest op hypocriete wijze gebruikte woord in onze maatschappij . 'Gelijke behandeling' en 'gelijk voor de wet', worden zowel door links als rechts als rechtvaardige en eerlijke beginselen beschouwd. Maar is dat wel zo?
Is het 'gelijk behandelen' van mensen met verschillende mogelijkheden zo rechtvaardig? En doen wij dat in de praktijk wel degelijk?
Er zijn voorbeelden bij de vleet om zowel het ene als het andere te bewijzen. De, zowel positieve al negatieve discriminatie, op grond van opleiding, diploma, kennis, verstandelijke vermogens, voorkomen, assertiviteit, leeftijd, en sociale status, zoals dat in onze samenleving als aanvaardbaar wordt beschouwd, is, op zijn zachts gezegd toch wel onrechtvaardig te noemen.
In deze 'streversmaatschappij is vrijwel alles gestoeld op de 'ON-gelijkjheid', die mede wegens de natuurlijke menselijke geaardheid ervan, in onze maatschappij is ingebed.
Het streven naar 'gelijkheid' is dan ook onrealistisch, utopisch en volstrekt onhaalbaar.
Er zijn tal van schrijnende voorbeelden van hoe onrechtvaardig 'gelijke behandelingen' kunnen zijn.
Zo zijn alle lineaire belastingen, (dus voor iedereen gelijk) zoals taksen, btw e.d. volstrekt onrechtvaardig op grond van het feit dat de minderbedeelde daardoor een groter percentage van zijn uitgaven (en dus ook van zijn inkomen) moet afstaan aan de gemeenschap, dan de beter vermogende.
Ook ons strafrecht behandelt, als het om geldboeten gaat, de minder vermogenden onrechtvaardig, gezien de strafmaat van eenzelfde geldboete in feiten groter wordt, al naargelang het vermogen/inkomen van de gestrafte kleiner is.
Op arbeidsvlak is de discriminatie eveneens permanent: Hoe zwaarder en intenser het werk, en hoe moeilijker de arbeidsomstandigheden, hoe minder meestal de verloning.
In tegenstelling tot de onnatuurlijke gelijkheid, is 'gelijkwaardigheid' een beoordeling van een toestand of 'zijn'. Zo is een vrouw niet gelijk aan een man. Zij is van nature fysiek minder krachtig, heeft een andere (uiterlijke) lichaamsbouw en is wegens haar specifieke biologische kenmerken tot andere dingen in staat dan de man. Nochtans kan (en dient men) de vrouw maatschappelijk en moreel als gelijkwaardig aan de man te beschouwen (en visa versa).
Iemand als gelijkwaardig beschouwen houdt in dat men hem/haar hetzelfde beoordeeld en alles in dezelfde mate laat 'ervaren', waardoor het best mogelijk en/of nodig kan zijn dat men hem/haar hen daartoe de ontbrekende middelen moet verschaffen. Zo is een 'gelijkwaardige straf een straf die niet zozeer gelijk is, dan wel als gelijkwaardig wordt ervaren.
Sinds het begin van deze eeuw, en vooral sinds de aanvang van de huidige economische crisisperiode wijzen steeds meer economen en financiële experts op het feit dat ons huidig sociaal zekerheidstelsel, voornamelijk als gevolg van de vergrijzing onbetaalbaar wordt.
De zogenaamde naoorlogse 'babyboom' , welke in vergelijking met de nataliteit in het begin van de vorige eeuw helemaal niet uitzonderlijk was, maakt dat mede wegens de sterke daling van het kind-sterftecijfer en de spectaculaire verhoging van de gemiddelde levensduur, er nu een ongezonde economische wanverhouding begint te ontstaan tussen het aantal actieven en niet-actieven.
Een steeds kleiner aantal werkenden moet een steeds groter deel van hun inkomen afstaan aan een steeds groter deel gepensioneerden. Komt daarbij dat in tijden van tanende tewerkstelling die verhouding supplementair vergroot wordt.
Een structurele 'hervorming' ervan is dan ook onvermijdelijk, klinkt het. En daar is iedereen het over eens. Maar, nogmaals, zoals hiervoor reeds aangehaald, kunnen begrippen een verschillende omschrijving hebben, al naar gelang zij in een 'links', dan wel 'rechts' discours worden gebruikt.
Voor de voorstanders van de "herverdeling" dient de aanvulling van het sociaal
zekerheidstekort te gebeuren door een grotere bijdrage van de kapitaalkrachtigen.
Maar zelfs de sociaaldemocraten, die het oorspronkelijk socialistische 'herverdelingsprincipe' nog enigszins, in weliswaar verwaterde vorm aanhangen, huldigen het ietwat dubbelzinnige 'iedereen'-idee. Daarmee beogen zij zich het aura van een 'volkspartij' aan te meten. Een partij voor iedereen.
Iedereen moet volgens hen meer welvaart hebben. (dus ook diegene die dat al zat hebben. En zo dient ook iedereen zijn "steentje bij te dragen aan de oplossing van de crisis', waarmee zij dus stilzwijgend bedoelen dat ook de minderbedeelden voorlopig best wat mogen inleveren.
De solidariteit is dus 'visa-versa'. Kwestie van enige solidariteit aan de dag te leggen met de door de crisis eveneens getergde grootverdieners, investeerders en speculanten?
Voor de verdedigers van de liberale individuele vrijheid dient men zich te hoeden om degenen die ons sociaaleconomisch vrije-marktsysteem 'werkbaar' houden, dus juist die kapitaalkrachtigen, 'onderuit' te halen. Daarom opteren zij eerder voor een 'besparen' (afkalven) binnen het zekerheidsysteem, bij middel van grotere 'responsabilisering', ook en vooral van de minderbedeelden. Bij een dergelijk denkbeeld is het 'eigen schuld - dikke bult' principe niet zo ver weg.
Een klein positief lichtpuntje in de 'sociaal-liberale opstelling is dat zij een groot deel van die 'besparing' willen zoeken in het afbouwen van de sociale betoelaging voor diegenen die het helemaal niet nodig hebben. Probleem is dat sociaaldemocratisch 'links' dhelemaal niet ziet zitten aangezien daar een relatief groot deel van hun aanhang onder valt.
Hoe dan ook, dient een 'sociale' hervorming van onze sociale zekerheid er in de eerste plaats voor te zorgen dat diegenen waarvoor ze bedoeld is: de noodlijdenden en de minderbedeelden, er zeker niet slechter van worden, integendeel.
Als de bedoeling, het betaalbaar houden van het systeem, afgezien van een wijziging van de inkomstenbronnen, eveneens een vermindering van de 'onnodige' uitgaven dient in te houden, kan men men moeilijk anders dan zich vragen stellen bij het onnodig uitdelen van gemeenschapsgelden aan de categorieën die dat helemaal niet nodig hebben, en voor wie dergelijke toelagen eerder 'bijkomend zakgeld' betekenen.
Hoe zou het komen dat tot heden nog geen enkele partij met een studie heeft uitgepakt waaruit zou blijken dat, als men alle uitkeringen, zowel ziekte- en geneesmiddelenvergoedingen, werkloosheid, kinderbijslag, schoolgeld en dergelijke sociale subsidieringen, inkomens- en vermogensafhankelijk zou maken, zoals dat met de studietoelagen het geval is?
Waar is de redelijkheid bij het, zelfs procentueel, verminderen van alle pensioenuitkeringen, terwijl een niet onaardige minderheid van de gepensioneerden, zo niet met de opbrengst alleen al, dan toch met het opsouperen van een deel van hun vermogen, gerust tot voorbij de honderd jaar luxueus kunnen leven?
voor iedereen een gelijkwaardig levenswaardig netto pensioen van bvb 1400,- voor alleenstaanden, 1100 voor samenwonenden en 1800 voor gezinshoofden zou weliswaar voor ambtenaren en de beter-verdienende privé-werknemers in verhouding tot nu een aderlating betekenen, maar zou in ieder geval rechtvaardiger zijn dan de maatregelen die het huidige principe van 'het in verhouding behouden van de levensstijl' zouden moeten beschermen, en waar vooral de relatief lage pensioenen de dupe zouden van zijn.
Men kan onze sociale zekerheid probleemloos betaalbaar houden als men ze herwerkt tot datgene waarvoor een sociaal zekerheidstelsel naar de geest bedoeld is: een systeem waardoor ALLEEN diegenen, die wegens gebrek aan mogelijkheden en/of kunnen, (ziekte, werkloosheid, handicap, leeftijd enz.) niet of onvoldoende in staat zijn zichzelf een maatschappelijk aanvaardbaar levenspeil te bezorgen, daartoe worden ondersteund, en waardoor iedereen (met uitzondering van 'zware' beroepen) na een 45-jarige loopbaan (welkloosheid- en ziekteperiodes incluis) behoorlijk van zijn laatste levensperiode kan genieten.
De vraag is niet of wij de sociale zekerheid kúnnen betaalbaar houden, maar of wij dat wíllen!
'Integratie is belangrijker dan de godsdienstvrijheid en voor islamitische meisjes gelden dezelfde wetten als voor alle andere Zwitsers. Dat heeft een rechtbank in het kanton Aargau beslist in een zaak waarbij streng gelovige moslims hun dochter wilden laten vrijstellen van het zwemonderwijs.
De ouders vonden het onvoldoende dat hun dochter was toegezegd dat ze tijdens de zwemlessen een boerkini mocht dragen. Als lid van de sjiietische geloofsgemeenschap vonden ze het evenmin kunnen dat de zwemlessen door een man gegeven werden en al helemaal niet dat toeschouwers van buitenaf binnen in het zwembad konden kijken.
De ouders spanden een rechtszaak in maar vingen zowel bij de regering als de administratieve rechtbank van het kanton Aargau bot. Ook in beroep werd de klacht door het hoogste gerechtshof afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat sportlessen in het in Zwitserland bestaande maatschappelijke milieu een in het belang van het kind belangrijke socialiserende functie toekomen en dat net daarom een afscherming van islamitische kinderen verhinderd moeten worden.
Wie naar Zwitserland emigreert moet daar bepaalde beperkingen en veranderingen van de leefgewoontes bijnemen, oordeelde de rechtbank.
In België dreigt het onder impuls van links enigszins de andere kant op te gaan. De oorspronkelijke integratienoodzaak wordt stapsgewijs verdrongen door het steeds meer op de voorgrond tredende belang van de godsdienstvrijheid en beleving en de drang tot het behoud van de thuislandcultuur.
Men heeft het tegenwoordig niet meer over het integreren van de vreemde culturen in onze samenleving/cultuur, maar over maar over het diversiteit en multiculturaliteit. Onder het mom van wat ons samen bindt propageert men de creatie van een met verschillende culturen, naast elkaar-belevende, samenlevende maatschappij.
Als wij enkel die dingen die ons binden, dus waar wij gelijkaardig denken en handelen samendoen, houdt dat eveneens in dat wij deze waar wij verschillend in denken en handelen ook apart beleven.
Zo bestaat het de sommige jeugd- vrijetijds-- en andere bewegingen, welk de voorbije decennia uniseks zijn geëvolueerd, zich terug zoals vroeger gaan opsplitsen in aparte groepen voor vrouwen en mannen omdat zij anders niet toegankelijk zijn voor de meer fundamenteel ingestelde islamieten. Ook het al dan niet toelaten in openbare diensten van levensbeschouwelijke kenmerken zoals de hoofdoeken, en het veralgemenen van halal- en haramvoedsel in kindercrèches en scholen, wijst niet alleen op een steeds groter wordende tolerantie voor de bijzondere aspecten van andere culturen en godsdiensten maar ook op een vorm van een deels omgekeerde integratie van de autochtone in de allochtone cultuur.
In sommige kringen wordt zelfs de taalintegratie in vraag gesteld. Zo vindt het Genkse stadsbestuur het stilaan tijd worden dat er in ons onderwijs meer aandacht komt voor het Turks en Marokkaans, de thuistalen van een groeiend aantal leerlingen in de voormalige mijngemeenten. Ook in de kinderopvang en vrijetijdssfeer zou er volgens het stadsbestuur meer aandacht moeten zijn voor anderstaligheid, nu er meer en meer kinderen op de schoolbanken terechtkomen die een andere thuistaal hebben dan het Nederlands.
