"If anyone sees his brother commit a sin that does not lead to death, he should pray and God will give him light. I refer to those whose sin does not lead to death There is a sin that leads to death. I am not saying that he should pray about that. All wrongdoing is sin and there is sin that does not lead to death"
My trying for explanation:
'Sin NOT leading to death' is such a form of sinning, that referring to it there is a possibility to make an appeal to the conscience of the sinner. If we see a person who is stealing, we can say to him or her: "Your conscience does tell you that this is wrong. In all love I am warning you"
This text speaks of a brother in Christ. When this brother has confessed his sin, he has to ask to the Lord forgivance for it. He ought to repair the damage done by him. And then he has a good relation with the Lord again.
But now 'sin leading to death'. The stealing of something is a sin in the 'natural' world. But sin leading to death is a sin in the SPIRITUAL world. Such a person is tied to demons, who are lying and who bríng mankind to lying.
How does such a 'falsehood'-demon act. He tries to bring people tied to him to a position in which the do not wish living otherwise than that they ARE living in fact. The human spirit of such unhappy people does not direct himself to God and his holy Spirit, but let himself willingly inspire by the demon and in absolute terms : lets inspire himself by the 'father of falsehood', the devil. Such an evil power brings his victim with terms sounding very pious from the way of truth to the ways of spiritual death. The apostel Paul says this in 2 Thessalonians 2 v 10: "They perish because they refused to love the truth and so be saved. (11) For this reason God sends them a powerful delusion so that they will believe the lie"
A person in the grip -willingly- of a demon of falsehood sees 'the erring for the truth' and directs himself to this lie . He does not ask for forgivance , because he has no idea that he is on a wrong way. He only speaks: "That what I believe is the truth" "What I confess is sure".
Mankind , clinging to Gods truth , are coming, by the grace of the Lord to perfection. The man continuing with falsehood sinks away more and more and will perish in eternal death.
Examples: - When Jesus spoke to certain Jews, they followed him 'in some degree', John 8 v 31 . But the point of difference came, when Jesus spoke to them same verse): " If you hold to my teachings , you are really my disciples. Then you will know the truth , and the truth will set you free".(33) : They answered: " We are Abraham's descendants and have never been slaves of anyone. How can you say that we shall be set free ?" .
A clear form of 'sinning to death'. These Jews 'believed' in Jesus , but they had barricaded the way to themselves to follow him. They were tied to the devil, who misled them.The only possibility was, that they should understand the full truth. We never in the Bible read that Jesus casted demons from this sort of people, neither from the Pharisees or from ' the teachers of the law' . He confronted those people with the truth. If they accepted it , they were saved. The only thing we can do with misled christian, thus- in this horrible way- in the grip of falsehood demons, is: trying to alter and renewing their way of thinking. Their sin is indeed, that they keep for a lie that what God's word and God' s Holy Spirt say to them.
- another example from my own life. Some day I made the acquaintance of a man, saying to me: " Isaiah 53 is NOT talking of Jesis Christ as Christians say, it is speaking about the Jewish people. WE, Jews , are the suffering an at last glorious servant of the Lord".
And although I said many things to him, he was tightening to his idea and became angry on me, because I said something else than he did.
And so there are many examples of wandering spirits.
But you, my beloved Itsmeh...you should not be afraid of becoming such a person. I have read so many things from you and I am sure that you are always willing to follow our dear Lord Jesus.
At last Itsmeh, this one word: ' sin to death' is something else than ' the sin of blasphemy of the Sprit', which sin will not be forgiven' , (Matthew 12 v 31).
I do not speak about that sin on this moment. It is the sin of the devil. No 'erring', but the devil and his demons know absolutely sure and sharp, that God and Jesus and the Holy Spirit ARE true. But for pure hatred they say..: " No, we oppose you" .
Will there evet be mankind like that. Or have such people ever been ? I am of the opinion that the coming antichrist will be one of the members of mankind, going so unreachably far.
But don't worry about all these things Itsmeh. You are save . Colossian 3 v 3 says: " Your life is now hidden with Christ in God".
Onlangs dacht ik dat mijn blog 'Jan en Joke' in het ongerede was geraakt. Ik legde ijlings een nieuw blog aan : 'Jan en Joke vervolg' en ging daarin gewoon verder.
Maar later merkte ik dat 'Jan en Joke' springlevend was . en ik was al bezig in 'vervolg'.
Nú heb ik een nieuwe vulling gevonden voor 'Jan en Joke': ik ben de laatste tijd actief in Amerika en Duitsland. Zeker zullen er onder u zijn die Engels en Duits spreken. Die kunnen nu hun hart ophalen door te lezen, welke vragen er dáar leven.
Volgende week begin ik . Veel leesplezier.
U weet, waar u ´Jan en Joke vervolg´ kunt vinden? Gewoon in de url, die u hierboven ziet, 'Gerritse' vervangen door 'Belevenissen'. Of kijken in de opsomming van alle blogs bij de eerste en grootste groep.
4.8.4.2. Jos van Dalen: tot meeleven leidende liefde.
12 december 1982: jullie zijn me al vaak tegengekomen. Op 5 november 1981 was ik al bij Jan en Joke, toen alles van het geloof nog zo onwennig was voor hen. Wat wáren ze nog kwetsbaar. Maar wat hádden Diana en ik die mensen toen al lief. Ze snakten naar een bedaarde aanpak, naar hélend gebed. Die hebben wij ze kunnen geven als eerste hulp. En nú?: het zijn zulke 'dappere kevertjes'. Je kent dat versje toch wel? 'hanse panse kevertje' van de regen, die hem wegspoelde en de zon, die hem droogde. En dán: maar weer klimmen. Ze hebben het taai gehad, toen hij werkloos was van april tot oktober. Ik was in die moeilijke maanden eens bij haar op bezoek: - zij was toen in verwachting - Jan was in de omscholing - Het groeiende kind werd steeds bezwaarlijker - Het duurde nog zo lang voor -op 12 juli- het zwangerschapsverlof begon. Maar: flink hoor! Kletsnat door de regen van de tegenspoed. En er was nog iets, dat ik niet eens wist: - de afdelingschef -Hendriks- had haar d'r baantje als zaalcheffin al weer afgepakt en ze was uit de ondernemingsraad ook. Motief: dat kan allemaal niet in jouw omstandigheden met binnenkort al dat verzuim. Maar zó vastbesloten. Ze zei: "Ik laat de heg van God om de tuin van mijn leven niet verdorren. Ik laat het vuur van het blijde geloof niet blussen in mijn hart". Er zat iets kroms in die beeldspraak. Want hoe kán regen iets laten verdorren, hoogstens verrotten, maar llaat maar. "Jan en ik kúnnen verder komen en we zúllen verder komen. Wij behoren bij Jezus en God zál zijn volk beschermen. Door het geloof zullen wij gerechtvaardigd worden tegenover de mensen". ...en toen, toch wel wat terneergeslagen: "Zelfs mijn moeder heeft mij in de steek gelaten. Ze belt nooit meer". Diana, die er uiteraard bij was, zei: "Mensen; ik voel me zó gedrongen om samen te knielen". Dat deden we; we hebben Jezus gesmeekt: - om zijn hulp bij de reiniging van alles, wat ons nog tekort deed schieten als zijn medewerkers - om meer zorg en liefde vóór en meer vergevingsgezindheid jégens anderen - om meer hemels leven en minder aardse doodsheid in onze daden - om vervanging van ook de laatste verdrietige lompen door kleren van vreugd (Ps. 30:12).
Het is toch zulk fijn werk om mét Jezus en vóór Jezus te werken. Anderen te mogen -en ook te kúnnen- bemoedigen, wat góed smaakt dat! Niet alleen Jan en Jo, maar ook de buren van naast. Ab en Nel van Baan. Daar zouden wij allang eerder geweest zijn, maar ze zeiden het toen af. Maar nú!: prima gesprek. En dan familie De Waal, de onderburen. Ouder dan wij, heel andere problemen, obsessies over een brief, die maar niet kwam en ietsjes verschijnselen van dementie bij die vrouw. Ook daar konden we helpen. En Lien Smid, zo'n Indisch meisje. Kwam laatst bij óns op bezoek met Erik Pieterse, zo in de geest van: "Kijk ik nou eens aan de haak hebben geslagen!". Toen hebben we -in liefde- streng moeten zijn. Erik wóu helemaal niet. Zij was voor dat niet-willen verblind. O, wat pijnlijk om daarop te moeten wijzen. Ik moet in dit verband even denken aan een bijbelverhaal over een situatie, die overigens maar één raakvlak had met deze Lien-Erik toestand.
Het moet hartverscheurend voor Jozef zijn geweest (Gen. 43:30) om zijn broers letterlijk-geestelijk -denk er om: dat is geen innerlijke tegenstrijdigheid- te opereren. Hij stond daar met die harde beschuldigingen (42:9) en met die harde vragen, maar de waarheid brák door (:21). Dat was liefde, verpakt in schijnbare bikkelhardheid.
Zo was het ook met óns optreden nú. We hebben Lien de blinddoek moeten afdoen en Erik van zijn laffe niets-durven-zeggen los moeten maken. Het inzicht, hoe de zaken er werkelijk bijstonden, werkte genezend. Toen zij weggingen, was de sfeer tussen hen eerlijker.
Ach, ik stap nu van het bespreken van al die mensen af en ga nog even over de liefde door. Weet je, wat mij laatst zo greep: een nooit eerder gezien verband. Ooit eens had God grote plannen met een volk. Hij wou ze leren om álles voor elkaar over te hebben. Hij wilde ze instrueren om directe persoonlijke materiële welvaart achter te stellen bij lange-termijn-algemeen immaterieel welbevinden (Deut. 15:1,2,4). Maar daarbij wees God op het gevaar, dat vanuit de instelling van sommige mensen kon dreigen. Dít gevaar, dat bepaalde lieden juist de saneringswerkzaamheden, die tot een betere situatie moesten leiden, in de kern zouden verzieken (:9). Later, veel later, kwam er een ander, een grootser volk, waarmee God nog veel geweldiger plannen had. Prijsgeven van geld en goed (Hand. 4:34) binnen redelijke grenzen (:5:4) leidde tot een grote, geestelijke eenheid (4:32). En toen wáren er mensen, die júist van dat gezond makende kernwerk een smerige troep maakten (5:1,2). Die mensen werden gedood (:5,10). Weer schijnbare bikkelhardheid, maar het wás liefde. Die penetratie móest worden afgegrendeld. Liefde eiste, dat de schapen beschermd werden tegen de verleugenende wolven, die in het centrum van de kudde waren binnengedrongen. Maar sorry hoor voor dit clandestiene preekje; hier is Diana.
4.8.4.3. Diana van Dalen: ruilen doet huilen; voor háár niet wáár.
13 december: Leuk, dat wij nu eens wat beter kennis kunnen maken. Uit eerdere verhalen ken je ons alleen als 'die lui met zo'n grote auto'. Hij zo'n autoritaire stripfiguur 'goudgerande bril, maatkostuum'¦ beetje 'rechtse man; de vrouw '-ik dan-: tikje pompeus, parelsnoer als halssieraad. Jullie hebt zijdelings gehoord, dat wij bemoeienis hadden met allerlei lui; ik nog eens een keer door de telefoon met Jo. Ze had toen wat bemoediging nodig omdat haar vriendin Lotty wat fanatiek had gedaan. Ze had wat fel tegen haar aangepraat. Bemoediging was ook onlangs nodig, toen wij er weer eens waren. Zij had zo echt behoefte aan troost. Ik heb de troost, die ik ontvangen had, door kunnen geven (2 Cor. 1:4). We hebben geknield, ik heb haar de handen opgelegd. Ze had zich zó leeg gegeven aan ánderen. Het was nodig, dat ze door die handoplegging nieuwe gaven, nieuwe kracht kreeg (2 Tim. 1:6). Wij waren die avond bemoedigd door haar dapperheid. Door die handoplegging bemoedigden wij haar weer (Rom. 1:12).