Een enquête in de lagere scholen van Genk heeft uitgewezen dat de kinderen, naarmate ze ouder worden, niet meer graag taal - lees: Nederlands - leren. Sommigen ontwaren zelfs een groeiende regelrechte aversie tegen het Nederlands, al wordt dat door het buurtwerk en onderwijs tegengesproken.
Of men hierbij bedoeld dat men zich ook in taalgebruik moet kunnen onderscheiden, ook al wordt daardoor de communicatie tussen autochtonen en allochtone kinderen bemoeilijkt, of men er aan denkt om leerkrachten en opvoeders ook een minimumkennis van bvb Turks en Arabisch als vereiste op te leggen, is niet zo duidelijk. Daarbij kan men dan uiteraard vragen hebben bij het discrimineren van Poolse, Russische, Tjechische, en andere midden en Oost-Europese en centraal-Afrikaanse kinderen.
Als sociaaleconomisch extreem-links persoon voel ik mij helemaal niet gebonden aan het zogenaamd ethisch-links gedachtengoed dat de tegenstand van de autochtone bevolking t.o. van een voor hen te ver doorgedreven geïmmigreerde culturele en/of religieuze vrijheidsbeleving als discriminatie beschouwt. Ik geloof weliswaar in een multiculturele samenleving, maar dan een samenleving met een cultuur waar bepaalde, elementen van de geïmmigreerde culturen, voor zover zij niet in tegenstrijd zijn met de geldende waarden en normen en gedachten van de autochtone cultuur, in deze laatste zijn geïntegreerd..
Thuis, in familiale kring en besloten gemeenschap, heeft iedereen het recht om met instemming van de andere aanwezigen, te doen en laten wat hij wil. In het openbaar, gebruik makend van openbare dienstverleningen, en zeker als vertegenwoordiger of dienstverlener van de globale gemeenschap en/of overheid, dient men zich te schikken aan de geplogenheden die de meerderheid van de samenleving als nodig en/of aanvaardbaar beschouwt. Als dat een inperking van de godsdienst- of cultuurvrijheid vereist, dan is dat voor de leefbaarheid en werkbaarheid van de samenleving een noodzaak.
Bijgevolg kan ik mij dan ook volledig vinden in het oordeel van de rechtbank in het Zwitserse canton Aargau,die stelde dat, eenieder wie zich in een ander land vestigt, er de door de daar geldende cultuur opgelegde beperkingen en veranderde leefgewoonten moet bijnemen, kan ik volledig bijtreden.
Gwendolyn Rutten: Ode aan het kapitalisme, besprenkeld met een smakeloos sociaal sausje
Na de CD&V en SP.A, kon de Open VLD natuurlijk niet achterblijven, en schreef haar kersverse nieuwe voorzitster, Gwendolyn Rutten, zich in ijltempo letterlijk uit de naad met een tekst waarmee zij haar zieltogende, in de touwen hangende partij, terug overeind hoopt te krijgen . In tegenstelling tot de terug iets meer naar links opschuivende Bruno Tobback, die met een zogenaamde nieuwe beginselverklaring, zijn partij naar een nieuwe Vlaamse meent te stuwen, gaat zijn blauwe collega zich wat verder aan de tegenovergestelde (rechtse) kant opstellen, om ons daar te vergasten op zowaar een nieuwe politieke lente. De politiek is namelijk iets gemakkelijker te manipuleren, dan de natuurlijke seizoenen, denk ik dan.
Terwijl wereldwijd alle eminente economen, financiële experts, en supermarios zich reeds enkele jaren suf denken hoe het in terminale toestand verkerend kapitalistisch systeem drijvend te houden, komt Gwendolyn doodleuk met een enigszins verontschuldigende glimlach vertellen hoe eenvoudig de oplossing van een crisis wel kan zijn. Als methode haalt zij gewoon, de indertijd door Verhofstadt gelegde donkerblauwe steen van onder het sociaal-liberale stof, en hop, met meer vrijheid (voor wie dat nodig heeft), meer verantwoordelijkheid (voor wie dat tot heden niet voldoende had) en ondernemerschap (eigenlijk voor iedereen), is volgens haar de klus in no time geklaard.
Daartoe dienen volgens haar de middenveldorganisaties beter opgedoekt. Want als individuen zich grootschalig gaan verenigen, worden machtsgroepen gecreëerd, en die fnuiken te veel het individuele initiatief van de geëngageerde (lees kapitaalkrachtige) burger. Daarom wil zij het middenveld vullen met de minder-begaafden en gegoeden, zodat die zich daar, eventueel in kleine vrijwillige groepjes om mekaar, en als het even kan ook om de armen bekommeren. Dat scheelt dan een hap op de borrel, en het helpt de staat te ontvetten. Daardoor brengt zij dan het overheidsbeslag naar omlaag en hebben de geëngageerden meer baat bij al hun inspanningen, waardoor ze dan meer eerder zijn om, zo nodig (vrijwillig), ten gerieve van de onverbeterlijke schooiers die niet voor niets laaggeschoold, werkloos of en werkonbekwaam zijn, wat kruimels van hun rijkgevulde tafels laten te vallen, .
Gans het Gwendolyn-boekje ademd de natuurlijke geur van de wet der wildernis. Maar dan wel een wildernis waar wolvenhorden, mierenkolonies, en andere in kudde- en min of meer in sociale groep levenden niet in thuishoren. Een wildernis van solitairen die, voor zover hen dat uitkomt en ze bruikbaar zijn, zich ook met anderen bezighouden, al was het maar om hen op te eten.
Vrijwel alle voorstellen die Rutten in haar boek formuleert zijn, ofwel reeds ten overvloede door andere (neo-liberalen) aangehaald, ofwel, politiek niet verkoopbaar, onbetaalbaar, of ronduit onuitvoerbaar. Eén ding hebben zij vrijwel allen met mekaar gemeen: zij zijn meestal asociaal, steeds ten voordele van de meer vermogenden, en ten nadele van de minderbedeelden.
Zo moet volgens haar het overheidsbeslag het aandeel van publieke middelen in wat we allemaal jaarlijks produceren en besteden in ons land omlaag. Dat wil zij tegen 2020 terugbrengen tot onder de 50 procent. Nu is dat bijna 55 procent. Daarbij (opzettelijk?) vergetend dat het overgrote deel daarvan rechtstreeks of onrechtstreeks terugvloeit naar de individuele burger of groepen van burgers. Het spreekt voor een neo-liberaal uiteraard voor zichzelf dat de bezuinigingen die daar het onoverkomelijk gevolg van zijn, geenszins de gegoede klasse mogen treffen (Al was het maar omdat wij volgens de liberale gedachte onze welvaart aan hen hebben te danken). Dus moet dat dan maar via de openbare dienstverlening en sociale zekerheid. Het mag duidelijk zijn wie daar dan de dupe van wordt...
En uiteraard heeft zij ook een Belgisch systeem van mini-jobs in gedachten, waarmee zij flexibele en betaalbare jobs in arbeidsintensieve sectoren met piekmomenten zoals dat bijvoorbeeld in de Horeca bedoeld. Wat met flexibel en betaalbaar wordt bedoeld hoeft, voor mensen die bij middenstanders en privépersonen zijn tewerkgesteld, geen verdere uitleg.
Voor liberalen zijn belastingen een, liefst zo klein mogelijk, noodzakelijk kwaad. Daarom wil de blauwe voorzitster een radicale hervorming van onze fiscaliteit en stelt zij voor om de personenbelasting terug te brengen tot twee redelijke tarieven van 25 en 45 procent, met daarbij de afschaffing van de wirwar aan uitzonderingsmaatregelen, aftrekposten en gunstregimes. Darnaast wil zij ook het belastingvrije minimum op trekken tot het niveau van het leefloon. Op het eerste zicht lijkt dat inderdaad voor de overgrote meerderheid van de bevolking een aanvaardbare regel.
Nochtans zullen velen bij net nakijken van hun belastingaanslagbrief merken dat er een wezenlijk verschil is tussen het belastbaar bedrag, en het werkelijk netto belastbaar bedrag na alle aftrekposten en verminderingen welke, afhankelijk van inkomens- en/of omstandigheidscategorie werd toegewezen.
Heel wat van deze aftrekposten en verminderingen wil Gwendolyn Rutten afgeschaft zien. Zou het een toeval zijn dat heel wat lagere inkomens helemaal geen profeit halen haar voorgestelde hervorming? En, wie dan wel?
Bovendien kan men zich best voorstellen dat dit idee als doelstelling heeft om het totaal aan inkomensbelasting te verminderen. Indien dat werkelijk zo is, blijft de vraag onbeantwoord, hoe men dat verlies aan gemeenschapsinkomsten gaat compenseren.
Rutten pleit voor een streng en rechtvaardig asielbeleid met duidelijke en korte procedures. Ze wil daarbij ook het debat over economische migratie aangaan.Wat streng, rechtvaardig, duidelijk en kort, juist bestekenen laat, Gwendolyn aan de lezer van het boekje over. Maar toelichtingen, de voorbije jaren dienaangaande gedaan door haar liberale vrienden, leren dat het t dient te resulteren in het toelaten van wie hier economisch bruikbaar is, en terugsturen van diegenen die, zoals liberalen dat zo mooi zeggen, die geen eigen verantwoordelijkheid (kunnen of willen) opnemen. Of in de omgangstaal gezegd, diegenen die wij niet kunnen gebruiken.
Ten einde als goed politicus ook iets totaal onzinnig voor te stellen, wil zij de inspraak van de bevolking tastbaar maken, door mensen de vrijheid te geven om zelf een bepaald percentage van hun belastingen toe te wijzen. Wat men zich daar moet bij voorstellen, wordt wijselijk in het ongewisse gelaten. Of dat ook maar iets zou kunnen veranderen aan de feitelijkheid dat de belastinginkomsten verdeeld en bestemd worden volgens de regeringspartijen dat wensen en/of noodzakelijk achten, is een vraag die ontegensprekelijk negatief dient beantwoord te worden. Een dergelijk bedrieglijk voorstel dient dus enkel om de onnadenkende burger het idee te geven dat het beleid, ook buiten de verkiezingsperiode, met hem enige rekening houdt.
En dan is er haar oplossing van de te hoge loonkost, die volgen haar inzien grotendeels is te wijten aan niet-arbeidrelevante verzekeringkosten, zoals de patronale bijdragen voor ziekteverzekering en kindergeld, welke veel beter uit de algemene middelen, dan via de sociale bijdragen gefinancierd zouden worden. Dat die algemene middelenhoe dan ook door bijkomende belastingen dienen aangevuld te worden, is blijkbaar het minste van haar zorgen.
Liberalen schijnen een chronische blindheid aan de dag te leggen als het gaat over lasten- loonkost- en bijdragevermindering, welke ze gemakshalve zoniet volledig, dan toch grotendeels menen kunnen op te vangen door de overheid zogenaamd te ontvetten. Daarbij moedwillig negerend dat 91% van wat wij met zijn allen aan de staat betalen, rechtstreeks of onrechtstreeks terugvloeit naar de individuele burger en/of groepen van burgers.
De voorbije regeringsonderhandelingen hebben bewezen dat als het op ontvetting van de overheid aankomt, wat uiteraard grotendeels een vermindering van de geldstroom naar de bevolking betekent, het niet de tegemoetkomingen aan de betergegoeden zijn, maar het deze naar de minderbedeelden en de onfortuinlijken zijn, waar in geknipt wordt. Het waren vooral de Vlaamse liberalen die aan de onderhandelingstafel de aanslag op de grote bedrijfsvoertuigen tegenhielden en eisten dat de besparingen zouden gebeuren door o.a. de werkloosheidsuitkering in tijd te verminderen en de welvaartsenveloppe van de laagste inkomens met bijna de helft te verminderen.
Het werkstuk van de voorzitster van de Vlaamse liberalen, dat taalkundig heel wat beter en waarschijnlijk zelfs beter begrijpbaar is geschreven, dan proza van ondergetekende, is een bloemlezing over hoe eenvoudig en positief de toekomst er uitziet voor wie gebruik maakt (kan maken) van de hem geboden vrijheid, en daar met een minimum aan moed en veel engagement zijn verantwoordelijkheid in opneemt. Men waant zich zowaar op een Teambuildingweekend van Microsoft of Google. Maar dan wel een weekend waar diegenen die, bij gebrek aan middelen en/of mogelijkheden, van vrijheidsbeleving, moed, engagement, en verantwoordelijkheid, onvoldoende,of zelfs helemaal geen kaas hebben gegeten, totaal ontbreken.