Maar ondertussen weten jullie van óns nu nóg niets. Krijgt mijn man kans, om zich te profileren en dan gaat hij twee preken zitten afsteken. "Een", zegt hijzelf, maar hij kan niet tellen. Nu, laat mij dan die leemte eens opvullen. Wij zijn een tikje rechts- nu ja: tussen de vijftig en de zestig- moet je zien, hoe jullie op die leeftijd zélf denkt. Maar Ger heeft gezegd: "Hè hè! dat kan er nou nog nét bij. Diana alsjeblieft: geen politiek; ik weet me toch al geen raad. Na die ontboezemingen van Frans vallen ze allemaal over míj heen. Lui, die het eerst met mij eens waren, roepen nu, dat ze te gauw o.k. hebben gezegd. Hoewel Fráns het allemaal ziet, vinden zíj, dat ik -pogend origineel te zijn- me lelijk in mijn venijnige, traditionele, behoudende, liefdeloze kaart heb laten kijken.! Wel, Ger zn zin. Mijn man zit in de autohandel. Ik ben trots op hem. Vanuit geloofsoogpunt bekeken, heeft hij van dat werk, dat '-geestelijk bezien- zo pierdood kan zijn, iets heel goeds gemaakt. Een jaar of drie geleden is hij in een bijna failliete zaak gestapt, omdat hij sympathie had voor de stichter. Hij is zelfs bórg voor hen gaan staan, toen het op zijn moeilijkst was. Zij hebben dat nooit geweten, maar zij voelden zijn vriendschap. Toen alle moeilijkheden voorbij waren, heeft hij hun gevraagd, om zich tot Jezus te keren. Ze kenden hem al als Christen en kameraad. Hoewel ze niet wisten, dat hij ook nog eens als borg hun zakelijke redder was geweest, was er zo'n band van vertrouwen, dat zij zn raad opvolgden. Nu kennen ze hem ook als ''broer'. Ze wonen vrij ver buiten Amsterdam. Ik heb niet zo geregeld contact met hen als Jos, maar ik ontmoet hen toch wel eens. Het zijn ménsen geworden!... zó! Een sfeer in die zaak: geweldig. Hun goede werken blijken: - tot in het auto repareren door hun personeel toe - in hun leasecontracten naleving - ach: noem maar op! Die man zei laatst: "Na mijn bekering -door toedoen van Jos- gelóófde ik wel, maar ik deed mijn werk náást mijn geloof. Nu echter geloof ik en ik doe mijn werk vanúit mijn geloofd. Die eerste dolle tijd -een roes van blijdschap- was het toch úiterlijk. Nu echter is het innerlijk. Toen was het een roestbehandeling van buiten, maar nu heb ik de draagbalken zelfs van bínnen een ML-behandeling gegeven. Vroeger was mijn carrosserie geblutst en het spuitwerk dof. Nu is alles uitgedeukt en opnieuw gespoten." Het is een jongen uit het autovak, vandaar die voorbeelden. Maar hij is ook een Christen, op de opwindende weg van bekering via wedergeboorte naar: nog véél meer.
Wat een mannenpraatje hè¦ met al die autotermen. Maar je moet zó rekenen: - Ik ben met een zákenman getrouwd - Ik kom af van zakenlui - Ik heb ook zelf zaken gedaan, ik had daarin heel wat mogelijkheden. In mijn geval echter lag het zó, dat ik die eigen mogelijkheden prijs moest geven. Let wel: in mijn geval. Dat zegt dus niets voor jóuw situatie. Ik bespeurde déze gedachte in mijn hart en aanvaardde die als de stem van Jezus: "Doe die leuke grossierderij in parfums nu maar weg. Voor jóu is die een belemmering. Zij past ook niet in mijn strategie". Ik héb het gedaan. Jaren gewacht op nieuwe opdrachten. Het wás saai. Onze enige zoon al járen het huis uit. En Jos: "Spijtig van die groothandel van jou. Het verdiende toch goed en je had wat om handen. Ik wachtte, totdat God eens aan de slag zou gaan met mij. Geen zeventien jaar hoor, (Gal. 2:1, 1:17) zoals Paulus, Opeens merkte ik, dat Hij al lang met mij aan de slag wás, dat wil zeggen, in me aan de slag was. Hij was nota bene al bijna klaar met puinruimen. Op Gods tijd kwam ik terecht in een bestuursfunctie bij de Nederlandse afdeling van een internationale christenvrouwenorganisatie. Heerlijk werk, management, conflictbeheersing, organisatie, public relations, toespraken, persoonlijke gesprekken": alles in dienst van Jezus. Ik heb wel eens tranen met tuiten gehuild: 'Heer, waarom hebt U mij toch mijn parfumhandel afgenomen". Maar hij heeft mij er toch een 'parfumhandel voor terúggegeven!
4.8.4.2. Jos van Dalen: tot meeleven leidende liefde.
12 december 1982: jullie zijn me al vaak tegengekomen. Op 5 november 1981 was ik al bij Jan en Joke, toen alles van het geloof nog zo onwennig was voor hen. Wat wáren ze nog kwetsbaar. Maar wat hádden Diana en ik die mensen toen al lief. Ze snakten naar een bedaarde aanpak, naar hélend gebed. Die hebben wij ze kunnen geven als eerste hulp. En nú?: het zijn zulke â?dappere kevertjesâ. Je kent dat versje toch wel? ⦠hanse panse kevertje⦠van de regen, die hem wegspoelde en de zon, die hem droogde. En dán: maar weer klimmen. Ze hebben het taai gehad, toen hij werkloos was van april tot oktober. Ik was in die moeilijke maanden eens bij haar op bezoek: - zij was toen in verwachting - Jan was in de omscholing - Het groeiende kind werd steeds bezwaarlijker - Het duurde nog zo lang voor â?op 12 juli- het zwangerschapsverlof begon. Maar: flink hoor! Kletsnat door de regen van de tegenspoed. En er was nog iets, dat ik niet eens wist: - de afdelingschef â?Hendriks- had haar dâr baantje als zaalcheffin al weer afgepakt en ze was uit de ondernemingsraad ook. Motief: dat kan allemaal niet in jouw omstandigheden met binnenkort al dat verzuim. Maar zó vastbesloten. Ze zei: âIk laat de heg van God om de tuin van mijn leven niet verdorren. Ik laat het vuur van het blijde geloof niet blussen in mijn hart.â? Er zat iets kroms in die beeldspraak. Want hoe kán regen iets laten verdorren, hoogstens verrotten, maar í laâ¦: âJan en ik kúnnen verder komen en we zúllen verder komen. Wij behoren bij Jezus en God zál zijn volk beschermen. Door het geloof zullen wij gerechtvaardigd wroden tegenover de mensen.â? ⦠en toen, toch wel wat terneergeslagen: âZelfs mijn moeder heeft mij in de steek gelaten. Ze belt nooit meerâ¦â? Diana, die er uiteraard bij was, zei: âMensen; ik voel me zó gedrongen om samen te knielen.â? Dat deden we; we hebben Jezus gesmeekt: - om zijn hulp bij de reiniging van alles, wat ons nog tekort deed schieten als zijn medewerkers - om meer zorg en liefde vóór en meer vergevingsgezindheid jégens anderen - om meer hemels leven en minder aardse doodsheid in onze daden - om vervanging van ook de laatste verdrietige lompen door kleren van vreugd (Ps. 30:12).
Het is toch zulk fijn werk om mét Jezus en vóór Jezus te werken. Anderen te mogen â?en ook te kúnnen- bemoedigen, wat góed smaakt dat! Niet alleen Jan en Jo, maar ook de buren van naast. Ab en Nel van Baan. Daar zouden wij allang eerder geweest zijn, maar ze zeiden het toen af. Maar nú!: prima gesprek. En dan familie De Waal, de onderburen. Ouder dan wij, heel andere problemen, obsessies over een brief, die maar niet kwam en ietsjes verschijnselen van dementie bij die vrouw. Ook daar konden we helpen. En Lien Smid, zoân Indisch meisje. Kwam laatst bij óns op bezoek met Erik Pieterse, zo in de geest van: âKijk ik nou eens aan de haak hebben geslagen!â? Toen hebben we â?in liefde- streng moeten zijn. Erik wóu helemaal niet. Zij was voor dat niet-willen verblind. O, wat pijnlijk om daarop te moeten wijze. Ik moet in dit verband even denken aan een bijbelverhaal over een situatie, die overigens maar één raakvlak had met deze Lien-Erik toestand.
Het moet hartverscheurend voor Jozef zijn geweest (Gen. 43:30) om zijn broers letterlijk-geestelijk â?denk er om: dat is geen innerlijke tegenstrijdigheid- te opereren. Hij stond daar met die harde beschuldigingen (42:9) en met die harde vragen, maar de waarheid brák door (:21). Dat was liefde, verpakt in schijnbare bikkelhardheid.
Zo was het ook met óns optreden nú. We hebben Lien de blinddoek moeten afdoen en Erik van zijn laffe niets-durven-zeggen los moeten maken. Het inzicht, hoe de zaken er werkelijk bijstonden, werkte genezend. Toen zij weggingen, was de sfeer tussen hen eerlijker.
Ach, ik stap nu van het bespreken van al die mensen af en ga nog even over de liefde door. Weet je, wat mij laatst zo greep: een nooit eerder gezien verband. Ooit eens had God grote plannen met een volk. Hij wou ze leren om álles voor elkaar over te hebben. Hij wilde ze instrueren om directe persoonlijke materií«le welvaart achter te stellen bij lange-termijn-algemeen immaterieel welbevinden (Deut. 15:1,2,4). Maar daarbij wees God op het gevaar, dat vanuit de instelling van sommige mensen kon dreigen. Dít gevaar, dat bepaalde lieden juist de saneringswerkzaamheden, die tot een betere situatie moesten leiden, in de kern zouden verzieken (:9). Later, veel later, kwam er een ander, een grootser volk, waarmee God nog veel geweldiger plannen had. Prijsgeven van geld en goed (Hand. 4:34) binnen redelijke grenzen (:5:4) leidde tot een grote, geestelijke eenheid (4:32). En toen wáren er mensen, die júist van dat gezond makende kernwerk een smerige troep maakten (5:1,2). Die mensen werden gedood (:5,10). Weer schijnbare bikkelhardheid, maar het wás liefde. Die penetratie móest worden afgegrendeld. Liefde eiste, dat de schapen beschermd werden tegen de verleugenende wolven, die in het centrum van de kudde waren binnengedrongen. Maar sorry hoor voor dit clandestiene preekje⦠hier is Diana.
11 december 1982: "Wees bescheiden", zeggen ze wel eens. 'Ga niet naast je schoenen lopen". Nou zeg: als er één groep van de bevolking is, die de laatste jaren geleerd heeft, bescheiden te zijn, dan zijn wij, welzijnswerkers, het wel. Wat hebben wij de wind tegen''. Ik kan mij de tijd nog heugen als gisteren dat ik zo echt een beetje hoogmoedig kon neerzien op al die harde, kille geldverdieners. Ik was uitgeleid uit hun platvloersheid. Ik was op een hoger, zachter, milder meer begrijpend niveau gekomen. En zíj, van hun kant, keken een beetje tegen mij op. Maar nú: zíj zijn hoogmoedig, maken grapjes, dat wij, van onze groep, onze hulp opdringen. Ze maken mopjes over onze zweverigheid, halfzachtheid, 'invoelingsgefemel' quasi méé-gedenk. En ik?... ik zou tegenwoordig wel eens zó willen zijn als zij. Weet je, ik heb laatst eens met Joke Willems gepraat o nee, dat kan ook al niet meer; die heeft ook al voor de verrechtsing'' gekozen, is getrouwd en heet nu Joke Donker, vergeet het vooral niet. Ze zei: Frans; jij zwelgde zo in die mannenpraatgroepen, jij had het altijd zo over ":iedereen in zijn waarde laten', over 'diep inspelen'op veranderende relatiesamenhangen, over de ruimheid van het boven de vakjes-indeling verheven zijn, over je sjieke getwijfel. Daarmee heb je een tijd de show gestolen; nu niet meer. Dat werk van jou was zo áárds, zo uit-de-mens-opkomend, zo doods. Het wordt weggeblazen, wanneer de wind tegen is. Jij wááit als het ware uit je armzalige jasje. Dat is, wat je op het ogenblik meemaakt. Wat zou je veel beter uit zijn met een stevige bonker. Daarop zouden de onverwachte rukwinden van tegenspoeden uit telkens weer andere hoeken geen vat hebben. Jullie mensen van de zachte sector'' wíllen wel goed, maar innerlijk schieten ook júllie te kort. Een voorbeeld: je weet toch wel, hoe je even opvloog, toen Jan je vertelde, dat hij Christen geworden was. Alleen met God kun je tot een werkelijk goede aanpak komen. Mijn hart doet pijn, wanneer ik jullie -toch wel aardige jongens- bezig zie om 'ondiep'ief te zijn voor streetcornerboys, vandalen, ongrijpbaren, junks, kindhoertjes en schandjochies. En waaróm doet mijn hart pijn? Omdat al dat kostelijke verstand, die goede wil, dat warme gevoel, véél doelmatiger zouden kunnen worden ingezet. Diepwerkers zouden jullie kunnen zijn. Och, jij voelt je manco zélf wel. Iedereen liefhebben kan alleen, als je met God en Jezus meedenkt. Het is alleen maar mogelijk, als je niet alleen maar min-of-meer in hun richting loopt, maar je beweegt ín hun sfeer. Wanneer je liefde hebt voor de Geest, Die van Hen uitgaat, dan pas gaat de deur naar het onmogelijke open. Jullie, medemenselijke meedenkers, jullie brengen zo graag offers. Ik wilde wel, dat je blij zou kunnen zijn met het offer, dat Jezus gebracht heeft. Wat zou dan namelijk het resultaat zijn? Dan zou je die offers van jullie duizendmaal meer zinvol kunnen brengen."