Het boekje is een ode aan het kapitalisme, hier en daar met een, zij het smaakloos, sociaal sausje opgesmukt, ten einde het verteerbaar en aantrekkelijk te maken voor de centrum-liberalen die de laatste jaren naar CD&V en N-VA zijn uitgezwermd. Alles in de hoop dat de blauwe verloren zonen en dochters nog vóór de verkiezingen van volgend jaar naar hun oorspronkelijke stal terugkeren.
Misschien hoop& Gwendolyn met haar partij toch dan toch weer iets te betekenen te hebben op het slagveld dat in 2014 het Belgische Waterloo dreigt te worden
'Integratie is belangrijker dan de godsdienstvrijheid en voor islamitische meisjes gelden dezelfde wetten als voor alle andere Zwitsers. Dat heeft een rechtbank in het kanton Aargau beslist in een zaak waarbij streng gelovige moslims hun dochter wilden laten vrijstellen van het zwemonderwijs.
De ouders vonden het onvoldoende dat hun dochter was toegezegd dat ze tijdens de zwemlessen een boerkini mocht dragen. Als lid van de sjiietische geloofsgemeenschap vonden ze het evenmin kunnen dat de zwemlessen door een man gegeven werden en al helemaal niet dat toeschouwers van buitenaf binnen in het zwembad konden kijken.
De ouders spanden een rechtszaak in maar vingen zowel bij de regering als de administratieve rechtbank van het kanton Aargau bot. Ook in beroep werd de klacht door het hoogste gerechtshof afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat sportlessen in het in Zwitserland bestaande maatschappelijke milieu een in het belang van het kind belangrijke socialiserende functie toekomen en dat net daarom een afscherming van islamitische kinderen verhinderd moeten worden.
Wie naar Zwitserland emigreert moet daar bepaalde beperkingen en veranderingen van de leefgewoontes bijnemen, oordeelde de rechtbank.
In België dreigt het onder impuls van links enigszins de andere kant op te gaan. De oorspronkelijke integratienoodzaak wordt stapsgewijs verdrongen door het steeds meer op de voorgrond tredende belang van de godsdienstvrijheid en beleving en de drang tot het behoud van de thuislandcultuur.
Men heeft het tegenwoordig niet meer over het integreren van de vreemde culturen in onze samenleving/cultuur, maar over maar over het diversiteit en multiculturaliteit. Onder het mom van wat ons samen bindt propageert men de creatie van een met verschillende culturen, naast elkaar-belevende, samenlevende maatschappij.
Als wij enkel die dingen die ons binden, dus waar wij gelijkaardig denken en handelen samendoen, houdt dat eveneens in dat wij deze waar wij verschillend in denken en handelen ook apart beleven.
Zo bestaat het de sommige jeugd- vrijetijds-- en andere bewegingen, welk de voorbije decennia uniseks zijn geëvolueerd, zich terug zoals vroeger gaan opsplitsen in aparte groepen voor vrouwen en mannen omdat zij anders niet toegankelijk zijn voor de meer fundamenteel ingestelde islamieten. Ook het al dan niet toelaten in openbare diensten van levensbeschouwelijke kenmerken zoals de hoofdoeken, en het veralgemenen van halal- en haramvoedsel in kindercrèches en scholen, wijst niet alleen op een steeds groter wordende tolerantie voor de bijzondere aspecten van andere culturen en godsdiensten maar ook op een vorm van een deels omgekeerde integratie van de autochtone in de allochtone cultuur.
In sommige kringen wordt zelfs de taalintegratie in vraag gesteld. Zo vindt het Genkse stadsbestuur het stilaan tijd worden dat er in ons onderwijs meer aandacht komt voor het Turks en Marokkaans, de thuistalen van een groeiend aantal leerlingen in de voormalige mijngemeenten. Ook in de kinderopvang en vrijetijdssfeer zou er volgens het stadsbestuur meer aandacht moeten zijn voor anderstaligheid, nu er meer en meer kinderen op de schoolbanken terechtkomen die een andere thuistaal hebben dan het Nederlands.
Een enquête in de lagere scholen van Genk heeft uitgewezen dat de kinderen, naarmate ze ouder worden, niet meer graag taal - lees: Nederlands - leren. Sommigen ontwaren zelfs een groeiende regelrechte aversie tegen het Nederlands, al wordt dat door het buurtwerk en onderwijs tegengesproken.
Of men hierbij bedoeld dat men zich ook in taalgebruik moet kunnen onderscheiden, ook al wordt daardoor de communicatie tussen autochtonen en allochtone kinderen bemoeilijkt, of men er aan denkt om leerkrachten en opvoeders ook een minimumkennis van bvb Turks en Arabisch als vereiste op te leggen, is niet zo duidelijk. Daarbij kan men dan uiteraard vragen hebben bij het discrimineren van Poolse, Russische, Tjechische, en andere midden en Oost-Europese en centraal-Afrikaanse kinderen.
Als sociaaleconomisch extreem-links persoon voel ik mij helemaal niet gebonden aan het zogenaamd ethisch-links gedachtengoed dat de tegenstand van de autochtone bevolking t.o. van een voor hen te ver doorgedreven geïmmigreerde culturele en/of religieuze vrijheidsbeleving als discriminatie beschouwt. Ik geloof weliswaar in een multiculturele samenleving, maar dan een samenleving met een cultuur waar bepaalde, elementen van de geïmmigreerde culturen, voor zover zij niet in tegenstrijd zijn met de geldende waarden en normen en gedachten van de autochtone cultuur, in deze laatste zijn geïntegreerd..
Thuis, in familiale kring en besloten gemeenschap, heeft iedereen het recht om met instemming van de andere aanwezigen, te doen en laten wat hij wil. In het openbaar, gebruik makend van openbare dienstverleningen, en zeker als vertegenwoordiger of dienstverlener van de globale gemeenschap en/of overheid, dient men zich te schikken aan de geplogenheden die de meerderheid van de samenleving als nodig en/of aanvaardbaar beschouwt. Als dat een inperking van de godsdienst- of cultuurvrijheid vereist, dan is dat voor de leefbaarheid en werkbaarheid van de samenleving een noodzaak.
Bijgevolg kan ik mij dan ook volledig vinden in het oordeel van de rechtbank in het Zwitserse canton Aargau,die stelde dat, eenieder wie zich in een ander land vestigt, er de door de daar geldende cultuur opgelegde beperkingen en veranderde leefgewoonten moet bijnemen, kan ik volledig bijtreden.
De natte droom van de neoliberale kapitalistische, elite, en haar, niet door enig eigen redeneringvermogen geplaagde, volgelingen, is de verwezenlijking van een maatschappij waarin alle gemeenschappelijke onroerende en roerende bezittingen, alsook alle openbare dienstverleningen, in handen komen van private personen, groepen, bedrijven of instellingen.
Zowel de Europese Unie, als het IMF en de OESO, doen er dan ook alles aan om de landen die zij onder hun controle hebben, zoals het hulpbehoevende Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië, rechtstreek of onrechtstreeks te verplichten om hun openbare financiën te saneren door zoveel mogelijk openbare bedrijven, instellingen, en dienstverleningen te privatiseren. Zelfs tot het absurde toe: het privatiseren van de openbare wegen.
Na het bank- en verzekeringswezen, de energievoorziening, de luchtvaart, het international treinverkeer, en telecommunicatie, welke in de Europese Unie nu al volledig verdragrechtelijk geprivatiseerd zijn, worden de laatste loodjes gelegd om, waar dat nog niet op eigen initiatief is gebeurd, ook de het post- spoor- en busverkeer volledig te privatiseren.
Europese plannen om zelfs de elementairste levensvoorziening, de drinkwatervoorziening en -bedeling op de concurrentiële privémarkt te gooien, bevinden zich al in een vergaand stadium, zodat ook daar de kwaliteit en kostprijs ondergeschikt aan de winstmaximalisatie kan worden gemaakt.
Ook op de gezondheidszorg, ziekte- en zelfs werkloosheidsverzekering, ontsnappen niet aan de gierachtige ogen van investeerders beleggers en beursspeculanten. Maar men is er voorlopig nog niet uit hoe men die winstgevend kan maken. Dus, tot zolang er daar geen baten te rapen zijn, kunnen de kosten als gevolg van de hoge winsten in de farmaceutische sector voorlopig maar beter door de belastingbetaler opgehoest worden.
Spijtig voor de investeerders is het onderwijs, behalve dan privéscholen voor rijkelui en vetbetaalde hogere ambtenaren van de EU, geen renderende sector, en is men al best tevreden met het feit dat de overheid om de haverklap de studie-inhoud herwerkt, zodat de winstgevende schoolboeken- en educatiemiddelenmarkt daar toch aardig door floreert.
Ondertussen hebben pientere investeerders brood gezien in de chronische nood van de overheid om hun steeds weerkerend begrotingstekort aan te vullen. Door het aankopen van overheidsgebouwen, en deze dan opnieuw te verhuren aan de verkopende overheid, doet zowel de investeerder, als op het eerste zicht, ook de verkopende overheid, een goede zaak.
De investeerder verhuurt aan een prijs waardoor hij op relatief korte termijn zijn investering terugverdient, om nadien met weinig onderhoudskosten er het grootste deel van d huurprijs aan over te houden. De overheid daarentegen, krijgt dan wel, zomaar uit het niets, zonder dat de burger daar iets van ondervindt, een aardige som, maar dient vanaf het jaar daaropvolgend ten ewige dagen een bijkomend bedrag aan huurkosten in zijn begroting op te nemen.
Op langere termijn is er dan nog enkel sprake van een win-verlies-operatie: De investeerder heeft er hoe dan ook aan verdient, maar de overheid verliest niet enkel het onroerend bezit maar tevens, eens de totaal betaald huurbedrag de verkoopprijs - gederfde interest overschrijdt, elke jaar het bijkomende huurbedrag.
Het wordt een, door de liberalen aangestuurde mode, om bij steeds meer overheidsprojecten, zogenaamde 'join-ventures', de zogenaamde Publiek-Private-Samenwerking, aan te gaan. Dit kan allerlei vormen aannemen. De meningen, of de overheid, dus de gemeenschap, daar ook op lange termijn voor- of nadeel uit haalt, blijven verdeeld. Het winstprincipe dat er voor de investeerders hoe dan ook dient in te zitten laat eerder het laatste vermoeden.
Op de vraag wat er gebeurt, als één of meerder bedrijven van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen of -diensten de fles opgaan, is sinds de ervaringen met e banken het antwoord gekend: de gevolgen van overmatige winsten en/of risico-investeringen komen steevast ten goede aan diegenen die dat hebben mogelijk gemaakt: de ceo's en aandeelhouders, terwijl de gevolgen van evenredige en precaire verliezen noodzakelijkerwijs ten laste van de 'gebruikers' ervan, dus de burger vallen.
Meer moet dat niet zijn voor de goede, intelligente, en markteconomisch onderlegde investeerders van de financiële elite.
Dat is dan ook de reden waarom men van uit liberale en aanverwante hoeken er alles aan doet om U te overtuigen dat wij MEER Europa, en MEER privatisering, MEER overheidsbesparingen, en MINDER overheid nodig hebben.
Want hoe minder gemeenschappelijk bezit er in een samenleving is, en hoe kleine de financiële macht van de overheid, hoe groter de individuele vrijheid, opdat diegenen die de macht en het geld hebben, nog meer macht en geld kunnen vergaren.
Vraag is, of er in een gemeenschap van machtigen en de daar uit voortspruitende onmachtigen, nog sprake is van een 'samen'-leving.
Onze economie draait op groei, omdat er winst gemaakt moet worden om de rente op het geleende startkapitaal terug te kunnen betalen. Dit geld moet ergens vandaan komen, waardoor de productie en verkoop constant moeten blijven stijgen. Maar oneindige groei bestaat niet. Ooit houdt het op: alle bossen zijn gekapt, alle olie verbrandt en dit alles voor het maken van producten die niemand echt nodig heeft.
Men moet vandaag de dag, wil men de toekomst enigszins hoopvol, laat staan rooskleurig tegemoet zien, ofwel bijzonder blind, wereldvreemd, naïef om niet te zeggen dom zijn, ofwel de bedoeling hebben om, waarschijnlijk uit opportunistische beweegredenen, diegenen aan wie je jouw verwachtingen kond doet, te misleiden, of te bedriegen. In het beste geval doe jet om bestwil, om geen paniek te zaaien. Zo iets als de scheepsbemanning van een zinkend schip die de passagiers tracht kalm te houden met de boodschap dat er een probleem is met de waterhuishouding, maar er hoe dazn ook naar een oplossing wordt gezocht.
Ons negentiende-eeuws sociaaleconomisch model, dat in combinatie met ons financieel systeem reeds in de vorige eeuw aan het sputteren was, is vandaag op een punt gekomen waarop de mechaniekers ervan niet meer in staat blijken de motor en andere onderdelen verder op te fokken. Maar ten einde hun geloofwaardigheid en bestaansreden veilig te stellen, blijven zij ons voorhouden dat zij over de nodige know-how en vaardigheid beschikken, én de middelen en mogelijkheden weten te vinden om de systemen te verbeteren en zodoende onze toekomst veilig te stellen.
Als ik spreek over mechaniekers, dan bedoel ik elkeen die zijn zegje (en daadje) te doen heeft binnen en over de economie en aanverwanten. Dan gaat het zowel over werknemers- en werkgeversorganisaties die beschermen, vragen en eisen, economen die adviseren, en politici die afwegen en beslissen. Dat heet dan overleg en democratie. Tot een paar decennia geleden liep dat, weliswaar niet altijd gesmeerd, maar toch enigszins naar behoren.
Sindsdien is het alsof de tijd blijft stilstaan. Vakbonden concentreren zich op het behoud van de (in betere tijden, en onder druk van het communistische gevaar bevochten) sociale verworvenheden, en werkgevers slagen er in om, via professioneel lobbyen en een niet aflatende mediacampagne, de mantra van de hoge loonkosten en concurrentiekracht tot s land hoogste prioriteit te maken.
Het komt mij toch enigszins raar over dat, waar tot 50-70 jaar geleden de loonkost in de meeste economische sectoren het grootste deel van de productiekost uitmaakte, deze toen veel minder zwaar woog bij loononderhandelingen dan dat nu het geval is. Vandaag betekent, wegens de ver doorgedreven mechanisering en informatisering van het productieproces, de loonkost in heel wat sectoren een eerder bescheiden aandeel van de de productiekost. Met enige jaren ervaring in de kostprijsberekening in een middelgroot bedrijf, en met dus enige inzicht over de totstandkoming van de kostprijs van een bepaald product, kan ik stellen dat in heel wat sectoren het effect van een loonsverhoging van bvb 2% zich in de productiekost pas na de komma manifesteert.
Dat loonkosten dus bepalend zouden zijn als het om (buitenlandse) competitiviteit gaat, dient dus enigszins genuanceerd te worden. Beter is het, te stellen dat in sómmige (arbeidsinventieve) bedrijfstakken de loonkosten cruciaal kunnen zijn
Er was een tijd dat men het overaanbod van arbeidskrachten trachtte op te vangen door loopbaanvermindering via vervroegd- en brugpensioen. Omdat dit uiteraard heel wat meer uitgaven voor de sociale zekerheid betekende,
dienden werkgeversbijdragen daartoe opgetrokken te worden, met uiteraard een loonkostenstijging als gevolg. Vandaag komt daarbij, wegens de hogere werkloosheid, ook nog een vermindering van de sociale zekerheidsinkomsten met alle budgettaire ellende als gevolg voor de staatsfinanciën.
De grootste uitdaging voor onze welvaartsstaat in de eenentwintigste eeuw, is en blijft de vergrijzing. De kost van de vergrijzing vertegenwoordigt op termijn het dubbel van de huidige personenbelasting die wordt geïnd. Wie beweert dat de nodige financiering ervan hoofdzakelijk door besparingen op overheidsuitgaven of vermogensbelastingen kan worden opvangen, heeft toch wel minder goed opgelet tijdens de rekenles in de lagere school.
Tot half vorige eeuw was levensverwachting 58 jaar en ging vrijwel iedere (langer levende) burger op 65 jaar op pensioen. Statistisch gezien was de meerderheid van de oorspronkelijk pensioensgerechtigden op die leeftijd reeds overleden. Ondertussen is de levensverwachting opgelopen tot 80 jaar, en gaat men gemiddeld op 59 jaar in pensioen. Men hoeft niet echt een wiskundig genie te zijn om de onhoudbaarheid daarvan in te zien.
Zuiver logisch bekeken zijn langere loopbanen en een hogere competitiviteit van onze bedrijven dus een onoverkomelijke noodzaak. Enerzijds moeten er dan minder pensioenuitkeringen betaald worden, en anderzijds levert de hogere tewerkstelling extra belastinginkomsten op. De vrijgekomen ruimte kan dan aangewend worden om de vergrijzing (trachten) te betalen en misschien de lasten op arbeid te verlagen.
Behalve de werknemersorganisaties, is vrijwel iedereen is er van overtuigd dat een ander arbeidsmarktmodel noodzakelijk is, en dat langer werken daar een belangrijk onderdeel van uit maakt. Economisch gezien is het is niet zozeer de prijs (lonen en verworvenheden), maar de hoeveelheid (werkgelegenheid) welke van belang is voor de competitiviteit en welvaart.
Enerzijds dient voor de neoliberale economen het sociale overleg uitsluitend daar over te gaan. Anderzijds duiken steeds meer witte econoom-raven op die stellen dat het groeiprincipe waarop onze economie gestoeld is, terminaal is, en uiteindelijk zelfvernietigend zal zijn. Dat laatste is weliswaar geen economische logica, maar de logica die voortkomt uit de wetenschap dat alle met elkaar verbonden groeifactoren (wereldbevolking, omzet en winst, inname van natuur, energiegebruik, afval en vervuiling), uiteindelijk met mekaar in strijd komen en geen van allen uitzicht op overwinning heeft.
Dié logica heb ik nog nergens en door niemand met onderbouwde argumenten zien ontkracht worden.
De keuzes die moeten gemaakt worden zijn niet: welke arbeidsmarkt, en welke economie, maar welke maatschappij. Willen wij nog langer een maatschappij die ten dienste staat van de economie, of een economie ten dienste van de maatschappij?
Dàt laatste is de enige en fundamentele keuze. En wie, zoals ik, voor het laatste kiest, is het utopisch hopen op één, of meerdere verlossers
Het alternatief voor het kapitalisme en de huidige sociaaldemocratie in Europa.
Alain Badiou is een van de meest eminente filosofen in Europa, waarvoor de" mei'68"-beweging een belangrijke invloed heeft gehad op zijn denken. In tegenstelling tot de meeste van zijn toentertijd revolterende tijdgenoten heeft hij, zowel in theorie als in de praktijk de strijd tegen het hard geworden kapitalisme nooit opgegeven.
Hij stelt vast dat wij in een wereld leven die steeds meer wordt gedomineerd door een unieke visie op de politieke en sociale organisatie, die het ontwikkeld kapitalisme, ondersteund door de parlementaire democratie, als de beste politieke vorm ziet. Een wereld waar datgene wat gepresenteerd wordt, als de enige aanvaardbare weg voorwaarts voor de mensheid lijkt.
Het kapitalisme dat gedomineerd wordt door privé belangen, en een beleid dat gedragen wordt door een managementstaat, beheerd door managers (de politici) die via verkiezingen 'benoemd' worden, is in feiten een kapitalistische-parlementaire stelsel.
Volgens Baduiou is het niet de vraag óf er daarvoor een alternatief is, dan wel of wij al dan niet willen dat de organisatie van de samenleving totaal anders is?
Het meest voor de hand liggend alternatief sinds de 19de eeuw is het communisme. Communisme, betekent in feite een samenleving die wordt georganiseerd op alle niveaus, economische, politieke, sociale enz, dus door iets anders dan privé-eigendom; iets anders dan de heerschappij van maximale winst. Een samenleving die niet door de wet van het kapitalistische egoïsme gedomineerd wordt, zoals dat nu wel het geval is. Dat is wat wij communisme noemen (maar feitelijk het Basis-socialisme is)
Dat de staten welke in de vorige eeuw rond een communistisch systeem werden opgebouwd helaas ook wreed en terroristisch waren, vindt hij weliswaar correct, maar gezien dat niets vandoen had met de marxistische leer op zich, niet relevant. Hij stelt dan ook de noodzaak om naar een derde fase van het communisme te gaan, dat rekening houdt met alle ervaringen en die het project van een collectieve samenleving aanduidt, maar tegelijk de algemene terreur die bestond in het communisme van de 20stee eeuw afwijst.
Hoe dan ook blijft de filosoof het communisme als volgt definiëren: een samenleving die niet is georganiseerd op basis van privé-eigendom en winst. Een economie die niet is georganiseerd rond winst, maar die collectief wordt gehouden en georganiseerd wordt vanuit een egalitaire visie. De twee belangrijke ideeën in het communisme die dienen herwerkt te worden zijn, vooreerst de negatieve gedachte dat eigendom en winst niet centraal mogen staan in de organisatie van de economie en de samenleving, en ten tweede het positief idee, dat de noodzaak aangeeft om een maximale gelijkwaardigheid te verkrijgen.
Het communisme waar Alain Badiou het over heeft, is niet datgene van de huidig bestaande communistische of aan het communisme aanverwante partijen: Zij zijn overblijfselen van het verleden. Ze zijn restanten van het communisme zoals het werd gedefinieerd in de 19e eeuw.
Het communisme van 'regimes', wier doelstellingen, en vooral de gebruikte middelen daartoe niet bepaald beantwoordden aan wat Marx en Engels voor ogen hadden. Sovjet Unie is ineengestort, China is een ontwikkelde kapitalistische werkelijkheid. We zijn opnieuw aan het begin. Dus zoals altijd, moeten we beginnen met het project, het denken, een ideologie.
Toen Marx in 1848 het Manifest van de Communistische Partij schreef, was er nog geen enkele communist. We zitten in dezelfde situatie vandaag. We moet de ervaring van het communisme vanaf nul laten herbeginnen. Een inspanning van één eeuw is beëindigd. Dus we herbeginnen.
Zoals intellectuelen, filosofen samen met Marx, met Fourrier en vele anderen aan ideeën meebouwden, moeten wij vandaag, rekening houdend met de ervaring uit het verleden het nieuwe idee van het communisme herformuleren, herstellen, bediscussiëren en analyseren. We moeten nadenken hoe het een praktische vorm kan krijgen. Marx, na het schrijven over het communisme, heeft geprobeerd om de Eerste Internationale, die eindelijk de eerste communistische partij in de wereld was, te lanceren. We moeten hetzelfde pad volgen. Hoe dan ook, zijn we terug in dezelfde situatie als die van Marx in de 19de eeuw, en die van Lenin of Mao in de 20e eeuw.
Alain Badiou waarschuwt dat we er enigszins optimistisch moeten aan beginnen, met de overtuiging dat het kapitalisme slecht is voor de mensheid, omdat dit telkens terug zal bewezen worden door crisis, na crisis, gevolgd door conflicten en oorlogen. De toekomst van het kapitalisme is namelijk helemaal geen positieve toekomst. Mensen zullen de slechte dingen van het kapitalisme uiteindelijk inzien. Hij ontleent zijn optimisme aan de gedachte dat we nu weer de mogelijkheid hebben om filosofische, theoretische, ideologische voorstellen te formuleren als steun voor het communisme.
In een land als Frankrijk, kon men tot een paar jaar geleden, niet eens praten over het communisme. Als men het over communisme had, dan werd men gezien als een crimineel, terrorist en Stalinist. Het is al een overwinning om te kunnen praten over het communisme, vergaderingen over het communisme te houden en filosofen bijeen te brengen om hierover te praten. Deze overwinning is momenteel een overwinning in het hoofd, maar het is al iets.