Nou, dat was Jo dan! Maar wie is nu Frans Montfort. Ik ben een homo. Ik weet, dat Ger er stierlijk het land aan heeft om dit door te geven. Hij heeft er véél aan gedaan, dat dit aspect maar niet 'in the picture' kwam: laf motief: "Frans, hier krijg ik áltijd rottigheid mee. Zó'n geláden onderwerp. Je zegt het nóóit goed. Maar hij kon niet 'nee' blijven zeggen. Laten we eerlijk zijn: hij ''krijgt de bui op zijn pet' ík niet... nee, ook en beetje laf. Ik heb al jaren een vaste vriend. Al jaren anaal geslachtsverkeer. Ik heb wel eens een Christen bij me gehad, die zei: "Dat is toch tegennatuurlijk en onhygiënisch; daar is de eikel toch niet voor om uitgerekend op zijn meest kwetsbare ogenblikken- gebracht te worden op een plek, vergeven van bacteriën, afgestoten weefsels en bloedspoortjes. Dat is toch pure miskenning van de plaats waar hij op zulke momenten wél hoort"; vroeger werd zulk handelen met de dood gestraft (Lev. 18:22).
Ach, vroeger pffft en tegennatuurlijk, kom nou; bij de dieren zie je het ook en onhygiënisch... zou wat. Als je ziet, hoe wij ons wassen en schoonmakenâ en hoe behoedzaam wij met elkaar omgaan: er kán geen sprake zijn van geelzucht of kringspierbeschadiging. Dat heb ik die dorre theoreticus dan ook duidelijk verteld. Nou; toen kwam hij aandraven -je raadt het al- met dé tekst (Rom. 1:24-27). Maar dat vond ik helemaal flauwekul. Ik heb dat later eens nagelezen: ik heb de idee, dat Paulus daar tegen mensen spreekt, die uit verveling, weelderigheid, op-de-spits-gedreven intellectualisme en barre eigenwijsheid onechte homo's en lesbiennes worden. Mensen, die eigenlijk God wel kénnen (Rom. 1:21), maar 'nee'tegen Hem zeggen (:22,23). Uit pure dwarsigheid worden zulke lui van hetero eerst bi en dan homo. Ja, ik kén ze wel: die modebewuste trendvolgers: - voor hén is het een doem - zíj gaan er aan kapot - zíj branden van niet te verwezenlijken begeerten. Mijn vriend en ik zijn van natúre zo, zíj niet, zíj hebben zich zo gemáákt. Daarom zijn zij ongelukkig en een slechte reclame. Daarom vinden zij het tenslotte niet eens meer bij mensen, maar gaan zelfs met dieren om! (Ex. 22:19). Dát vind ík nu tegennatuurlijk. Ik heb dat gesprek en mijn nadere gedachten daarover óók aan Joke voorgelegd. En wat zei ze tóen weer: "Maar ook jij en je vriend, hoe begrijpelijk, hoe schijnbaar redelijk ook, zijn ergens verleugend. Geestelijke vrucht voortbrengen, samen met God, is het doel van ieder mens. Een huwelijk -ook al blijft het ongewild kinderloos- symboliseert dat. Homoseksualiteit stelt zinnebeeldig voor: onvruchtbaar leven, geen geestelijke vrucht dragen samen met God. Dat kán de bedoeling niet zijn, zelfs niet in het meest onschuldige geval, zoals tussen Coen en jou. Ik kán niet geloven,dat jullie nu eenmaal zo zíjn. Er móet iets zijn scheefgegroeid. En door de zo ontstane kier, komt de duivel naar binnen met zijn gelíeg, dat je ánders bent. Maar dat zijn jullie níet. Ook voor jullie geldt, dat de volwassenheid van een man samengaat met het vinden van een vrouw (Gen. 2:24). Het kan een roeping zijn om als man ongetrouwd te zijn (Matt. 19:12). Maar júllie situatie: ik kán niet inzien, dat die een roeping is"
Het is zo"'n kwaaie, die Jo. Ze liet ons zó in onze waarde. En toch wees ze zo bikkelhard op wat volgens haar- een feil was. Het laat me niet los. Léven Coen en ik met een leugen? Wat zou er, bijvoorbeeld in mijn leven, kunnen zijn scheefgegroeid? Overigens: áls er iets zou zijn scheefgegroeid door mijn opvoeding of zo, dan is dat toch gewoon een lot. Of zou van mij geëíst worden, daden te stellen? Mag ik mij niet achter andermans handelen verschuilen? Maar ik wíl niet trouwen, ik wíl geen vrouw, ik ben er bang voor.
Ach wat; wég met die herinnering. Ik bén zo... ik bén zo... ik bén zo
En: de liefde is God, dat zegt de bijbel toch ook?! De liefde laat zich niet vastpinnen in het mannetje-vrouwtje-vakje. Zij is universeel.
4.8.3.4. Gijs Kuipers: zoiets gebeurt toch alleen maar in een boek.
Vroeger heb ik wel eens gemakkelijk over het geloof gedacht. Zo van: - fluitend, met je handen in je zakken, achter Jezus aan, de poort van de hemel binnen wandelen. Later echter heb ik wel gezien, dat er nog niets anders komt kijken. Ik ontdekte â?en ontdek nóg- dat je heus niet met zakken vol doods ménsenwerk deel aan het leven kunt krijgen. Alleen als je voller wordt met het levende werk van God, krijg je beloning. Ik heb óók een beloning gekregen voor mijn lusteloze opstelling, maar dat salaris was wél de dood in de pot (Rom. 6:23). Tot goed begrip het volgende: Ik ben altijd een brave burgerjongen geweest uit een middenstandsmilieu. Mijn vader en moeder bogen zich elke avond over de winkelomzet. Dat was onze reddingslijn, daarvan hing ons bestaan af. Allemaal wáár natuurlijk, maar als je daarmee je hele jeugdige leven geconfronteerd bent, denk je toch, wanneer je zesentwintig bent..... ..... ja, zolang hield ik het vol, raar hè: ...en nou eens wat anders, laat nu eens zien, wat je waard bent. Onderscheid je nu eens van dag gewone volk om je heen; dóe eens iets. En toen ben ik gaan samenwonen met Joke. Mijn vader zei: "Gijs, wat is dát nu! Je hebt toch belijdenis gedaan!" En ik: "Niet zo fanatiek worden pa. Ik wil nu eindelijk wel eens léven. Die kerk van u bracht mij alleen maar doodsheid. Stom natuurlijk; ik deed mij zélf de dood aan. Maar het is veel keren zo, dat wij ánderen de schuld geven en daarachter soms dan éigenlijk nog God (Gen. 3:12, 13). Anderen kunnen over hun wilde jaren machtig leuke verhalen doen; dat is er voor mij niet bij. Ik heb ontslag genomen uit de zaak. Ik kon die brave omgeving niet meer verdrágen. Het oude, dat mij verveelde, zei ik vaarwel. Het nieuwe echter, waarvan ik hoopte, dat het mij blijvend zou boeien, stelde bitter teleur. Zeker: ik heb met Joke zoete dagen van blijdschap gehad. Ze was voor mij de eerste. Omgekeerd kon je dat overigens niet zeggen, dat was al een eerste harde ervaring. Verder deed de kring, waar zij mij binnenbracht, mij geen goed. Op een zeker ogenblik begon ik terug te verlangen naar het oude, beschermde. Ik stelde haar voor, te trouwen. Ik zou weer zaakopvolger worden en boven de winkel gaan wonen. Zij grúwde van die idee. Toen was er zo'n lefgozer uit dat wereldje van haar :ene Jan Donker- eigenlijk een zieke en verziekende knul. Een driftig, opvliegend heerschap, altijd in de weer met occultisme. Een drinkebroer; rookte zich te pletter. Ook zo iemand van tentenkampen bij kerncentrales, krakersrellen, ach, weet ik veel, wat allemaal meer; in ieder geval: een griezel. Die pakte haar van de ene op de andere dag van mij weg. Ik zei nog: Joh; wat een rotstreek.Maar toen werd hij kwaad. Hij zei: "Dat ik ze uit jouw dufheid weghaal, is een edele, door God geïnspireerde daad". Want dat had die engerd ook nog: een soort christelijk vernisje. En hij ging verder: Haar binnenste is zó stralend"; het zou een zonde zijn om het door jouw kruideniersmentaliteit te laten verdoffen". Wel, die goedgebekte gek nam haar mee. Nadien zag ik ze allebei nog wel eens. Nou, over 'stralen'gesproken; waardoor ze geínspireerd werden, was in ieder geval niet veel soeps. Allebei -ook die brallebas- verdoften en raakten uitgeblust. Ik had echter werk genoeg aan mijzelf. Ik stond weer in de zaak. Pa zei: "Wat ben jíj je wilde haren kwijt. Toch wel goed geweest, die periode". Maar ík dacht: "Man, je moest eens weten, wát ik ben kwijtgeraakt: mijn zelfvertrouwen." Ik was zo onzeker geworden. Iemand fluisterde mij in, dat ik een zak was, dat ik mij voortaan élke vrouw zou laten afpakken. In die tijd begon Nancy in de zaak te komen. Er sprong een vonk over, maar ik durfde niet verder denken. Toen zag ik Jóke weer. Nú straalde ze, nú stond ze in vlam. Zij vertelde, dat zij en die idioot Jezus hadden gevonden. Zij zou voor mij bidden, dat ik ook zo gelukkig zou worden als zij nu waren. Zij hadden nieuwe kleren aan, gemaakt van 'zekerheid' Ook ik kon mijn oude kleren van zelfverachting kwijtraken. Ik denk, dat ze gelijk met dat bidden begonnen is. s Avonds had ik namelijk opeens zó'n zin om met God te praten. "Vader. hier is de verloren zoon. God zei: "Verloren zoon, verloren zoon; nou ja, in zekere zin héb je gelijk, maar je bent: de thuisgebleven verloren zoon (Luk. 15:25). Er zijn er, die sommige van mijn schatten verbrassen (:13). Daarna willen zij bedíende bij mij worden (:19), terwijl er nog zo oneindig veel óver is (:26,27). Anderen, jíj bijvoorbeeld, zitten bangelijk midden in de rijkdom en nemen er niets van. Ze worden kwaad, wanneer die rijkdom er niet -zonder eigen actie- bij ze ingepropt wordt (:28,29). In beide gevallen: dwaze zoons en een miskende Vader. Wees wijzer. Alles van Mij is toch van jou (:31). Denk nu eens aan Nancy. Zit toch niet tegen deze gouden kans áán te hikken".
Toen, de volgende dag, gingen wij in het park wandelen. Het was er koud en leeg, maar mijn hart hamerde van barstensvolheid en warmte. Ik zei: "Nancy wil je met me trouwen?! Ze vroeg bedenktijd. In de winkel dankte ik God. De doodsheid week, leven kwam er aan.
Een bediende zei: "Meneer, die Nancy van Roon maakt wat werk van u. Ik dacht u toch even te moeten zeggen: ' kent u ene Jan Donker!?' " '...oei...' "Ze heeft een kind van hem". Die verdere middag heb ik buiten gedwaald en geroepen: "God, was dit dan een proeve van uw schatten?! een -uitgerekend door Jan Donker- afgelikte boterham; moet ik de zoon van die blaaskaak opvoeden?!` God gaf mij rust, liet mij zien, dat ingaan op ´ware roddeltjes´ dood werk was. Ik kreeg ook door, dat het levend werk was, om zijn aanwijzingen te volgen, zelfs tegen mijn wil, tegen mijn gevoel en mijn verstand in. ´s Avonds, toen zij biechtte, had ik alles verwerkt. Ik was nog wat strak, zijn alimentatie voor Dicky wilde ik in ieder geval niet. Nancy echter en dat joch met zijn prachtige blond-gouden krullen- kon ik aanvaarden. En op de bruiloft van Jan en Joke bleek Jan, die intense dwaas, wijs geworden. Hij stond tegenover mij een in chique, grijze smoking: de showbink! Maar dat arrogante was wég. "Wil je mij vergeven?" zei hij. Ik herkende een broer-in-Christus en zei -toch nog wat dunnetjes- zoiets van: ' O.k.' En het was of een frisse wind stof wegblies en of er feestelijk op een gouden bazuin werd geblazen.