Voor Alain Badiou is in de Europese sociaaldemocratie nog maar bitter weinig terug te vinden van het oorspronkelijk door Marx geïnspireerde socialisme. Door zich volledig in het kapitalisme in te schrijven zijn krachten die niet meer wensen te breken met het kapitalisme en te streven naar een ander soort samenleving. Ze bieden een kapitalisme dat nog net een beetje anders is dan het kapitalisme van rechts. Daarom bevindt de toekomst van het communisme zich volledig buiten de sociaaldemocratie. En sociaaldemocratie is een interne kracht in het kapitalistische-parlementaire systeem. Ze zeggen hetzelfde. Geen enkele sociaaldemocratische partij heeft het voornemen om het sociale en economische systeem te veranderen.
In Europa en de Vs is Rechts er in geslaagd het idee doen ingang te vinden dat het echte conflict vandaag niet tussen links-rechts of het communisme en kapitalisme is, maar tussen de westerse beschaving en de islam is. Maar volgens Badiou is het probleem, vooral in het Europa van vandaag, wel degelijk het kapitalisme en niet de islam. De islam is helemaal niet het belangrijkste onderwerp in het Europa van vandaag. De belangrijkste vraag is of we werkelijk streven naar een radicale oppositie tegen het kapitalisme of niet. Enerzijds verdedigt hij helemaal niet de westerse manier van leven, temeer omdat die hoofdzakelijk dominantie, het kapitalisme en privé-eigendom inhoudt. Anderzijds is in zijn denken evenmin een toekomst voor de Islam of andere oude godsdiensten weggelegd.
Ten slotte denkt Alain Badiou dat wij ons in een periode bevinden waarin er in alle geavanceerde en geïndustrialiseerde landen sprake is van een aanzienlijke migratie. De redenen hiervoor zijn niet nieuw, integendeel, dat heeft altijd bestaan sinds de 19de eeuw. De laagste banen, zoals bouwwerk, schoonmaak enz zijn voor de migranten. In Frankrijk waren vroeger de mijnwerkers Pools en de fabrieksarbeiders waren Italiaans. Tegenwoordig zijn het niet Polen of Italianen, het zijn Arabieren of Afrikanen. Maar het is hetzelfde proces. Deze diversiteit heeft altijd bestaan. De positie die we moeten nemen over diversiteit is eerst en vooral aanvaarden. Aan alle mensen dezelfde rechten bieden zodat ze hun leven zo goed mogelijk kunnen organiseren. Elk modern land heeft een bepaalde notie van diversiteit. Wat betekent het om Belgisch te zijn vandaag in België? De moderne staat met betrekking tot diversiteit, moet in principe twee lijnen volgen: gelijkheid en rechten. Zij (de migranten) zijn hier, wonen hier, werken hier en moeten ook dezelfde rechten krijgen.
Migratie, en vooral de religieuze dimensie ervan is hoe dan ook een delicaat probleem voor links omdat enerzijds de patriarchale structuur bij de islamitische gemeenschap in feiten in tegenspraak is met het socialistisch en communistisch gelijkwaardigheidbeginsel en anderzijds de maatschappelijk die bevolkingsgroep, juist door haar innerlijke ongelijkwaardigheidscultuur, maatschappelijk geen gelijke behandeling ervaart.
Maar dat dat is dan weer een heel ander debat.
Het alternatief voor het kapitalisme dat een welvaart van veel verschillende niveaus, van heel hoog tot onbestaand laag, genereert, is, wat mijzelf betreft: Een communisme, met een welvaart, misschien wel op een lager niveau, maar dan wel voor iedereen.
De illusie van een 'Verenigde Staten van Europa' en de contradictie met de 'Zelfstandige Staten van België'
Eendracht maakt macht
Meer dan ooit prediken vandaag de goeroes van de Europese eenmaking de noodzaak van een doorgedreven eengemaakte Europese Unie, zeg maar een 'Verenigde Staten van Europa', waar vrijwel alles wat vandaag niet tot de gemeentelijke bevoegdheden behoort, door één centrale Europese regering, parlement en administratie zou geregeld worden.
Het heet dat in een 'gemondialiseerde' wereld het noodzakelijk is om zowel op monetair als economisch gebied het beleid zo eenvormig mogelijk dient te zijn ten einde de concurrentie aan te kunnen met de huidige en opkomende economische reuzen zoals de VS, Japan, China, Brazilië en India. Zonder een financieel-, sociaaleconomisch-, en bijgevolg ook politiek-eengemaakt Europa zou de 'oude wereld' gedoemd zijn om reeds in de tweede helft van deze eeuw af te glijden naar het niveau van het huidige Afrika. De politieke eendracht tussen de Europese volkeren zou hen de macht teruggeven om, zoals in de vorige eeuwen verschillende onder hen, een groot deel van deze wereld te beheersen.
Voor wie zijn geschiedenis kent is het echter vruchteloos zoeken naar een voorbeeld van een confederatie of statenbond, laat staan het samensmelten van verschillende landen met totaal van elkaar verschillende volken, met eeuwenlange zelfstandigheid, tot één enkel land, al dan niet in een confederaal susteem. Voor zover er op deze aardbol daar ooit pogingen toe zijn ondernomen, waren die nooit een lang leven beschoren. Vooral omdat de reden van vereniging niet zozeer het welzijn van de gehele bevolking voor ogen had, dan wel meestal gestoeld was op macht- en bezitswellust van een beperkte elite. Dat de samensmelting of gezamenlijke lotsbestemming zelden voldoende draagvlak onder de onderscheiden bevolkingen had of kon behouden, was een andere, niet minder belangrijke oorzaak tot een al dan niet vreedzame scheiding.
Ons land, dat eigenlijk kan beschouw worden als een mini-Europa met drie taalkundig-, en ook enigszins op bepaalde vlakken cultureel verschillende volken, bevond zich enige decennia terug in het stadium waarop men uiteindelijk met de Europese Politieke Unie wil komen: Een light versie van een federale staat waar behalve de culturele en taalwetgeving, aangevuld met andere minder belangrijke bevoegdheden, alle economische, sociale, maatschappelijke, nationale, en internationale politieke bevoegdheden in handen van de centrale regering is.
België, het anti-voorbeeld
De, zowel taalkundige-, culturele- sociologische als economische verschillen tussen de bevolkingsgroepen en de geografische landsdelen, noodzaakten de achtereenvolgende Belgische federale regeringen via, tot heden zes staatshervormingen, steeds meer centrale bevoegdheden over te hevelen naar de verschillende gewesten. En als bepaalde nationalisten hun zin krijgen , daarin in Vlaanderen gesteund door naar een meerderheid groeiende bevolking, is een quasionafhankelijkheid van de deelstaten niet meer zover af.
Bijgevolg stel ik vast dat in ons eigen land juist het omgekeerde gebeurt van wat zich in de EU afspeelt. Verbazend daarbij is dat zowel de voorstanders van de Belgische decentralisatie, als deze van de Europese centralisatie, de zelfde argumenten gebruiken om hun gelijk te ondersteunen. Dat dit bij mijn weten vrijwel door niemand in vraag wordt gesteld, brengt mij op zijn zachts gezegd, enigszins 'in de war'.
Want in België heet het, dat het economisch beleid naar de deelstaten moet, omdat die beter kunnen inspelen op de plaatselijke economische behoeften. Maar voor de EU moet die bevoegdheid echter van de lidstaten weggehaald worden omdat men enkel op centraal vlak de noodzakelijke concurrentiehefbomen zou kunnen hanteren.
De Belgische staatshervormers vinden dat de arbeidswetgeving en -activering beter naar de gewesten gaan omdat volgens hen "zowel een werknemer als een werkloze in Antwerpen niet dezelfde noden, middelen, en mogelijkheden heeft of dient te hebben, als zijn collega in Trois-Ponts. Volgens de Europese Unie zou al datgene wat werknemerswetgeving betreft, eenvormig moeten worden, ten einde de concurrentiehandicap en arbeidsvoorwaardendiscriminatie tussen de verschillende lidstaten weg te werken.
Nog gekker is het met de landbouwbevoegdheid gesteld: Terwijl de voornaamste wetbepalingen ter zake reeds van kort na de eerste levensdagen van de EEG (voorganger van de EU) tot de centrale Europese wetgeving behoort, vond men het enige staatshervormingen terug toch nodig om de (intussen vrijwel inhoudsloze) portfeulle van landbouw naar de deelstaten over te hevelen.
En zo kan men nog een tijdje doorgaan: terwijl men in Europa zogenaamd omwille van de efficiënte werking van het economische, financiële en politieke beleid zo veel mogelijk wil centraliseren, OPDAT HET VOLK ER BETER ZOU VAN WORDEN, is men in België, om reden van diezelfde efficiënte werking, reeds veertig jaar onverdroten bezig om het centrale gezag van zoveel mogelijk bevoegdheden te ontdoen, OPDAT HET VOLK ER BETER ZOU VAN WORDEN.
Besluit.
Als het, in dit blijkbaar zo moeilijk bestuurbaar land één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat men tegen de wil van de bevolking, geen eenvormig beleid kan voeren voor een samenleving die, wonend in verschillen geografische gebieden, een verschillende taal spreken, en maatschappelijk op meerdere vlakken anders denken, werken en leven.
Men wil van Europa een België van vóór 1980 maken, en van België een Europa van van voor diezelfde tijdsperiode. En omdat het ene als bewijs geldt dat het andere niet kan werken, en visa versa, zullen beiden misschien ooit in de geschiedenis aangehaald worden als voorbeeld van georganiseerde en georkestreerde idioterie.
De herhaling van geschiedkundige blunders
De Europese Unie is een zoveelste herhaling van geschiedkundige blunders. Ook hier is, onder het mom van de bescherming, en zelfs de verbetering van de welvaart der Europese volkeren, het een kleine elite van groot-kapitaalbezitters (de voormalige grootgrondbezitters) die omwille van de steeds sterker wordende concurrentie van hun Aziatische en Zuid-Amerikaanse evenknieën hun 'leengoeden' (landen) trachten te verenigen onder eenzelfde 'bevelvoerder' (regering).
De plaatselijke 'leenheren' (Presidenten of Eerste Ministers) trachten zoals hen is opgedragen, de geleidelijke machtsoverdracht aan de bevolking te verkopen met de belofte dat een gemeenschappelijk gecentraliseerd Europees beleid 's lands en 's werelds problemen beter zal kunnen oplossen. Bovendien zijn, in tegenstelling tot bij unilaterale beslissingen, gemeenschappelijk genomen fouten gemakkelijk in andermans schoenen te schuiven, en ontloop je daardoor spelenderwijs je plaatselijke politieke verantwoordelijkheid, wat electoraal altijd meegenomen is.
Voor een Europese Unie met volledige bevoegdheid over de nationale inkomsten en uitgaven, en de sociaaleconomische wetgevingen, laat staan een Politieke Unie, is er in de overgrote meerderheid van de dertig lidstaten geen maatschappelijk draagvlak te vinden. Hoe meer besluiten van regeringsleiders daar naar toe sturen, hoe groter de aversie tegenover hun doelstellingen wordt bij de bevolkingen in hun thuishavens.
Woorden wekken, voorbeelden strekken, maar ontbreken
Voorstanders komen steevast aandraven met de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland, als voorbeeld van 'confederaties' die blijk geven dat projecten als de EU wel degelijk werken en succesvol kunnen zijn.
Maar, noch bij de VSA, noch bij Zwitserland, is er sprake van een 'confederatie', gezien hun deelstaten vooraf nooit onafhankelijke soevereine staten zijn geweest. Beiden zijn zij niets meer of minder dan bvb Duitsland en België : federale staten waar vanuit het oorspronkelijke centrale gezag, meerdere bevoegdheden aan de deelstaten zijn toebedeeld. Dus in feiten het omgekeerde van wat er met de EU en zijn lidstaten gebeurt.
Daarenboven hebben hun verscheidene bevolkingsgroepen geen eeuwenoude eigen nationalistische staatkundige en sociaaleconomische maatschappijvorm gekend. Een nationalisme dat, voor zover het in de naoorlogse tijd tot 'sluimertoestand' was teruggebracht, tegenwoordig juist opnieuw blijkt aan te wakkeren door de roep naar dénationalisering.
Op de vraag, waarom datgene wat nog nooit gewerkt heeft, nu wel zou lukken, heb ik vooralsnog geen enkel onderbouwd antwoord gehoord of gelezen. Gemakshalve beperkt men zich doorgaans tot dooddoeners als daar zijn: "De omstandigheden, problemen en mogelijkheden zijn nu helemaal anders", of "Vergelijkingen lopen altijd mank"
De regering is er naar Belgische traditie weer eens in geslaagd om een begrotingsakkoord te produceren waar niemand tevreden over is. Dat kan trouwens niet anders, want een compromis tussen totaal tegengestelde visies houdt nu eenmaal in dat, wat voor de ene te weinig is, voor de andere te veel is. Daarenboven is het resultaat meestal zodanig, dat men de gezamenlijk beoogde doelstelling niet of nauwelijks bereikt.
In dit geval zijn de twee beoogde doelstellingen:
1. Het begrotingstekort binnen het door Europa gewenste maximum te houden, en
2. De economische groei aanzwengelen door de loonkost voor de bedrijven te verminderen.
In het eerste is men wonderwel geslaagd, al zal bij de volgende begrotingscontroles waarschijnlijk blijken dat men de effecten van bepaalde maatregelen, op de inkomsten: overschat, en op de uitgaven: heeft onderschat, waardoor dan weer bijkomende maatregelen noodzakelijk zullen zijn.
Wat de loonlastvermindering betreft, zijn de cijfers en berekeningen, en dus ook de voorziene affecten, al naar gelang van wie ze komen en wie ze berekent, zodanig verschillend, dat het resultaat bij de ene hoofdzakelijk op hoop, en bij de andere grotendeels op vrees blijkt gestoeld te zijn. En voor diegenen die het zelfs enigszins positief willen benaderen, lijkt het toch allemaal To little, to late te zijn.
Maar goed, de cijfers zijn wat ze zijn, of het nu meer-inkomsten, of bezuinigingen betreft. Enerzijds dienen de inkomsten door iemand betaald te worden, en anderzijds zorgen bezuinigingen voor minder inkomsten voor bepaalde mensen. In beide gevallen resulteert dat voor meer uitgeven en/of minder inkomsten voor de burger, met als gevolg: minder koopkracht, minder consumptie, minder economische groei, meer werkloosheid, meer overheidsuitgaven, minder overheidsinkomsten enz. De vicieuze cirkel waar de Europese economie sinds 2008 is in terechtgekomen, en maar niet blijkt uit te komen.
Tot heden houdt de meerderheid van de financiële en economische experpten echter voet bij stuk en blijven zij zweren bij schuldafbouwing, arbeidsflexibelisatie, en winstmaximalisatie voor investeerders. Dat zou volgens hen uiteindelijk moeten uitmonden in meer arbeid, meer productie, meer omzet, enz,
Bij gebrek aan desbetreffende hoge-scholing, ontbreekt het mij aan de nodige bevoegdheid om daar over te oordelen. Ik kan enkel vast stellen dat een niet onaardig deel van de economen meent dat dit een totaal voorbijgestreefd negentiende-eeuwse denkwijze is, en ons economisch systeem zich in feiten in een terminale fase bevindt. En sinds 2008 blijkt tot op de dag van vandaag de praktijk hen vooralsnog in het gelijk te stellen.
Cruciale vraag is en blijft steeds, of de inspanning die van de bevolking wordt gevraagd eerlijk verdeeld wordt. Zelfs zogenaamde socialistische partijen, zoals de Vlaamse Sp.a, en in mindere mate ook de Waalse PS, gaan er van uit dat bij een rechtvaardige verdeling van de lasten iedereen zijn steentje moet bijdragen. En al behoedt men zich voor dat woordelijk uit te spreken, men bedoeld daarmee van arm tot rijk.
Al maakt de regering zich sterk dat zij bij deze begroting de laagste inkomens gespaard heeft, toch kan men niet voorbij aan het feit dat de 'aanpassing' aan de indexkorf een aanmerkelijke vertraging van de indexstijging teweeg brengt, waardoor dus in feiten de koopkracht in mindere mate gecompenseerd wordt. En aangezien dat v erhoudingsgewijst de lagere inkomens meer treft dan de hogere...
Dat in een sociale welvaartsmaatschappij, het eerder beschamend is, dat men de minderbedeelden, dus diegenen die om en bij de armoedegrens leven, eveneens voor een deel mee laat betalen aan het dempen van de schulden, waar zij geen enkele baat bij gehad hebben, laat staan mede-oorzaak van waren, doet er blijkbaar niet toe. Dat juist deze groep verhoudingsgewijs het meest inlevert bij maatregelen zoals indexaanpassingshervormingen en bezuinigingen op overheidsdienstverleningen en gezondheidszorgen, geeft aan dat de sociaal-democratische partijen mijlenver zijn afgeweken van hun oorspronkelijke reden van bestaan.
Deze regering maakt zich sterk dat zij met haar begroting- en relancemaatregelen er in geslaagd is de werkende Belg te sparen. En voor een deel is dat misschien zo. Voor de laagste lonen heeft zij zelfs haar gerommel en afvlakking van de indexkoppeling gecompenseerd door een lichte belastingverlaging. Al heeft men om de kostprijs daarvan niet te hoog laten oplopen, gemakshalve daarbij de uitkeringtrekkers (pensioenen en werkloosheidsuitkeringen) wijselijk vergeten.
Op wie, en met welk effect de besparingen in de gezondheidszorg zullen terechtkomen, is vooralsnog niet duidelijk. Het valt te vrezen dat deze gewoontegetrouw niet inkomensafhankelijk zullen zijn, en dus weerom verhoudingsgewijs zwaarder zullen uitvallen voor de onfortuinlijksten onzer samenleving.
Het huidig indexkoppelingsysteem, welke in zijn oorsprong diende om periodiek de inkomens uit arbeid en sociale vergoedingen aan te passen aan de stijging van de levensduurte (inflatie), is in de loop der tijd stelselmatig hervormd. Meestal was het een aanpassing van de indexkorf aan het gemiddeld koopgedrag van het gemiddeld Belgisch gezin.
Daardoor is het aantal producten zodanig uitgebreid geworden en de individuele weging ervan zodanig relatief klein, dat deze, vooral bij de lagere inkomens, op verre na het werkelijk uitgavenpatroon meer benadert. Zo maakt voeding en drank amper 19,2%, en Huisvesting+elektriciteit, verwarming en water, amper 15.6%, dus samen 34.8% van de indexkorf uit, terwijl bij de lage inkomens dat meestal 50-60% van hun uitgaven vertegenwoordigen
INDEXKORF 2010 1. Voedingsmiddelen en dranken: 19.23 % 2. Tabak: 1,49 % 3. Kleding en schoeisel: 6,23 % 4. Huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen: 15,69 % 5. Stoffering, huishoudelijke apparaten en dagelijks onderhoud woning: 7,28 % 6. Gezondheidsuitgaven 4,24 % 7. Vervoer: 15,61 % 8. Communicatie: 3,66 % 9. Recreatie en cultuur: 12,35 % 10. Onderwijs: 0,57 % 11. Hotels, cafés en restaurants: 7,26 % 12. Diverse goederen en diensten: 7,19 %
Door de feitelijkheid dat de stijging van voeding en woonkosten meestal sneller stijgen dan de meeste andere producten en diensten, en deze een de vrijwel grootste hap uit het gezinsbudget van de lage inkomens uitmaken, en deze voor wat hen betreft ondervertegenwoordigd zijn in de indexkorf, beantwoorden de loon- en uitkeringsaanpassingen, vooral voor de laagste inkomens, geenszins aan de stijging van de levensduurte, waardoor deze een relatieve welvaartsdaling ondergaan.. Anderzijds is elke indexaanpassing voor de betere en hoge inkomens een grotere aanpassing dan de stijging van de prijzen en dus niet het behoud, maar een vermeerdering van koopkracht, dus een welvaartstijging.
Het huidig indexsysteem beantwoord niet (meer) aan zijn doelstelling: de stijging van de levensduurte VOOR IEDEREEN te compenseren. Terwijl dat, zeker voor de laagste inkomens, geenszins het geval is, fungeert het voor de beter betaalden als welvaartverhoger. Bovendien werkt het contraherverdelend, maakt de inkomensverschillen steeds groter, en vergroot zodoende de kloof tussen rijk en arm.
Vraag is, hoe lang het nog duurt vooraleer er voldoende draagvlak ontstaat voor de bewustwording en erkenning dat ons geroemd sociaal systeem, gestoeld op het solidaire verzekeringsprincipe, waarbij de bereidheid om premiebetaling volgens draagkracht voortvloeit uit het mee deelachting zijn aan de verdeling van de vruchten er van, voorbijgestreefd is. Om het vandaag, en in de nabije toekomst, voor iedereen-principe betaalbaar te houden kan men blijkbaar niet anders dan het stelselmatig afbouwen.
Ik neem aan dat wij met zijn allen nog steeds akkoord zijn dat, afgezien van onze inspanning om de onmenselijke honger en ellende, elders op deze aardkloot, te bestrijden, wij ook in onze, voorlopig nog welvarende samenleving, bereid zijn om een deel van onze overbodige weelde over te maken aan de kansarmen en minderbedeelden onder ons. Om dat blijvend waar te kunnen maken zullen wij echter moeten ophouden om, ook diegenen die het niet nodig hebben, laten deel te hebben aan de voordelen van ons sociaal zekerheidsysteem.
Zo dienen wij ons af te vragen of mensen, die wegens hun bezit en inkomen het niet nodig hebben, überhaupt nog kindergeld moeten krijgen.
En of een werkloosheidsuitkering werkelijk nodig is als de partner een meer dan behoorlijk inkomen heeft?
En waarom zouden wij de terugbetaling van ziektekosten niet inkomensafhankelijk maken?
En waarom de inkomenskoppeling van werknemers en uitkeringtrekkers aan de prijsstijgingen, i.p.v. procentueel, niet compenseren met een bedrag dat afgestemd is op de werkelijke stijging van het uitgavebudget van een modaal inkomen?
Waarom moeten subsidieringen van verbouwingen, en andere gesubsidieerde investeringen aan woningen in dezelfde mate gebeuren bij mensen met een relatief hoog inkomen en behoorlijk vermogen?
Juist omdat wij het gemeenschapsgeld, bestemd voor wie hulp en steun nodig heeft, kwistig uitdelen, ook aan diegenen die probleemloos zonder die hulp en steun kunnen, falen wij in onze basisdoelstelling om de minderbedeelden uit de armoede- en probleemzone te houden, en gaan wij in tijden van noodgedwongen besparingen zelfs de minimale steun aan hen inkrimpen.
En ja, indien het geld gehaald zou worden waar het is, en ja, indien de 10 procent welke 90 procent van alle vermogens bezit, hun gerechtvaardigde bijdrage aan de gemeenschap zouden afstaan, zou er inderdaad geen sprake zijn van crisissen en bezuinigingen. Maar gezien geld macht is, staan wij als 90 procent machteloos om hen daar toe kunnen te bewegen.
Hoe dan ook, rekening houdend dat deze regering noodzakelijkerwijs moet regeren met centrumlinkse en centrumrechtse partijen, wier belangengroepen tegengesteld aan elkaar zijn, heeft zij alles gedaan wat in haar mogelijkheden ligt, met het best mogelijke resultaat...
Gemeenschapschuld en de globale individuele rijkdom
Ons land heeft een overheidschuld, dat is de schuld die wij als gemeenschap hebben tegenover binnenlandse en buitenlandse particulieren, banken en andere financiële maatschappijen, van om en bij de 335 miljard euro. Aangezien wij op dit ogenblik met zijn allen samen, particulieren en bedrijven, 343 miljard euro verdienen, bedraagt onze huidige schuld zowat 97.6% van ons totale gemeenschappelijk inkomen.
Dat dit niet bepaald een angstwekkend probleem hoeft te zijn, wordt aangetoond door de vergelijking te maken met een doorsnee financiële gezinsboekhouding: Menig middenklassegezin met bvb een netto jaarinkomen van ongeveer 50.000 euro heeft een schuldenlast van om en bij de 200.000 euro, of meer (hypotheeklening). Dat is 400% van hun jaarinkomen.