Attentie:
Vanaf volgende week wordt 'Jan en Joke ' 'getemporiseerd'.
Het mag niet te veel voorraken op de onderliggende bijbelstudie. Het wordt een maal per twee weken 'ververst'. Ger
4.8.3.3. Nancy Kuipers-van Roon: een valse start; toch weer in de race.
9 december 1982: er is heel wat gebeurd, voordat Nancy van Roon werd wat ze nu is door haar huwelijk met Gijs Kuipers. Ik was toen eens bij een meeting. Nee, geen godsdienstige, het was iets anarchistischj, iets nihilistisch. Nou ook weer niet aan politiek denken hoor. Goed; hoe dan ook: iemand stond daar te betogen, dat van ons verwacht werd, dat we vrij van allerlei banden leefden, vrij ook van de band van het onderdrukkende, reactionaire, christelijke geloof. Wat had de god van het christendom aan mogelijkheden te bieden? Niets:â¦hij was een fictie, een rechts, militaristisch, kapitalistisch, imperialistisch verzinsel..
Vrijheidâ¦die zouden wij bereiken (2 Petr. 2:19), zei hij, als wij die banden verbráken, die touwen ván ons wierpen (Ps. 2:3). Nu was ik in mijn situatie van dat moment gevoelig voor allerlei indrukken. Dit gréép me zó. En; ik kon die nieuwe vrijheid pakken, want ik had een baan in de stad en was los van mijn ouders. In de nabesprekingen van dat congres â?de â?afterglowâ- bij het bestuderen van de discussiestukken, ontmoette ik Jan. We praatten veel over wat we gehoord hadden. Hij zei: âDie vrijheid⦠dat was zo iets moois, dat los zijn van de normen van een voorbije tijd. Maar als in die nieuwe, stralende, tintelende vrijheid liefde tussen vrouw en man kon worden mee verpakt, dan was het echte geluk vlakbij, voor het grijpen.â? En daarbij keek hij mij zo haast dwíngend aan met die felle ogen, dat de zaak eigenlijk al bekeken was. Heel gauw trok hij bij mij in. Ach, wat wíst ik, het was een boeiende vent. Vroeger thuis ging ik wel mee naar de kerk, de gemeente noemden zij dat. Dan keek ik die â?gemeenteâ rond, maar ik zag eigenlijk niet veel leuke jongens. Maar deze: zo uitbundig lévend hí¨! Rookte veel, dronk veel, dat wel, maar altijd ergens actief voor: dan eens demonstreren, dan weer de baghwan nalopen of T.M. doen; altijd haantje de voorste in disputen. Wel: ik was twintig, toen ik in verwachting raakte. Hij was kwaad, werd driftig, sloeg me, raakte in paniek, verweet me, dat ik de pil niet goed had gebruikt, begon met andere vrouwen uit te gaan. Toen ik eenentwintig was, had ik al heel wat meegemaakt. Ik had een kind, Dicky, maar Jan nam de benen. Ik had nog wel eens contact met hem, maar dan bleef het bij ruzie maken over de alimentatie voor Dick. âIk beknotte zijn vrijheid, bond hem met het touw van de burgerlijkheid⦠enz. ⦠enz.â? Vroeger had iemand eens tegen mij gezegd: âAls je geen positieve ervaring met God wilt⦠wat zul je dán weerloos staan tegenover de negatieve ervaringen met mensen, ervaringen, die gegarandeerd komen⦠en wat zul je veel van die negatieve ervaringen zélf oproepenâ¦â? Nu, dat kwam wél uit⦠- bijstandsuitkering - op het fietsje Dick uit de kleuterschool halen - niets van bescheiden luxe van zelfs maar een brommer - nare jaren. Toen opeens: een stoot geld op de giro. Jan, die zijn alimentatie verhoogde! ⦠met terugwerkende kracht zelfs. Geí¯nformeerd: hij was Christen geworden. Zijn babbel had hij nog, had die alleen wat anders gericht. Een wederzijdse kennis vertelde, dat hij nu zó oreerde: âNú heb ik de vrijheid, nú zijn de touwen weg. Vroeger was het beste, wat ik deed, nog dóód. Nú vlamt zelfs het gewoonste, wat ik doe, van licht en leven. Vroeger wankelde ik op de rand van de afgrond, nu ben ik ver van elke donkere diepte. Nooit meer zal ik de grens van de zekerheid nu nog overschrijven in de richting van de onzekerheid van tóen. Nooit meer ruil ik het soepele uniform van Jezus (Matth. 11:30) voor het schrijnende harnas van satan (Klaagl. 1:14).â? Wat me gebeurde, toen ik dát hoorde⦠ik schaam me nog. Ik wilde hem terug, ik wilde hem aftroggelen van dat malle, dikke mens, die Joke Willems. Niet, dat ik hem zo lief vond opeens, maar ik wilde vastigheid. Maar door de telefoon was hij zó anders dan ik hem ooit had gekend, zo weerloos, zo verdrietig, toen ik dat voorstelde⦠ik zette dat gedram niet door. Toen heb ik met God gesproken. Elke andere vluchtweg had Hij dan ook wel afgesneden. Het geloof van vroeger kwam tijdens dat overleg terug. Ik smaakte en proefde opnieuw Gods sfeer. Mmmmm, wat was die goed (Ps. 34:9). Ik zei: âHeer, hier ís de verloren dochter. Ik heb alle schatten, die U gaf, verknoeid (Luc. 15:13). Hebt U nog niet een kleinigheid voor mij, zodat ik althans rustig kan leven (Luk. 15:17).â? En het was of God tegen mij zei: âVerloren dochter⦠verloren dochter⦠wie heeft het ooit eens over de teleurgestelde Vader. Dan kóm je terug en waarom vraag je? Nou, waar vraag je om⦠om de restjes (Luk. 15:19). En dat, terwijl het beste voor je klaar ligt (:22). Je mócht van mijn schatten genieten (:12). Het ging fout (:14), toen je dat buiten mij óm deed (:13). Maar mijn schatten liggen nóg klaar. Als je nu eindelijk eens leerde, niet buiten Mij óm te werken. Wel: laten we hopen, dat je dát nog eens door krijgt. Laten wij althans beginnen om feest te vieren (:23).â?
En God deed mijn ogen open, toen ik bij boekhandel Kuipers naar de enveloppen zocht. Ik vroeg aan de chef, waar de schrijfwaren stonden⦠en toen we elkaar aankekenâ¦.
4.8.3.2 Marian van der Stok: lassoâs van alle kant
8 december 1982: Hij kan zo praten h', die Paul van me. Dat kan zijn broer Jan ook. Mijn studie maakt wel, dat ik niet zo dom ben om overal in te lopen. Maar wanneer hij en die zus van hem â?Margo- aan het babbelen gaan over â?de nieuwe aanpakâ, over â?de wegâ(Hand. 24:14), zoals zij dat noemen, nou, dan moet je behoorlijk stevig staan. Laatst zijn we bij Jan en Joke op bezoek geweest. Ik viel hem aan met allerlei slimmigheidjes. Soms klopte mij daarbij wel eens het hart in de keel. Ik weet uit verhalen wel, hoe opvliegend hij altijd is geweest. Ik was eigenlijk bang voor een van zijn driftbuien. Maar hij zat daar maar van zijn perensap te nippen. Moet je toch je voorstellen: Jan en zoân tam drankje. Zijn vingers nog wat geel, maar geen sigaret er in. Hij zei, fijn ontspannen: âIk ga me echt niet kwaad maken om jouw wat harde â?interviewvragenâ. Ik ga me ook niet meer kwaad maken om â?van allesâ. Ik word ook niet meer zenuwachtig, wanneer ik voor grote beslissingen sta. Ik ga ook niet meer bang zitten zijn voor dingen, die misschien wel eens ooit zouden kunnen gebeuren. Dat hoort allemaal niet bij volwaardig menszijn. Ik heb iets ontdekt, waardoor het mogelijk is, volwaardig mens te wórden. Op zondag 18 oktober 1981 heb ik mij bekeerd. Die datum vergeet ik nóóit. Direct kreeg ik van God goede dingen om uit te delen. Terwijl ik met dat uitdelen bezig was, kwam er een idee bij me op: geef een extra dimensie aan die gaven. Ze hebben nog teveel dóódsheid in zich: het is nog teveel doods werk. God moet de énige opdrachtgever zijn. Dán pas wordt het lévend werk. Dán pas wordt je oude kloffie vervangen door een maatkostuum. Toen die gedachte vaste vorm kreeg, begon mijn wedergeboorte. Maar dáárvan weet ik geen datum te noemen.â?
Kijk, het zit allemaal wel goed in elkaar, wat die jongen zegt, maar ik kan het niet zo direct inpassen in míjn begrippenwereld. Soms lijkt het taal van een andere planeet. Soms ook is het, of er een stem doorheen klinkt, die iets roept, dat ik herken en waarnaar ik verlang (Joh. 10:3). Toen we naar huis reden, zei ik tegen Paul: âDe dag van het inzicht kwam voor Jan en Joke, misschien komt die ook voor ons⦠deze lui dóen althans iets. Ik zou eindelijk ook wel eens iets willen dóen.â? Hij zei wat mierig: âZeg, begin jij nu ook al! Weet je, wat daarachter zit!: een soort telepathische manipulatie door pa en ma. Dat ga ik je nú uitleggen: Mijn ouders proberen mij te bekeren, door voor mij te bidden. Toen we daar waren, heb ik er nog een lolletje over gemaakt. Ik zei tegen pa, dat hij toch wat áfzwoegde voor God met al dat ingespannen, geconcentreerde positieve denken aan zijn kinderen. Hij lachte maar eens, zei, dat hij door Jan en Joke geleerd had, niet meer zo te zwóegen. Hij aanbad God en zou Hem blíjven aanbidden. Hij durfde zichzelf onbelangrijk te achten en ging steeds meer van God verwachten. En wat zijn kinderen betrof: God hád gegeven en God zou ook vérder alles aan zijn beminden geven, zo ontspannen als in de slaap (Ps. 127:2). Dat was dan, wat hij zéi. Maar nu doorzie ik de tactiek. Zo ontspannen als in de slaap ⦠pfff⦠ze richten hun gebedsoffensief op jóu. Ze proberen míj via jóu te pakken. Maar: dat is nog gen gewonnen spel.â? Ja, je ziet: er wordt wat aan een mens getrokken van alle kant. Och, dit van de Donkers is maar een van de invloeden; overschat deze speciale invloed nu niet. Het komt zo maar eens te praat. Deze indrukken verwaaien o zo vlot. Dat idee van mij om te willen trouwen, is ook al weer over. Dat dacht ik toen op die bruiloft van Jan en joke. Zoiets besmet je dan even: van een bruiloft kómt een bruiloft. Ik heb voor de kerst een paar moeilijke tentamens, daar ben ik veel meer mee bezig. En dan: lekker naar Gran Canaria.
Overigens: wanneer je écht Christen wordt, verander je wél. Margo was toch ooit eens een kil, verraderlijk wezen. Vals, onbetrouwbaar, gemeen, hatelijk. Mooie meid, maar geen man zou het met haar uithouden. Wat had die griet â?figuurlijk gezien- klauwen. Wat een tong: als een més! Kort en goed: een rotmeissie. En nú ⦠prima: warm, gelijkmatig, trouw, betrouwbaar, zonder streken, hartelijk. Toch vind ik dat hele â?nieuwe denkenâ van haar en Jan: gedoe. Hij deugde niet⦠zij deugde niet. Dat â?gedoeâ is goed voor heel slecht volk. Laten wij het daar op houden. Dit soort mensen is toch ook wat star en zelfgenoegzaam. Geen sprake van, dat ik mij door hen zou laten inpakken. Paul hoeft niet bang te zijn. Voor hij via mij omgeturnd wordt, moet er nog heel wat gebeuren.
De Donkers dachten ook al, dat er trouwplannen waren tussen Paul en mij. Ben je wijzer, ik ben drieí«ntwintig, mijn kast staat vol leuke boeken, geen prulletjes, maar boeken met méningen, non conformistische opinies: een huwelijk: zo conformistisch!
Wat zijn er trouwens véél boeken, véél meningen. Er komt geen eind aan (Pred. 12:12). Ik lees ze en ik word gewoonweg een beetje verdrietig in dat oerwoud (Pred. 1:18). En mijn studie?!: die vúlt wel, maar die vóedt niet. Ik heb een gewoon, wel leuk leven, maar ik blijf er onrustig bij. Jan zei: âéén weg, één naam⦠geen andere manier om hoogwaardig leven te bereiken (hand. 4:12). Jouw studie ⦠als je die eens van hoofdzaak tot bijzaak maakte?!â? Op dat ogenblik was het net, of ik alle mogelijk raad van hem nodig had en hij niets van mij, of zijn denkwereld superieur was aan die van mij (Deut. 15:6). Kom Marian, opgepast. Anders túrnen ze je om!
7 december 1982: Lui, ik ga me toch eens meer profileren. Ik ben de jongere broer van Jan, een van de vier kinderen Donker. Pa en ma hebben indertijd heel regelmatig geproduceerd. Jan is nu 31, Margo 28, ik 25 en Ina 22. Jullie weten: pa en ma zijn gelovig. Jan en Margo ook. Margo was van de kinderen het eerste schaap, dat over de brug was. Ik kan zo rebels worden van dat hele, schaapachtige gedoe. Ik ben toch geschrókken, toen Jan ook al mee begon te doen. Ina is nu ook die kant uit. Ze komt nog wel eens langs, na wat toen gebeurde met Koos. Vertelt, dat ze bekeerd is, dat ze al aan de tweede stap, de wedergeboorte, bezig is. Het was allemaal duister in haar hart, maar nu heeft ze de lamp laten aanflitsen⦠dat soort praat hí¨! Maar ja, jullie kent het sfeertje wel, leest ook geregeld die verhalen van Jan. Die jongen werd â?denk ik- zenuwachtig van al het gevraag van dat soort mensen, of hij met Joke getrouwd was. Dáárom â?en om dat kind- zal hij â?naar ik aanneem- tenslotte maar getrouwd zijn.
Hij schreef mij laatst nog een brief om van alles uit te leggen. Overigens ging die brief niet over dat huwelijk. Ik had nu juist eens graag zijn wérkelijke beweegredenen daartoe leren kennen. Klaarblijkelijk had hij goed onthouden, wat ik bij de bruiloft zei: âWaar staat het eten en het drinken en mondje dicht over het geloof hí¨.â? Hij zal gedacht hebben: âAls ik het niet mag zeggen, zal ik het maar schrijven. Ik móet het kwijt (Hand. 4:20).â? Hij schreef ondermeer in de brief: âPaul, het zijn toch gewoonweg wónderen, zoals het allemaal gegaan is. Ik héb soms de idee, dat jij die wonderen niet durft door te denken. Durf dat nu eens wél, durf ze te overdenken. In mijn leven was veel verbrand. Nu echter zijn al die tot in de kern verkoolde balken vervangen door nieuwe.â? Och, hij bedoelt het wel goed; er zit ook wel iets verrassends in zulke uitspraken als: âOok nú, júist nu, let ik erg op mijn wandel. Ik ben goed begonnen met lévend werk, dat God me heeft opgedragen. Maar levend werk kan verwateren tot doods geotter, als God uit het middelpunt wegraakt. Dat kán, als je iets gaat doen, zonder God eerst te raadplegen. Dan helpt het niet, wanneer je later om zijn zegen vraagt. Ik héb nu nieuwe kleren. Ik wil erg oppassen, dat er geen spetters vuil op vallen.â?
Margo is nóg weer verder om in hun jargon te blijven. - Ina zegt, dat zij de wedergeboorte wíl. - Jan zegt, dat hij die wedergeboorte hééft. - Margo zegt, dat zij bezig is, de doop in de Heilige Geest te â?grijpenâ. Dat nieuws had ze, toen we laatst, bij paâs verjaardag, allemaal in â?het diepe zuidenâ waren (op Joke na, het kind was nog te klein). Margo zei daarover, dat je pas met de doop in de Heilige Geest er van binnen blíjvend goed uit kon gaan zien. Dat werd toen weer een heel gespreksonderwerp. Wel, zo heb je weer een beetje sfeertekening. In die situatieschets dan vooral niet vergeten pa en ma, die met blije ogen naar ons tweeí«n zaten te kijken. âNou Paul en Marian nog.â? (Zij was namelijk mee uitgenodigd). O ja zeg; we blijven een nacht over, moest Marian wel afzonderlijk slapen. Pa zei: âWat jullie in Dordt doen, moeten jullie weten. Maar in míjn huis geldt, dat God geen God is van wanorde (1 Cor. 14:33). Nu ja, het is hem vergeven. Zeg, maar nu weten jullie alleen, dat ik een jongen ben, die veel te stellen heeft met zijn â?een beetje rare familieâ. Maar laat ik ook iets van mijzelf vertellen. Ik werk hier bij een fabriek, die allerlei zwakstroomapparatuur maakt en alles, wat er omheen hangt. Nieuwe vindingen met telefoon en glasvezelkabel om maar eens iets te noemen. Ik ben hier ook op de HTS geweest. Dan blijf je na je diploma soms hangen. Ik ben ing. En geen ir. Marian kan zich daar soms wat voor generen. Ze heeft het wat hoog in de bol. Afijn, dadelijk hoor je wel wat van háár.
Overigens: trouwen hí¨, zoals Jan en Joke nu; en een kind krijgen; ik weet wel, dat het een niet nodig is voor het ander; toch wel jofel, vind ik. Maar weet je, Marian studeert, ze heeft een beurs. Als we trouwen, wordt die beurs veel minder, denkt ze. Ik snáp dat niet; mijn salaris wordt dan toch niet hoger. Zo bar is dat loon overigens niet in deze zenuwentijd. Zij zegt in ieder geval: âWe kunnen niet trouwen, voor het gédl. En: wat moeten we met een kínd?! Hoe word ik dan ooit sociologe?!â? Ik heb het er soms wat moeilijk mee. Een baan⦠een auto⦠dat is althans o.k. Toch zijn er veel mannen, die, wanneer zij mijn leeftijd hebben, ook kinderen willen. Niet, dat ik die krengen nou zo leuk vind, maar persoonlijk heb ik e idee, dat ze erbij horen. Ze werken statusverhogend. Ik ben trendgevoelig: kinderen zijn weer meer â?inâ. Bij ons op de zaak is er een, die heeft er vier! Die zijn echter wel opgehouden, want daarna krijgt het toch iets ⦠te ⦠dan wordt het â?overdoneâ. Nou saluut, hier is Marian.
4.8.2.4 Michiel Willems: postillon dâamour: 6 december: ik ben die jongen, die toen mijn zus trouwde, twaalf jaar was. Weet je nog: ⦠nee, oom Ger wíl geen verwijzingen meer, waar het stond⦠lastig hoor⦠op die trouwdag heb ik toen nog zo fijn met Joke gepraat (trouwens, ik heb altijd lekker met haar kunnen kletsen, ook toen ze al van huis was). Je weet: ik had toen iets rottigs meegemaakt. Ik was er van binnen vies van geworden. Na dat gesprek was ik weer helemaal schoon. Ik ben nu dértien: alle dingen zijn nu zo ánders. Bijvoorbeeld: ik maakte toen voor mijzelf allemaal wetjes: ik zou zó doen en zó. Ik zou in de klas moeten getuigen van Jezus en anders was het niet écht. Maar over die gedachten van eerder sprak ik met de jeugdleider. Die zei: âKinderen maken soms meer regeltjes dan hun ouders. Laatst kwam ik ergens een meisje tegen van twaalf. Niet uit onze gemeente en van onze club hoor. Haar ouders waren altijd heel streng geweest van niet reizen op zondag en zo. Toen die mensen wedergeboren werden, maakten ze zich helemaal niet druk meer daarover. Ze vonden dat gedoe van vroeger, achteraf bezien, maar doods. Ze waren door en door blij met het levende werk van nu. Maar dat kínd had nóg last van de herinnering aan vroeger. Ze zei tegen mij, dat ze zo bang was, dat God haar ouders zou straffen. Laatst waren die ouders namelijk op zóndag met haar naar zoân pretpark geweest.â? Ik begon te lachen en vroeg, wat hij had gezegd. Hij had dan geantwoord: âLuister; het leven van Gods blijde kinderen is niet zonder feest. Het is voor hen juist een féést (Spr. 15:15). Zij kunnen God loven met de prachtigste feestkleren aan (Ps. 29:2). Ga maar gerust mee met je ouders naar élk pretpark op élke dag. Zij stellen elke dag gelijk, merk ik wel. Nou, dat mág (Rom. 14:5,6). Alle dagen mogen enkel vreugd zijn (Ps. 4:8).â? Ik vroeg nog, wat ík met dat hele verhaal nu van doen had. Hij zei: âKijk, die kinderangstjes en dat beetje benauwde leven ben je als tiener voorbij. Nu dien je wél weer wat op te passen voor óvermoed en gebluf.â?
Dat laatste deel van wat hij zei, liet ik maar zo, maar over dat eerste, daar ging ik toch over nadenken. Ik belde Joke op en vroeg haar, hoe dat nú kon. Jezus zei toch, dat grote mensen net zo moesten worden als kinderen (Matth. 18:3). Maar dit meisje was toch dommer dan haar vader en moeder. Heel leuk legde ze uit, dat het natuurlijk wel zo wás, als Jezus zei, maar dat je als kind toch ook van die dwánggedachten kon hebben. Dat had ik toch óók wel gehad van â?op elke derde tegel te moeten springenâ bijvoorbeeld. Nou, zoiets had dat meisje ook. Jezus had toen alleen bedoeld, dat volwassen mensen dikwijls zo gróót van zichzelf dachten. Hij zag liever, dat ze ook wel eens verlegen, â?heel kleinâ waren als kinderen (Matth. 18:3). Als ik me maar geregeld door Jezus liet controleren, kwam alles best goed. Ik kon die controle van Hem krijgen door in mijn bidden te vragen of Hij me â?in orde wilde makenâ. Zo zou ik van een vrolijke jongen een sterke man worden, een man, die van zichzelf toch altijd bescheiden bleef denken. En toen opééns begon zíj te vragen: â⦠wat er toch met paps en mams was. Wáren ze dan niet blij, dat ze een kleinkind kregen. Ze geloofden toch zo écht, zeiden ze altijd. Maar ze waren niet hártelijk in deze maanden. Ze wérkten wel voor God, maar het was zo dóóds, als ze hun eigen dochter nooit eens opbelden.â? Wat moest ik dáár nou mee aan. Ik wist het niet. Ik zei dus: âNou zeg, dat is veel te moeilijk voor mij.â? En zij weer: âEn je bent dértien. Je roept zelf, dat je nou een tiener bent en een puber. Ik dacht, dat je al wat kon hébbenâ¦â?. We praatten nog wat door, maar even later was het gesprek toch klaar. Ik heb er later iets van aan mem verteld. Ze zei: âJa, wat dit betreft, ben ik met mijn gedachten wel een beetje in een moddersloot geraakt, merk ik nu. Ik wil op de wal staan. Ik wil me schoon laten maken door God. Je bent een lieverd, dat je mij de waarschuwing doorgaf, dat er gevaar kan zijn: ik ga haar bellen.â? Het was mij allang goed, al begreep ik niet alles. Later hoorde ik haar tegen heit zeggen: âZo fijn met Joke gepraat!â? en heit: âât Werd ook wél tijd, het kind kan er nu gauw zijn. En mem weer: âGods kracht reinigde mij van dat laatste restje wantrouwen, vooral ten opzichte van Jan. Wat Michiel zo argeloos overbracht, was eigenlijk een noodkreet: â?Jan en ik hebben jullie lief; beántwoordt die liefde nu tochâ. Dat heb ik nu gedaan. Dat ga ik ook verder doen.â? Ik kan goed dingen onthouden, daarom vertel ik maar, wat ik gehoord heb. Dat wil nog niet zeggen, dat ik het allemaal snáp. Ik denk, dat mem bedoelde, dat ze tot dan toe toch nog een beetje de pest had aan Jan. Nou, je weet weer wat. Ik ga mijn t.v. spel maar weer eens doen. Ze hebben gisteren toch úitgehaald: een bedieningstafel en zestig programmaâs. Om één lach ik mij geregeld dóód; een soort duiveltje, dat meestal wegschúilt en soms wegvlúcht Het gebeurt eigenlijk maar heel weinig, dat je hem te pakken krijgt. Ik heb dat programma zonet, samen met mijn vriendje, gespeeld. Papa keek mee, hij zei: âJullie scoren nog te weinig. Je moet áltijd scoren. í?ltijd moet je die engerd weg bezemen. Dan pas kun je de vlag uitsteken.â? Wij zeiden natuurlijk: âDoet u het dan beter!â? Maar hij wou niet.