Maar in veel gevallen hebben dergelijke gezinnen ook aardig wat spaargeld, aandelen en obligaties, en/of hebben zij dat in de vorm van (te verwachten) erfenissen in het vooruitzicht. Dikwijls bedraagt daardoor het totale financieel vermogen van het gezin meer dan de effectieve schuld, en is er dus eigenlijk niets aan de hand.
Zo ook is dat eigenlijk het geval voor de Belgische gemeenschap, waar het totale individuele spaar- aandelen- en obligatievermogen (706 miljard) meer dan het dubbele van de gezamenlijke schuld (335 miljard) bedraagt. Strikt genomen is er dus als samenleving per saldo geen echte schuld, maar daarentegen een spaaroverschot van 371 miljard. M.a.w. Theoretisch zou men dus de totale staatschuld (de schuld van ons allen als gemeenschap) in één ruk kunnen afbetalen, en daardoor zonder enige verdere bezuiniging een begrotingoverschot van 4% kunnen boeken, ware het niet dat wij, de kapitalistische liberale ideologie getrouw, van oordeel zijn geen enkel deel te hebben aan de schuld van 'de staat'.
Als wij, zoals het goede burgers zou passen, België als één groot gezin zouden beschouwen, waar wij elk weliswaar ons eigen inkomen hebben, al dan niet buitenhuis verdiend (loon) of via zakgeld(uitkering) uit de gezinspot verkregen, zouden wij, rekening houdend met onze individuele en gemeenschappelijke bezittingen, inkomens, en schulden, een rijk en welvarend gezin zijn.
Maar gemakshalve vergeten wij, als individuele eigenaars van ons deel in de 706 miljard, dat wij dat kapitaal grotendeels dank zij de uitgaven en investeringen van de gemeenschap (staat) hebben kunnen verdienen of bekomen. Juist zoals de schulden die wij als gemeenschap (de staat) hebben opgestapeld, grotendeels te wijten zijn aan voornoemde uitgaven en investeringen.
In tegenstelling tot wat men ons wil laten geloven, is de eurocrisis niet zozeer een probleem van een te hoog overheidstekort of te grote staatschuld, dan wel de vrees van de schuldeisers (speculanten= de financiële markten genoemd) dat die schulden niet zouden kunnen terugbetaald worden. Daarom ook dat België, (wegens zijn beperkt begrotingstekort en hoog gezamenlijk individueel financieel vermogen, ondanks zijn hoge staatschuld en zijn weigering om de index af te schaffen en daardoor veel meer en sneller te besparen, toch een groot vertrouwen van de financiële markten blijft genieten.
In ons 'staatshuishouden' spenderen wij op dit ogenblik bijna 20% van onze staatsinkomsten aan onze gepensioneerden, en 17% als toelagen voor werklozen, loopbaanonderbreking, en kinderbijslag. Daarenboven gebruiken wij nog eens om en bij de 15% van ons gezamenlijk inkomen om bij te passen voor ieders gezondheidszorg. De sociale zekerheid alleen slokt dus al meer dan 50% van ons gezamenlijk individueel inkomen op.
Vraag is, of de bijna 5% (8 miljard) aan allerlei subsidieringen aan bedrijven, particulieren en verenigingen, de 3% (6 miljard)aan overheidsinvesteringen, en de 8% (13 miljard) aan allerlei aankopen van goederen zo verantwoord en transparant zijn als het zou moeten, en de bijna 27% (44 miljard aan ambtenarenloon (administratie, onderwijs politie en leger) al dan niet wat overdreven zijn voor dit klein landje.
Al met al kan men stellen dat, behalve de 8% (13 miljard) die wij jaarlijks aan renten voor onze gemeenschappelijke schuld dienen te betalen, vrijwel alle belastingen en bijdragen die wij aan de gemeenschap afstaan, rechtstreek of onrechtstreeks naar ons terugvloeien, hetzij individueel, hetzij via rechtstreekse of onrechtstreekse dienstverlening en openbare nutsvoorzieningen.
Dat, al naar gelang de persoonlijke situatie, de ene al dan niet, meer of minder dan de andere, daarvan geniet, en gebruik, dan wel misbruik van maakt, zal een blijvende bron van wrevel, nijd en jaloezie blijven.
Zowel de financiële als de sociale fraude tiert welig in dit door hebzucht beheerste kapitalistisch systeem; En dit in àlle lagen van de bevolking, waar grotendeels iedereen, al naar gelang de mogelijkheden waarover men beschikt, zijn graantje tracht mee te pikken. Maar die mogelijkheden, die evenredig groot zijn al naargelang de hoogte waar men zich op de sociale ladder bevindt, rechtvaardigen eveneens het omgekeerd evenredig onrechtvaardigheidsgevoel.
Wij, als Belgische (of voor de De Weversen, nog meer als Vlaamse) gemeenschap zijn dus wel degelijk welstellend met ons batig globaal (som van alle individuele financiële vermogens) financieel vermogenssaldo van 371 miljard euro. Spijtig genoeg is het grootste deel van de totale 706 miljard in handen van 10% rijke Belgen, terwijl 15% van hun landgenoten daar geen eurocent van bezit. Met een vermogensbelasting van 1% zou men de volledige rente van onze schuld kunnen voldoen, en aldus een uniek begrotingsoverschot van 4% kunnen boeken.
Dat de oplossing voor de crisis niet ligt in het drastisch besparen, verminderen van de koopkracht en dus het stilleggen van de economische groei, wordt in Griekenland, Portugal, Spanje en Italië bewezen. Behalve dat steeds meer economen daar van overtuigd raken, is het feit dat de Europese vazallen van het grootkapitaal daar niet willen van horen, wellicht de beste aanwijzing dat daarentegen het (meer) belasten van de kapitaalkrachtigen, dat wel is.
Al was het maar om de ethische grond, dat zij hun vermogen grotendeels hebben kunnen opbouwen door de belastingen van de loontrekkenden en de aangroei van de gemeenschapschuld .
Ons land heeft een overheidschuld, dat is de schuld die wij als gemeenschap hebben tegenover binnenlandse en buitenlandse particulieren, banken en andere financiële maatschappijen, van om en bij de 335 miljard euro. Aangezien wij op dit ogenblik met zijn allen samen, particulieren en bedrijven, 343 miljard euro verdienen, bedraagt onze huidige schuld zowat 97.6% van ons totale gemeenschappelijk inkomen.
Dat dit niet bepaald een angstwekkend probleem hoeft te zijn, wordt aangetoond door de vergelijking te maken met een doorsnee financiële gezinsboekhouding: Menig middenklassegezin met bvb een netto jaarinkomen van ongeveer 50.000 euro heeft een schuldenlast van om en bij de 200.000 euro, of meer (hypotheeklening). Dat is 400% van hun jaarinkomen.
Maar in veel gevallen hebben dergelijke gezinnen ook aardig wat spaargeld, aandelen en obligaties, en/of hebben zij dat in de vorm van (te verwachten) erfenissen in het vooruitzicht. Dikwijls bedraagt daardoor het totale financieel vermogen van het gezin meer dan de effectieve schuld, en is er dus eigenlijk niets aan de hand.
Zo ook is dat eigenlijk het geval voor de Belgische gemeenschap, waar het totale individuele spaar- aandelen- en obligatievermogen (706 miljard) meer dan het dubbele van de gezamenlijke schuld (335 miljard) bedraagt. Strikt genomen is er dus als samenleving per saldo geen echte schuld, maar daarentegen een spaaroverschot van 371 miljard. M.a.w. Theoretisch zou men dus de totale staatschuld (de schuld van ons allen als gemeenschap) in één ruk kunnen afbetalen, en daardoor zonder enige verdere bezuiniging een begrotingoverschot van 4% kunnen boeken, ware het niet dat wij, de kapitalistische liberale ideologie getrouw, van oordeel zijn geen enkel deel te hebben aan de schuld van 'de staat'.
Als wij, zoals het goede burgers zou passen, België als één groot gezin zouden beschouwen, waar wij elk weliswaar ons eigen inkomen hebben, al dan niet buitenhuis verdiend (loon) of via zakgeld(uitkering) uit de gezinspot verkregen, zouden wij, rekening houdend met onze individuele en gemeenschappelijke bezittingen, inkomens, en schulden, een rijk en welvarend gezin zijn.
Maar gemakshalve vergeten wij, als individuele eigenaars van ons deel in de 706 miljard, dat wij dat kapitaal grotendeels dank zij de uitgaven en investeringen van de gemeenschap (staat) hebben kunnen verdienen of bekomen. Juist zoals de schulden die wij als gemeenschap (de staat) hebben opgestapeld, grotendeels te wijten zijn aan voornoemde uitgaven en investeringen.
In tegenstelling tot wat men ons wil laten geloven, is de eurocrisis niet zozeer een probleem van een te hoog overheidstekort of te grote staatschuld, dan wel de vrees van de schuldeisers (speculanten= de financiële markten genoemd) dat die schulden niet zouden kunnen terugbetaald worden. Daarom ook dat België, (wegens zijn beperkt begrotingstekort en hoog gezamenlijk individueel financieel vermogen, ondanks zijn hoge staatschuld en zijn weigering om de index af te schaffen en daardoor veel meer en sneller te besparen, toch een groot vertrouwen van de financiële markten blijft genieten.
In ons 'staatshuishouden' spenderen wij op dit ogenblik bijna 20% van onze staatsinkomsten aan onze gepensioneerden, en 17% als toelagen voor werklozen, loopbaanonderbreking, en kinderbijslag. Daarenboven gebruiken wij nog eens om en bij de 15% van ons gezamenlijk inkomen om bij te passen voor ieders gezondheidszorg. De sociale zekerheid alleen slokt dus al meer dan 50% van ons gezamenlijk individueel inkomen op.
Vraag is, of de bijna 5% (8 miljard) aan allerlei subsidieringen aan bedrijven, particulieren en verenigingen, de 3% (6 miljard)aan overheidsinvesteringen, en de 8% (13 miljard) aan allerlei aankopen van goederen zo verantwoord en transparant zijn als het zou moeten, en de bijna 27% (44 miljard aan ambtenarenloon (administratie, onderwijs politie en leger) al dan niet wat overdreven zijn voor dit klein landje.
Al met al kan men stellen dat, behalve de 8% (13 miljard) die wij jaarlijks aan renten voor onze gemeenschappelijke schuld dienen te betalen, vrijwel alle belastingen en bijdragen die wij aan de gemeenschap afstaan, rechtstreek of onrechtstreeks naar ons terugvloeien, hetzij individueel, hetzij via rechtstreekse of onrechtstreekse dienstverlening en openbare nutsvoorzieningen.
Dat, al naar gelang de persoonlijke situatie, de ene al dan niet, meer of minder dan de andere, daarvan geniet, en gebruik, dan wel misbruik van maakt, zal een blijvende bron van wrevel, nijd en jaloezie blijven.
Zowel de financiële als de sociale fraude tiert welig in dit door hebzucht beheerste kapitalistisch systeem; En dit in àlle lagen van de bevolking, waar grotendeels iedereen, al naar gelang de mogelijkheden waarover men beschikt, zijn graantje tracht mee te pikken. Maar die mogelijkheden, die evenredig groot zijn al naargelang de hoogte waar men zich op de sociale ladder bevindt, rechtvaardigen eveneens het omgekeerd evenredig onrechtvaardigheidsgevoel.
Wij, als Belgische (of voor de De Weversen, nog meer als Vlaamse) gemeenschap zijn dus wel degelijk welstellend met ons batig globaal (som van alle individuele financiële vermogens) financieel vermogenssaldo van 371 miljard euro. Spijtig genoeg is het grootste deel van de totale 706 miljard in handen van 10% rijke Belgen, terwijl 15% van hun landgenoten daar geen eurocent van bezit. Met een vermogensbelasting van 1% zou men de volledige rente van onze schuld kunnen voldoen, en aldus een uniek begrotingsoverschot van 4% kunnen boeken.
Dat de oplossing voor de crisis niet ligt in het drastisch besparen, verminderen van de koopkracht en dus het stilleggen van de economische groei, wordt in Griekenland, Portugal, Spanje en Italië bewezen. Behalve dat steeds meer economen daar van overtuigd raken, is het feit dat de Europese vazallen van het grootkapitaal daar niet willen van horen, wellicht de beste aanwijzing dat daarentegen het (meer) belasten van de kapitaalkrachtigen, dat wel is.