4.8.2.3. Ans Willems: eerste kans mis; tweede kans raak!
Vanmorgen even een obstakeltje op weg naar een blijde zondag. Ik luisterde door de radio naar mooie muziek en genoot ervan. Piet zat zomaar zoân beetje het uit te zitten. Daarna een schriftoverdenking over Jozua. Piet verrukt: âHoe komt ie eraan. Moet je hóren!â? Jozua zegt tegen God (natuurlijk niet zó cru): â?Kan ik U voor mijn karretje spannen of staat U al voor een ander (Joz. 5:13)â en God, zo wijs corrigerend: â?Ik pas niet binnen menselijke kaders en in plannen van mensen. Komen jullie maar binnen míjn kaders. Doe maar mee in míjn plannen (Joz. 5:14).â Goed hí¨, en op dat niveau gaat het dan verder. En dan dat meesterlijke slot; eenmaal zullen mensen een Kind vinden, in doeken gewonden (Luk. 2: 12). Voor degenen, die binnen Gods kaders hebben willen komen, begint God dan zijn plannen uit de doeken te doen (Luk. 2:14).â? En verzaligd ging hij zitten herkauwen. Even die irritatie; wat hébben we toch verschillende interessen. Die handige woordjes, die slimme bedenksels, zéggen mij zo weinig. Het zal allemaal wel wáár zijn, maar het is zo theoretisch. Leer je nu ook met dat kiene gedenk: - om werkelijk betrouwbaar voor God te zijn. - Om werkelijk je arm troostend om anderen heen te leggen. - Om tegen die anderen echt rústig makend te zeggen, dat het donker wegtrekt en dat Gods daglicht er aan komt. Maar opeens kiepte dat obstakel om. Piet en ik zijn heel verschillend. Allebei echter zijn we â?om zo te zeggen- â?met Gods parfum besprenkeldâ. We hebben door zijn genade allebei â?een geur ten levenâ (2 Cor. 2:15). Sámen horen we bij Jezus. Sámen hebben we volgehouden in beproeving en hebben we nu tijden van verademing. En toen die brug, wég van mijn humeurigheid, eenmaal geslagen was, wilde ik ook dít wel aanvaarden: die uitgeslapen spreker van daarnet is ook een kind van het licht en van de dag (1 Thess. 5:5).
In de sam probeerde ik zo goed mogelijk mijn hoofd bij de preek te houden. Dat is na mijn operatie en na die narcose toen, moeilijk gebleven. Maar ik ving toch wel dít op: Zacharia â?getrouwe aan God- oud, kinderloos (Luk. 1:7), kansarm, kreeg een unieke kans. Alleen al hierom, dat hij het avondoffer mocht brengen (:9), min of meer een lot uit de loterij. En nóg een kans er bovenop: zijn vrouw Elizabeth â?God was haar eed- en hij zouden ouders worden (:13) van een zoon met een heel bijzondere toekomstige taak (:15-17). Maar om die grote kans echt innerlijk te pakken, was zijn denkwereld voorlopig te stram (:18). Een lichte straf, eigenlijk meer een retraite (:20) in voorbereiding van een herkansing⦠en die herkansing; daar kwam hij dóór! Toen hij had opgeschreven dat God genadig is (: 63), kon hij weer spreken (: 64). Uit zijn loflied bleek, dat hij in die negen maanden stille tijd een heel goed doorzicht had gekregen (67-79). Ik kon met die worden heel wat doen, kon ze bijna letterlijk op mijzelf toepassen. Hoe was het met Zacharias gesteld? Hij had nood, er kwam een eerste kans, hij verprutste die eerste kans; er kwam een periode van bezinning, aan het eind een herkansing, die hij níet verknoeide, want hij hád me toch een lofzang , die overging in een profetieâ¦
Ook ík had mijn nood: samen met Piet droeg ik het leed, door medegelovigen niet aanvaard, doodgezwegen te worden. Geen schik met de kinderen in hun opgroeien: neem nu de oudste: Joke. Hokte met een kerel, altijd betrokken bij kraakrellen en zo. í?ls ze al eens opbelde, dééd ze opgewekt, maar je róók de problemen. Ook ík kreeg mijn eerste kans: zij en Jan bekeerden zich. Er kwam daardoor uitzicht op een betere situatie voor ons allemaal. Het hokken bijvoorbeeld werd al direct omgezet in een huwelijk. Ook ík verprutste die eerste kans: na de eerste blijdschap kwam toch weer de gepuzzleerdheid. Zouden ze dan toch maar alleen getrouwd zijn omdat Joke nu eenmaal gravida was? Zou zelfs de bekéring daar iets mee te maken hebben. Zou die dus maar â?zogenaamdâ zijn. Ik had onbekommerd gelukkig kúnnen zijn als oma-in-spé. Maar die onbekommerdheid werd goeddeels bedorven door wantrouwen. De gereserveerdheid leidde tot een tijdelijke verkoeling in de betrekkingen met mijn dochter. Ook voor míj maanden van bezinning: ik ben in die tijd tot inkeer gekomen, heb geleerd dankbaar te zijn. Michiel â?die schat- hielp mij begin augustus definitief over het dode punt heen. Daarna, die 21ste augustus, de geboorte van Marcel. Hem een dag later in je armen houden, om beurten met Wilma. Voor allebei de eerste kleinzoon. Fred en Piet met rode neusjes en vochtige ogen op de achtergrond. Joke, met nog wat koortsblosjes, na de zware bevalling, had vanuit haar bed, al weer heel wat te zeggen: âIk ben zo blij, niet alleen om de baby, maar om alles. Vroeger probeerde ik toch echt goed te doen, ik was beslist wel úit op het welzijn van de mensen. Maar het was dood werk, het lukte niet; nu wel: ik heb lévend werk ontdekt.â? Ook voor míj een niet verknoeide herkansing: toen ik haar zo bezig hoorde en de instemmende blik van Jan zag, smolt het allerlaatste restje wantrouwen weg. Mijn dochter en schoonzoon hadden de opdracht begrepen om allereerst God lief te hebben (Deut. 6:5) en andere mensen net zo lief te hebben als zichzelf (Lev. 19:18). Ze hadden ook het vermogen om die opdracht door te geven aan anderen. Ze hadden volmacht, ik zag het opeens, om aan anderen liefdevol te vragen of alles innerlijk met hen in orde was. Dat was mogelijk, omdat zij â?Jan en Joke- bezig waren om zelf â?van binnenâ in orde te komen. En haast met iets van eerbied zag ik, hoe goed zij allebei geestelijk â? in de kleren zatenâ. Ook voor míj een lofprijzing van God, die mede een profetie was: ik had tot dan toe weinig gezegd, maar nu opeens durfde ik. Ik dankte God hardop voor wedergeboren, getrouwde kinderen met een gezin, dat groot en gelukkig zou gaan worden. Half schertsend zei ik: âZij, die onvruchtbaar was, baart er zevenâ?. (1 Sam. 2:15). De meesten lachten, beschouwden de opmerking als een grap. Jan echter zei: âMams⦠toe nou, ze is al 29 en nu pas begonnen. En de situatie is iets anders dan bij Hanna.â? Maar ik wíst: ik had geprofeteerd. En dan kan Piet honderdmaal zeggen, dat zoiets alleen in een samenkomst van gelovigen mag (1 Cor. 14:24), maar toe maar hoor: uitzonderingen bevestigen de regel.
4 december 1982: vandaag met Ans het dorp in; inkopen gedaan. Drukke straten. In zoân winkel gekeken naar televisiespelletjes voor Michiel. Zoân set gekocht met een stel cassettes. Driehonderdenvijftig gulden. Je zult zeggen: âJij bent gék. God is bezig met een reddingsplan voor de hele wereld. Jezus wil iedereen toerusten met positieve krachten voor dat grote doel. Het is: alle hens aan dek. En waar is Piet?!: Piet koopt duur speulgoed voor ât keind.â? Nou zeg; zo kan die wel weer even. Het is ook nog voor zân verjaardag ⦠en het is ook eigenlijk voor ons allemaal. Overigens: wat gaat het wie-dan-ook aan, wat ik koop. Van de hoop, die in me leeft, dáárvan moet ik rekenschap kunnen afleggen (1 Petr. 3:15), maar de restâ¦
Ik heb een tijd toe staan kijken. Jochies waren bézig met zoân spel. Op het t.v.-scherm zag je een soort popje dat zich in een doolhof probeerde te verschuilen voor achterna-zitters. En telkens, wanneer dat weer lukte â?en dat was vrij dikwijls- groeiden er hoorntjes op zijn kop. Hij stak dan ook zijn tong uit. Ik dacht in het verdergaan: âDaar zit een preek in! Wij mensen jagen zo dikwijls achter schijngevaren aan, verzinnen schijnoplossingen, doen schijnwerk, dood werk, vechten tegen windmolens. Iedereen moest toch eigenlijk met die spiegelgevechten ophouden. Iedereen behoort toch de werkelijke strijd te leveren tegen de demonen, die zich schuil houden in de labyrinten van onze ziel. Hoe dikwijls trekken zij een lange neus tegen ons, wanneer het wéér is gelukt. Alleen als iemand zijn vertrouwen stelt op God, kan hij de duivel werkelijk afdoende uit elke schuilhoek verjagen.â? Even later kwam er gelegenheid voor een praktijkoefening. Ans roerde een vervelend geschil aan met medegelovigen. Och, oud zeer, ver uit het verleden, maar het steekt nog. Ik antwoordde wat geprikkeld. Opeens zag ik dat popje op het t.v.-scherm. De horentjes kwamen al te voorschijn. Ik denk, dat Ans ook een waarschuwing kreeg. We zwegen: een bedreiging voor het weekend was weg.
Nu even een ander chapiter: Deze week belde Joke ook nog. Enige meid, zo flink ook hí¨, zes weken na de bevalling al weer op kantoor aan de slag. Geen postnatale depressie, zó gezond, zo vitaal: dat is wel eens anders geweest. O ja; ons eerste kleinkind. Nou ja, de Donkers hebben het al over Marcel gehad. Dadelijk komt mijn vrouw er nog over te praten. Ik laat dat nu maar. Joke dus aan de telefoon: weet je, wat zo fijn is?: je kunt haar nog eens wat vertellen, haar zelfs om raad vragen. Je hebt wel eens van die situaties. Je weet, ik zit in pinksterkringen. Heel die discussie betreffende kernwapens en zo, spéélt daar vrijwel niet. Van de week echter kwam dat toch ook bij óns ter sprake in een gemeentevergadering. Ik zat er mee; legde het niet doorgeprate idee aan haar voor. En warempel een begrip zo wijd als de zee heeft die dochter van mij (1 Kon. 4:29). Ze hád een antwoord. Ze zei: âHeit, er zijn er maar genoeg, die er een dwanggedachte van maken om altijd over die rotdingen te moeten spreken. Maar het kan ook een dwanggedachte worden om er nóóit over te willen spreken. Heel gezond, dat het toch eens ter tafel komt Volken falen tegenover elkaar en dan denken ze, dat het enig antwoord is: kernkop aanschaf. Het wederzijds falen vereenvoudigen ze en passant tot falen alleen van de ander. Al dat onderlinge falen is echter niet de kernkwestie. Alle ellende komt híeruit voort: wij hebben allemaal gefaald ten opzichte van God (Rom. 3:23). Daarop is het enige antwoord: vergeving door het offer van Jezusâ bloed (Hebr. 9:22). Vanuit die vergeving wordt ons falen tegenover God ongedaan gemaakt (Jes. 38:17). Vanuit de betere verhouding met God maken wij een begin met niet meer zó falen tegenover mensen. Als veel mensen overal zo handelen, brengen wij de heilbrengende kernenergie in toepassing. En van díe springladingen lijdt alleen het rijk van satan maar schade. Nou, en dat mág toch.â? En ik: âMooi gezegd, maar wanneer ik hiermee zo hier en daar aankom, zullen ze dan niet zeggen, dat het allemaal maar woordjes zijn, voos en loos gepraat.â? Zij weer: âNee paps; het zíjn geen woordjes; het is de ervaring, die wij hebben opgedaan met levend werk. Uit het resultaat daarvan blijkt het goede recht van de woorden, die ik zo-even zei (Luc. 7:35)⦠We hebben het toch zélf gezien, hoe door bekering en vergeving oorlog met de onderburen â?over vuilniszakken nota bene- ophield. Wat in het klein begint, zal doorwerken tot in het grootste toe. Ach kom; oorlog⦠kernbommen⦠ik had oorlog van bínnen. De duivel had zijn raketten vanaf zijn mobiele bases ín mij afgevuurd op mijn héle wezen. In het verborgene was het bij mij een troep. Jullie vonden het misschien nog wel gáán. Naar Gods normen was het echter een bélt. Mijn beste werk tóen: dood als een pier. Mijn â?uniformâ toen: ontoonbaar. Maar God bracht zijn kernenergie bij mij naar binnen⦠- de kernbewapening van de mensen knalt de boel kapot - de kernladingen van de duivel vernietigen je innerlijk - de kernkracht van God reinigt je bewustzijn (Hebr. 9:14). Mijn werk nú: springlevend. Mijn uniform nú: het toppunt van doelmatigheid. Dus: als de mensen zeggen: âDe kernwapens weg; om te beginnen uit Nederland.â?, dan zou men ook zoiets kunnen zeggen als: âSatans kernkoppen: nee; Gods kernkracht: ja!â? En, wanneer men dan vraagt: âEn de kernwapens van de mensen dan?!â? dan kunnen wij zeggen: âAch dat nietes/welles-gedoe is maar gerommel in de marge.â?
Die Jo hí¨; er zitten aardige dingen in. Maar hoe vertaal je dat nu naar de praktijk toe. Ik hoor de commentaren al: âDus jouw dochter denkt, dat de raketten níet worden geplaatst of wél worden verwijderd, als zij maar aardig is tegen de buren.â? Dat kan natuurlijk niet. Kan ik dat warrig vriendelijke gebabbel van haar misschien een beetje stroomlijnen. Laat ik het eens zó proberen: - de hevige wereldspanningen zijn een gevolg van het elkaar misverstaan van groepen mensen. - Het onderling misverstand tussen groepen mensen is de optelsom van wrijvingen in de mens/mens verhouding. - De frictie tussen individuen wordt veroorzaakt door de onvrede in het innerlijk van ieder afzonderlijk persoon. - Die onvrede vindt zijn oorzaak in de kapotte verhouding met God. - Jezus helpt ons om weer een vaste ankerplaats te krijgen aan Gods goede rede (Hebr. 6:19). - Daardoor komt er vrede in de mens, die zich naar God toekeert. - Die vrede werkt allereerst helend door in de mens/mens verhouding. - Die heling gaat verder tot in de groep/groep verhouding. - Met het geweld van wapendreiging houd je de kleppen gesloten, maar de spanning in de â?wereldketelâ loopt wél op. - Het in bedwang houden van â?de anderâ met steeds meer uitgekiend oorlogstuig en ook het weer dáártegen ageren is dweilen met de kraan open (Jokeâs haast kwetsend zeggen: gerommel in de marge). - Met de zachtheid van Gods Geest haal je de druk van de ketel uiteindelijk zelfs van de gróte ketel. - Zó doe je de kraan dicht (Mark. 7:21). Mm⦠nog niet om te gillen; toch een proefballonnetje oplaten op de volgende gemeentevergadering.
O ja, wat zal ik antwoorden, als ze zeggen: âDus jij wilt ze zo maar laten aanmodderen met die dingen. Wíj willen ons ertegen verzetten.â? Zou dít iets zijn: âDat moet je dan maar doen, als je het andere dan maar niet nalaat (Luc. 11:42).â? Och, laat ik niet teveel van tevoren overleggen. Gods Geest zal wel raad geven, wanneer het zover ís (Mark. 13:11).
3 december 1982: je weet nog wel, wie ik ben, de jongere zus van Jan. Ik was degene, die je direct aan het begin van het verhaal al tegenkwam. Vroeger kon je dat allemaal zo precies nagaan. Toen zette Ger bij alle vervolgverhalen het codenummer, waar de eerdere dingen gebeurd waren. Maar dat doet hij niet meer. Hij frommelt ons aller belevenissen in de afsluiting van een soort bijbelstudie. Allerlei verwijzingen vindt hij misstaan in het romagedeelte, zegt hij. Goed, dat is dan zijn â?pakkie anâ. Nou ja, zoek het dan zelf maar op. (O wacht eens; Ger heeft er wat op gevonden, kijk maar naar 4.8.9.4, zegt hij).
Voor het geval dat je dat niet vindt: ik ben ongetrouwd, voel er ook niet de roeping toe. Ik heb een prima baan als directiesecretaresse bij een im- en exporthandel. Vroeger was ik nominaal christelijk. Jezus had toen niets aan me. Ik was echt een onbetrouwbaar werktuig. Later was ik helemaal geen werktuig meer voor Hem. Ik dronk me ongangs aan allerlei giftige drankjes van weet ik wat voor stromingen allemaal. En een gedeeld innerlijk is geen plaats, waar Hij wonen, van vanwaar uit Hij werken kan (Jac. 1:8). Dat ging zo door, totdat ik, vol met een cocktail van rare ideeí«n, vol, maar niet positief verzadigd, in een christelijke samenkomst kwam, waar de spreker zei: âDrink nu toch eens de pure melk (1 Petr. 2:2) van Jezusâ boodschap. Daar zit alleen maar in, wat goed is, maar van dat goede dan ook álles. Proef maar (Ps. 34:9). Sommige mensen klagen altijd maar verdrietig. Wanneer ze deze bron van voeding vinden voor hun innerlijk is het gedaan met het geklaag en met uitzichtloos verdriet.â? Dat woord gréép me. Ik bleef daar komen, want ik wilde mijn dorst nu wel eens wérkelijk lessen. Weet je, wat vooral zoân indruk op me maakte?! Het gezag, dat er van die leidende broeders en zusters uitging. Gezag, zoals jullie en ik het allemaal kennen, is innerlijk dikwijls zwak, zit vol barsten. Ik geloof ook nooit, dat zulk gezag het uithoudt, wanneer er een heel moeilijke tijd komt (2 Thess. 2:7). Maar het gezag van deze oudsten vertoonde geen barst. Zij waren bezig om innerlijk sterk te worden. Daarna is het lang goed met me meegaan. Tot onlángs. Ik kreeg opeens zoân zware aanval van mistroostigheid. Ik kwam er gewoon niet uit. Ik kon de sam een tijdlang haast niet verdragen. Dat zingen hí¨: âBreng ze thuis ⦠breng de zondaren in ât vaderhuis ⦠breng ze bij Jezus.â? O, en ik was zélf nergens meer. Verlangde zelfs terug naar de tijd van mijn gezoek bij allerlei bewegingen. Net zo dom als Israí«l terugverlangde naar de vleespotten van Egypte (Ex. 16:3) En toen belde ik Ján op. Moet je toch je voorstellen: Jan, die míj steunde, een jaar, nadat hij mij â?om het geloof- afbekte. Jan, vorig jaar nog hatelijk en de mensen hatende (Titus 3:3). Trouwens; zo ben ik ook geweest. Wat héb ik vroeger Joke en Marjan in de zenuwen gejaagd. Ik weet wel, hoe er toen over mij geoordeeld werd: kil, verraderlijk, messcherpe tong. Maar terzake: Jan nú ⦠zo liefdevol, zo begrijpend. Ik zei: âIk roep om Jezus, maar de hemel lijkt wel van koper (Deut. 28:23). Wat héb ik toch. Saul riep ook om God, maar God zweeg (1 Sam. 28:6). Ik heb dat altijd zo verschrikkelijk gevonden, maar nu overkomt mij hetzelfde. En hij: âOnzin zusje. Ondanks zijn wroeging bleef Saul een ongehoorzame (1 Sam. 28:7). Dáárom kónden Gods eeuwige armen niet onder hem zijn. Maar onder jóu zijn zijn die eeuwige armen wél (Deut. 33:27). Het ís niet zo, dat Jezus je niet helpt of je niet helpen kan.â? Het is niet zo, dat die â?eeuwige armenâ nep zouden zijn, wanneer het er werkelijk op áán komt. In jouw geloof zitten overtollige ideeí«n. Die geven geen antwoord in de nood van nu. Wanneer die overbodigheden dadelijk afgevallen zijn als dor herfstblad, hólt Jezus naar je toe om de schade te herstellen. En in de situatie geldt ook dít: de duivel doet een aanval op jouâ¦â? ⦠en toen sprak hij even niet tegen míj: âIk zeg tegen jou, satan, laat mijn zuster lós! ⦠in de naam van Jezus.â? ⦠en toen weer tegen mij: âWeet je, wat we gaan doen: samen roepen wij Jezus aan. Joke doet ook mee. Met zân drieí«n (Mat. 18:20); o, wat staan we dán sterk. Je was gehoorzaam, toen je medegelovigen te hulp riep, op het moment, dat het te moeilijk werd voor jóu alleen. Je had misschien ook in je gemeente kunnen blijven met dat hulp zoeken; och, ik wil daarover niet belerend doen. Het is zoals het is ⦠dat hulp zoeken hí¨, wanneer je samen met God weet, dat het daarvoor nu écht de tijd is: dat hoort bij je nieuwe kleren. Die oude kleren van je â?smiling maskâ, je nooit-of-te-nimmer willen laten kennen, die ben je nu aan het kwijtraken. Dat ons-te-hulp-roepen was een overstapje van dood naar levend werk. Op dit ogenblik geeft God als beloning zíjn vrede in jóuw hart. En nu ga jij je weer aan je gemeente geven met nóg meer plezier. Ja⦠ja⦠of halleluja?!â?
Wat was ik opgeknapt. Ik heb zó gelachen, nadat ik had opgehangen. Vorig jaar nog huilde ik, toen Jan en Joke mij zo afkatten, nadat ik geprobeerd had, het zaad van de blijde boodschap te strooien. Al dat zaad leken de vogels weg te pikken (Matth. 13:4). En nú .. .ik juichte. Zo had ik de oogst in mijn stoutste dromen niet verwacht (Ps. 126:6): niet alleen maar mensen, die zich door jou willen laten helpen, maar mensen, die jóu helpen. Zondag hadden ze n de sam een nieuw lied; je kent het misschien tóch wel: âDoor mijn God zal â?k strijdend voorwaarts gaanâ¦â?en aan het eind zing je dan driemaal heel hard: âChristus heerstâ? en daarna roep je uit alle macht: âHoiâ?. En zoals ik âhoiâ? riep!
Op 'Bijbelstudie' trof ik 'een hondje van een vraag' aan, die echter geplaatst was bij 'bezoeken', waar ik maar weinig kijk. Maar ik heb mijn vragen liever via het knopje e-mail, waar ik ze direct toegestuurd krijgt.
Dus....als u mij wilt contacten: altijd graag via het e-mail-knopje
4.8.1.4 Wilma Donker: door reserve getemperde blijdschap.
2 december 1982: wat fijn om oma te zijn. Hoor mij toch rijmen. Je kan wel merken, dat het bijna Sinterklaas is. Maar even serieus: ik ben al zesenvijftig. Dan wordt het toch ook wel onderhand tijd. Toch nog onverwachts was daar Jans telefoontje. "Je bent grootmoeder. Onze zoon is een half uur geleden geboren." Wat een feest hí¨, en dan al die omstandigheden er omheen, die het allemaal zo extra blij maken. Dat Jan en Joke nu ook gelovig zijn en getrouwd en dat Joke zo helemaal veranderd is, zo vriendelijk, zo zacht geworden. Ik was vroeger zo vol onvrede over haar. Ik vond die vriendin van Jan beurtelings een dikke haaibaai en een domme giechel. En nu is ze: - Jans vrouw - Heerlijk afgeslankt - Wijs en vrolijk - En ⦠zo ⦠warm.
Aan mijn vreugde komt geen einde. Joke toonde ook zo'n oprecht berouw over haar hoekige optreden van vroeger. Voor míj was het toen mogelijk om toe te geven, dat ík in het verleden óók wel eens verkeerd was geweest. Voor elkáár hadden wij de naam 'ongemakkelijke tantes' te zijn. Waar is die benaming gebleven. Weg ⦠helemaal weg.