Al was het maar om de ethische grond, dat zij hun vermogen grotendeels hebben kunnen opbouwen door de belastingen van de loontrekkenden en de aangroei van de gemeenschapschuld .
De gedachtenloosheid van de traditionele politieke partijen
Er was een tijd dat 'het volk' zich bij verkiezingen kon uitspreken. Over wat, was toen ook al niet zo eenduidig, maar uit de verkiezingsuitslag kon men toch enigszins opmaken hoe de machtsverhoudingen tussen links, rechts, en het centrum was. Socialisten waren in die tijd nog 'links', of beter gezegd, links van het centrum. In tegenstelling tot de communisten bestreden zij niet (meer) het kapitalistische op zich, maar streefden binnen het systeem naar een rechtvaardige sociale bescherming voor minder bedeelden en voldoende welvaart voor arbeiders en bedienden.
In het centrum, huisde de Christelijke volkspartij, met een centrumlinkse vleugel, (Christelijke arbeidersbeweging) en een centrumrechtse vleugel (Christelijke boeren, -middenstand, -vrije beroepen en -patroons)
En rechts van dat centrum zorgde een liberale partij voor de belangenbehartiging van Industriëlen, niet Christelijke middenstanders, -vrije beroepen, -renteniers,- herenboeren en de zichzelf hoger schattende deel van bedienden.
Van twee verschillende (taal-) culturen en politieke zeden was toentertijd nog geen sprake, al waren Waalse socialisten toch ietwat 'linkser' en heviger dan hun Vlaamse broeders, de Waalse Christendemocraten toch meestal van 'betere comaf' dan gun Vlaamse geestesgenoten, en bewoonden Waalse liberalen in grotere getale meer 'Chateau-achtige' optrekjes dan hun Vlaamse logebroeders.
Socialisten verdedigden de belangen der armen, werklozen, arbeiders en lagere bedienden. Liberalen bedienden de kapitaalkrachtigen die de arbeiders en bedienden tewerkstelden, alsook deze die 'het volk' voorzagen van brood, vlees, kleding, en allerlei diensten. En De 'centrumpartij' trachtte, haar Bijbelse principes getrouw, er voor te zorgen dat 'de keizer kreeg wat de keizer toekwam', en er tegelijkertijd voldoende kruimels van zijn rijkgevulde tafel vielen om zijn onderhorigen net voldoende energie te bezorgen opdat zij zijn tafel tijdig zouden aanvullen, en liefst nog wat zou uitbreiden.
Alles was dus vrij duidelijk en geordend geregeld, tot niet alleen de 'verworpenen der aarde', maar ook 'de Vlaming' ontwaakte, en ook hij zijn ontvoogding op ging opeisen. Nog erger werd het, als diezelfde Vlaming zijn 'heir' zag wankelen door de aanzwellende intocht van nazaten van de Moren, muzelmannen en de Hunnen. Tussendoor was het menigeen opgevallen dat niet alleen onze fauna maar eveneens onze flora stilaan verdween en zowel onze natuurlijke als onnatuurlijke uitwasemingen wel eens onze adem zouden kunnen doen stokken.
Als gevolg daarvan creëerden in de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw meerdere verschillende belangengroepen hen eigen politieke vertegenwoordiging. Dus kreeg elke taalgroep zijn linkse- rechtse- en centrumpartij, ontstonden taalgebonden (rechtse) nationalistische, en (linkse) milieupartijen. Door de constant groeiende middenklasse zagen zowel socialisten als liberalen zich ondertussen genoodzaakt om zich steeds dichter bij het centrum te nestelen, en transformeerden noodgedwongen tot centrumlinkse, en centrumrechtse partijen, wat dan logischerwijs het ontstaan van verschillende min of meer radicale linkse en rechtse splinterpartijen als gevolg had..
Zowel Vlaamse als Waalse Belgen zitten vandaag opgescheept met een politiek landschap dat, behalve bij de min of meer extreme partijtjes (welke vooralsnog de kiesdrempel niet halen), met uitzondering van het Vlaams Belang, FDF, en de groene partijen, de begrippen 'links' en 'rechts' niet echt meer naar hun oorspronkelijke waarde weet te schatten.
Vrijwel alle partijen, groenen en N-VA incluis, beweren bij hoog en bij laag dat zijn voor ALLE lagen (standen) van de bevolking opkomen. Een bewering die gezien de grote tegenstellingen van belangen der verschillende maatschappelijke klassen op zijn zachts gezegd eerder volksverlakkend is te noemen.
Want, zowel socialisten als liberalen belijden hoogstens nog binnenkamers hun oorspronkelijk gedachtegoed. En bij de klassieke centrumpartij zijn de 'christelijke waarden' voor zover ze dat al niet waren, bijzonder vaag geworden. Hun respectievelijke partijprogramma's zijn in hun oppervlakkige hoofdlijnen dan ook voor vrijwel iedereen aanvaardbaar.; Vooral omdat wegens hun inhoudelijk zodanige nuanceerbaarheid, dat zij de toets van een zesde studiejaar-opstel moeilijk zouden doorstaan.
Zoals in het Duitsland van na de eerste wereldoorlog, door de futloosheid en electorale 'shopping' van klassiek links en rechts, de demagogie voluit alle kansen kreeg, met het gekende gevolg, zo ook profiteren volksverlakkers zoals Bart De Wever en zelfs Wilfried Peters, van de teloorgang van het 'luister naar mijn woorden maar kijk niet naar mijn daden'-gedoe' van het salonsocialisme en het sociaalliberalisme.
De 'inbedding' van het socialisme in het kapitalistisch systeem, heeft meegeholpen door de vrees voor van het dreigende Oostblokcommunisme,naar het einde toe van de vorige eeuw, in West-Europa en deels in Noord-Amerika, voor het grootste deel van de bevolking een zekere mate van welvaart gebracht. Vandaag is die inbedding, door toedoen van de aanhoudende financiële en economische crisis, totaal krachteloos geworden en kan men niet omheen de vaststelling dat dit sociaaleconomisch systeem geen verdere toekomst meer heeft.
Of het omgekeerde experiment, welke China aan het uitproberen is: het kapitalisme inbedden in een socialistisch systeem, daar een alternatief voor is, moet nog blijken. De vaststelling dat dit evenmin een antwoord geeft op milieu- grondstoffen- en de financieel systeem problematiek, laat staan dat het een oplossing biedt aan het wereldwijd stilgezwegen overbevolkingprobleem, stemt het weinig hoopvol.
Zowel het Christelijke, liberale, humanistische, kapitalistische, als het socialistische of ecologische gedachtengoed, is hol en inhoudsloos als het zich beperkt tot begrippen die zij gemeenschappelijk delen en het enkel de (onuitgesproken) interpretatie is welke inhoudelijk het onderscheidt uitmaakt.
Maar hoe dan ook, voor welk sociaaleconomisch systeem een politieke partij ook moge gaan, een herbronning en vooral begrijpbare, niet mis te verstane verduidelijking van het betreffende gedachtegoed is een noodzaak opdat wij ten minste zouden weten waarvoor wij kiezen...
Marxisme, Leninisme, Communisme, Socialisme...over hun oorsprong, leer, doelstelling, ontwikkeling en uitwerking zijn uitvoerige werken geschreven, en aardig wat uiteenlopende theorieën verkondigd.
Nochtans zijn de beginselen van het marxisme, het enige daadwerkelijke socialisme, heel eenvoudig. Zij werden o.a. voor iedereen begrijpbaar samengevat in het "Charter van Quaregnon", aangenomen op15 juli 1894 tijdens het buitengewoon congres van de 'Belgische Werkliedenpartij'.
Daarin werd gesteld dat Alle rijkdommen en hun voortbrengselen, zowel in het verleden als in het heden, ontstaan en voortgebracht, ofwel natuurlijke bestanddelen ofwel de vruchten zijn van hand- of hoofdarbeid van de geslachten, en beschouwd dienden te worden als het gemeenschappelijk erfgoed van het mensdom.
Verder leest men er in dat Individuele personen of groeperingen van personen enkel rechtmatig over enig erfgoed konden beschikken, voor zover dat het maatschappelijk nut diende en het doel had om zoveel mogelijk vrijheid en welzijn voor de gemeenschap te verschaffen.
Volgens het Charter hield de eerder vermelde doelstelling de verdwijning van het kapitalistisch stelsel in, alsook de hervorming van de bestaande maatschappij welke, in tegenstelling tot het kapitalisme niet uitsluitend ten voordele van een één of meer bepaalde groepen, landen, of volkeren zijn, maar van de gehele mensheid.
Om de doelstelling: het vrij en kosteloos gebruik van alle voortbrengselen van natuur en arbeid, te verwezenlijken, werd de vorming van een collectivistisch stelsel noodzakelijk geacht.
In wezen bevatten de vorige alinea's de hoofdlijnen van wat de Marx en Engels voor ogen hadden. Een basistheorie waar menig hedendaags, zelfs linkse proletariër even van terugschrikt. Want laten wij eerlijk zijn, de naoorlogse generaties zijn zodanig geïndoctrineerd van het bezits- en streversideaal dat men enkel als wereldvreemde simplistische utopist nog enige hoop kan hebben op een eenentwintigeeuwse aanvaarding van deze theorie.
De sociaaldemocratie, de gedegenereerde, de in de tijd steeds 'zieker' geworden nakomeling van het door Marx geïnspireerde socialisme, blijft, tegen beter weten in, vasthouden en geloven in een sociaal bijgestuurd kapitalisme. Een systeem dat, vooral in Noordwest Europa, na de tweede wereldoorlog, tot halfweg de jaren zeventig van vorige eeuw, mede door de geloofwaardige 'bedreiging' van het communistische Oostblok, de 'arbeidersstand' tot een zekere mate van welvaart kon verheffen.
Sinds het 'wegvallen' van die dreiging, tegelijkertijd ook aanzien als een overwinning van het kapitalistisch systeem, is de kracht van de sociale bijsturing stelselmatig verminderd, en is zowel de macht als de verrijking van de economische en financiële elite zodanig explosief toegenomen dat het systeem zelf uit zijn voegen barst.
Bij elke, steeds frequenter voorkomende economische depressie, blijkt steeds opnieuw dat niet de meest welstellenden, maar juist de mindergegoeden en lagere middenklasse het gelag moeten betalen, dat alles onder het lijdzaam toezien, en zelfs met medewerking van de ondertussen tot links-liberalen verworden sociaaldemocraten.
Zoals op het einde van de negentiende eeuw de 'verworpenen der aarde' tot ontwaken werden opgeroepen, zo zouden nu, meer dan een eeuw later, de 'bedrogenen van het kapitalistische sociaal liberalisme' moeten opstaan en zich verenigen. Niet om zoals hun voorgangers in 1894 vruchteloos hebben getracht, de kapitalistische draak te bestrijden, want daarvoor is het te sterk, maar om het te isoleren en via coöperatieve onderlinge samenwerking zijn overvloed aan voedingsbronnen in te perken.
Zoals massale en technisch perfect uitgeruste, maar lompe legerovermachten niets vermogen tegen de guerrillatechnieken van eenvoudig bewapende, maar bijzonder beweeglijke milities, kan misschien ook de almacht van het kapitaal en de massale aanbidding van het gouden kalf, verzwakt worden als een steeds groter aanzwellend deel van de burgers het alternatief van de coöperatieve economie daar tegenover stellen.
Enkel wie niets of weinig heeft, en daardoor uitzicht kan hebben op voldoende, is bereid daarvoor te strijden, omdat hij weinig of niets daarbij te verliezen heeft. Wie reeds meer dan voldoende heeft schaart zich voorlopig in min of meerder mate bij diegenen die te bestrijden zijn, vooral omdat zij zich door hun 'leenheren' laten voorhouden dat zij recht en uitzicht hebben op nóg meer.
Vooral om die reden ziet het er dus naar uit dat ook het eenentwintigeeuwse Marxisme, zoals zijn negentiende-eeuwse voorganger, enkel kan ontkiemen als een meerderheid van het 'volk' zich ervan bewust is geworden dat het behoort tot de 'bedrogenen'.
In afwachting van de noodzakelijke ommekeer kan de guerrillastrijd van de' coöperatisten' voor de huidige minderheid misschien voor enig soelaas zorgen...