's Avonds wanneer ik voor mijn bed neerkniel en bid, zeg ik soms tegen Jezus: "Het is wáár. Ik bén niet boven vermogen verzocht (1 Cor. 10:13). We hebben volhard in het gebed (Col. 4:2) en aan ons ís gegeven (Matth. 7:7). Natuurlijk zijn wij erheen geweest. Marcel was toen nog wat minnetjes, later pas werd het een wolk van een jongen. Volgens mij heeft ie veel van Fred⦠Ik bel uiteraard nog wel eens op; laatst kreeg ik Jan aan de lijn. Zoals die jongen toch ook veranderd is in zijn gepraat! Vroeger kon hij zo zwétsen. Vanuit een soort hoogmoed, vanuit een wíllen shockeren, zei hij soms de naarste dingen. Bijvoorbeeld, dat een groot deel van de wereldbevolking best kon worden afgemaakt, omdat het toch nutteloos was. Dat soort kwalijke gekkenpraat hí¨. Daar is geen spoor meer van over. Hoe is het dan nú? Ik vroeg hem, hoe het zat met zijn strijden voor het milieu en de onderdrukten en tegen de atoomenergie. Want dat vond ik vroeger toch wel iets positiefs. Hij lachte en zei: "Ma, op de keper beschouwd, ging dat gedoe buiten Jezus om. Dood werk⦠dát was het. Nu ben ik lévend werk aan het doen, activiteiten in overeenstemming met Hem. Dat is gewoon góud! Vroéger roeide ik zowat in mijn levensbootje. Ik kwam nergens, ja, toch wél. In de vernieling. Ik zat bij dat vergeefse geroei ook nog eens te rillen in een trainingspakkie, dat me niet warm kon houden; veel te slechte kwaliteit. Maar nú staan de zeilen van God op mijn boot. Die zijn goed. Nu kóm ik ergens⦠in de ópbouw. En ik heb sportgoed aan van de hoogst kwaliteit, waterdicht, ventilerend, warmtehoudend. De duivel had mij in het verleden goed te pakken. Nu ik met Jezus meega, grijpt satan nog dikwijls naar me; hij kan me echter niet vasthouden. Natúúrlijk: milieuzorg. Natúúrlijk: in de bres staan voor vervolgden. Het is goed, je doet er nóg aan mee. Wat zeg ik: ik doe er met meer succes aan mee dan ooit tevoren." Tjonge, wanneer hij over het geloof begint: het kost je â?zelfs 's avonds- een vermogen aan telefoonkosten. Ik kreeg hem maar met moeite tot een wat gewoner gesprek. Hij was toen net begonnen in die computerbaan. Ook dáárover had hij al weer hele verhalen. Van mensen, die zo'n ding hadden en er niet mee overweg konden en dan kwam híj ⦠enz. enz. â¦â¦â¦ Nu ja, zó'n knul; ik ben over de gang van zaken, totaal bezien, heus wel opgetogen. En ach, al die beeldspraak van hem: - over dat 'wegzuigen van het stof': dan had de duivel ook niets meer te eten (Gen. 3:14). - En over de loper, die hij uitrolde voor de gaven van de Geest⦠Och, het is Jan hí¨. Deze wat rare, wilde vorm van geloofsbeleving â?een sekte toch eigenlijk- zal dan wel bij hem hórenâ¦
1 december: even in de herinnering opfrissen: ik ben Jans vader; hoofdonderwijzer ergens in Zeeuws Vlaanderen. Vroeger was de verhouding met Jan en Joke niet zo best. Maar na hun bekering en huwelijk en vooral na de geboorte van Marcel, is de kwaliteit van het contact optimaal. We zijn er natuurlijk zo gauw mogelijk na de gezinsuitbreiding geweest. Ons eerste kleinkind! Ik had toen al eens met Jan willen spreken over van alles en nog wat. Niet zo'n uitzichtloze discussie, zoals we die vroeger hadden. Nee, ditmaal lekker opbouwend. Het kwam er echter niet zo van. Maar heel onlangs heb ik hem weer eens opgebeld. Op de t.v. was een programma geweest over geestelijke gemeenschap tussen Christenen: 'Gemeenschap der heiligen' noemden wij dat vroeger. Het was een soort gedachtewisseling tussen wel veertig mensen. Onbevredigend natuurlijk. Er kwam echter wel dít uit, dat de mooie theorie echt niet klopte met de praktijk. Dus ik vraag: "Of hij dat programma had gezien." "Ja, dat had hij dan." "Of hij er ook zo'n chaotische indruk van had gekregen." Nou, toen kwam hij op zijn praatstoel. Hij zei: "Pa, laat je nu niet in de war brengen. Wanneer je bekeerd bent en wedergeboren, dan leer je vanzelf al het aardse geknoei af te leggen. Je gaat streven naar hemels werk en dán vind je de gemeenschap der heiligen. Alleen: je moet niet gaan wachten tot de anderen iets doen. Het dient van jezelf uit te gaan. Neem nu Jezus; werd Híj zo verwend met begrip, warmte en bescherming van zijn medestanders?! Nee toch. Maar ondanks alles droeg Hij die warmte en bescherming zelf wél uit. Ik hoorde daar laatst een mooi voorbeeld van. Een medegelovige kreeg van de oudsten van zijn gemeente te horen, dat hij niet meer mocht profeteren, zelfs niet meer hardop bidden in de sam. Een of ander stom misverstand. Hij gehoorzaamde. Bleef echter, tijdens bedieningen en zo onopvallend, maar heel intens, meebidden. Kijk, dát is gemeenschap der heiligen; geven, zelfs al ontvang je niets; in zijn geval kwam het op Gods tijd met dat ontvangen ook weer goed."
En zo ging het nog even door. Maar toen brak hij zichzelf af: "Pa, het is mij er niet om te doen om gelijk te hebben (1 Cor. 11:16). Dat wilden veel van die lui vanmiddag. Maar ik leg gewoon mijn mening aan u voor. Wat denkt ú nu?"
En het wérd met toch een gesprek. Kijk, dat vind ik nu zo heerlijk, dat God de hele wereld, ook mij, ook mijn zoon, in het oog houdt om ons â?zo mogelijk- goed te doen. En weet je, wat ook zo fijn is: dat Jan zich niet laat verleiden door zijn geestelijke groei om hoogmoedig te worden. Hij blijft ootmoedig. Ik ben zijn vader, maar ik wil van hem leren.
En nu zul je zeggen, dat je nog niets van 'het kind' weet. Maar dat komt wel, dat komt wel. Even geduld en dan weet je alles: tot de lengte in centimeters toe. Maar â?zeg nou zelf- is dat nou praat voor zo'n oude vent als ik.
30 november 1982: Beetje sneu, dat Ger ons zo afknijpt. Maar hij zal zijn reden er wel voor hebben. Laten we dan in ieder geval even vlug bijpraten. Want er is heel wat gebeurd sedert februari. Je weet, hoe het allemaal begonnen is hí¨. Met die toestand van samenwonen en een onverwerkte herinnering aan een abortus en ziekte en ⦠Nou ja, we bekeerden ons. Toen we werden wedergeboren, hebben we een begin gemaakt met het wegmokeren van al die oude, in de weg staande muren, die ons afsloten van Godâ¦
Op 21 augustus werd onze zoon geboren. Je begrijpt, welke schijn wij wekten: we zetten onze samenwoning om in een huwelijk, omdat we vonden â?en vinden- dat God dat van ons vroeg ter afsluiting van elke wanorde uit het verleden. We vonden het een belangrijke bouwsteen voor het krijgen van vrede en harmonie in ons nieuwe leven (1 Cor. 14:33). Maar: we trouwden op 3 februari en Marcel was er half augustus. Véél hoon gehad. "Kind, wat onaangepast: móeten trouwen op je 29ste. En er dan een vroom tintje aan geven." Dat was Loes. "Waarom ben je niet 'bewust ongehuwde moeder' geworden in plaats van trouwen in de kerk en dat soort doorzichtige falderaldera." Ik heb haar maar niet uitgelegd, dat hoofd- en bijzaken verwisselde: onbegonnen werk. Ik heb gewoon de smaad van 'onaangepast lijken' op me genomen en ben onder haar bespottingen vriendelijk gebleven tegen haar. En 'van binnen' was ik vol liefde voor haar. Weet je, waarom ze ook zo durfde? Ik was op dat moment geen cheffin meer. Och, ik vertel nog wel eens hoe dat gekomen is. Tegen Jezus heb ik gezegd: "Heer, ik ga mijzelf niet rechtvaardigen. Dat doet U wel (Rom. 8:33). Ik háást U daar niet mee (Jes. 28:16). Al wacht U voor mijn part tot de grote dag, wanneer alle boeken open gaan (Op. 20:12), om onze werkelijke bedoelingen aan Loes duidelijk te maken: het zij zo. Mijn geloof is zo echt, dat er ook geduld in is begrepen." Ach, en verder; sommige andere mensen leken ook net straathonden, op zoek naar voedsel voor hun leedvermaak. Het kon hun bij dat zoeken niet schelen, waar dat voedsel vandaan kwam, al was het uit een vuilnisbak. Maar al die dingen hebben mij niet verbitterd ik ben blijven werken in Gods wijngaard. Heerlijke gesprekken gehad met pa, ma, Michiel en nog anderen. Met Frans Montfort bijvoorbeeld. Wat kwám ik met hem 'to the point'. En wat kwamen de Van Dalens tot de kern van de kwestie met mij. Ze vertellen er zelf wel van. En verder; de bevalling viel niet mee. Marcel is nú een gezonde wolk, maar wat was dat begin vervelend! Weet je, dat ik nog doodsbenauwd geweest ben, dat die syfilisinfectie hem kwaad zou doen tijdens de zwangerschap. Ik heb echter die angst van mij áf en naar de Heer toe gewenteld (Ps. 37:5), (al moest de familie Vonk wel helpen). Alles is nu zo goed, als het maar kan. Het joch is nu al weer drie maanden. Ik werk weer, breng hem elke morgen naar de crí¨che, haal hem om vijf uur weer op. Ja, wat wil je: Jan tot 1 oktober in de omscholing. Maar met zijn nieuwe baan gaat het ook prima. Zeg: hij is wel wat méér dan operator hoor. Hij rijdt met zijn auto mensen af, die iets verkeerds met hun computer hebben gedaan. Dan moet hij dat weer in orde maken. Lui, wat kaaltjes misschien; maar een paar hoofdzaken weet je dan toch. Binnenkort vertel ik méér. O ja, dat vriendelijk blijven ten opzichte van Loes: dat was nu levend werk, nieuwe kleding. Verdedigend gerebbel: vale, doodse lompen. Wat ben ik blij dat ik in die val van satan niet getuind ben.
·Ans Willems:eerste kans mis, tweede kans raak4.8.2.3
·Michiel Willems:postillon d'amour4.8.2.4
·Paul Donker:met de zaak verlegen4.8.3.1
·Marian van der Stok:lasso's van alle kant4.8.3.2
·Nancy Kuipers:zoiets gebeurt toch alleen maar in een boek4.8.3.4
·Frans Montfort:geschudde zekerheden4.8.4.1
·Jos van Dalen:tot meeleven leidende liefde4.8.4.2
·Diana van Dalen:ruilen doet huilen, voor háár niet waar4.8.4.3
·Jan Donker: en gij zult mijn getuigen zijn 4.8.4.4
·Joke Donker:Gods volk wordt uitgeleid, het gaat met vreugde
voort4.8.5.1
·Bart Vonk:gedenk de weg, waarin de Here u geleid heeft4.8.5.2
·Aaf Vonk:een terugtochtdie een opmars bleek4.8.5.3
·Gert Buursma:sterke vent zware verzoeking4.8.5.4
·Ilona Verhoeven:via een keihard absoluut 'nee' in de verkeerde
poot van de V4.8.6.1
·Lotty Swagers:een nieuwe lente, een nieuw geluid4.8.6.2
·Henk Scholtens:als een inktvlek in een vloeiblad verbreidt zich
het 'nee'4.8.6.3
·Corrie Bakker:het is veel eenvoudiger dan je denkt4.8.6.4
·Helma Huygen:sta schoor met je schoenen, houd je vast aan
het touw4.8.7.1
·Jeroen Westhoven:druk bezig om de boot af te houden4.8.7.2
·Niels de Jong:wat is het goed, dat er vaders in het geloof zijn4.8.7.3
·Lucy de Jong:geef je nederige gave aan de Here, koninklijk
geeft Hij terug4.8.7.4
·Leen de Raad:'t verstand komt met de jaren4.8.8.1
·Inge de Raad:het verhaal van de vergulde man4.8.8.2
·Jan Donker:wat waard is om gedaan te worden, is waard om
goed gedaan te worden4.8.8.3
·Joke Donker:óp naar het nieuwe motto4.8.8.4
·Schreeuwschrik:het gebruikelijke genijdas4.8.9.1
·Klankvol:positief van vleugeltip tot vleugeltip4.8.9.2
4.8.1.1
Jan Donker: worstelen en bovenkomen
29 november 1982: Wél, dat is een tijd geleden. Eens kijken : de laatste keer, dat we elkaar ontmoetten, had ik mijn ontslagaanzegging per 1 april te pakken. Je weet nog wel, ik zat er hevig mee. En dan nog wel met die baby in aantocht. Nou, die is er; sinds 21 augustus. Ja, dank je, dank je, een jongen hoor: Marcel dus.
Alles goed met Joke. Ze werkt al weer. Het kind is in de crèche. Daarover zullen jullie misschien heel wat willen zeggen, maar laat dat nu maar even. Er is zoveel bij te praten. Ik heb een báán, om maar iets te noemen.
Je weet: ik ben bekeerd en wedergeboren. Maar in mijn dagelijkse gedoe zat nog zoveel werk buiten Jezus om. Ik verzon bij voorbeeld van alles om per 1 april of zo kort mogelijk daarna een betrekking te hebben. Tót ik er opeens aan dacht, dat Joke zoiets gezegd had van dat we al het dode werk, dat tóch nergens toe leidde, wég moesten doen (zie 3.8.8.2 en ook het motto van dit deel).
Opeens zag ik zo duidelijk dít ik stopte God wel van alles tóe, maar ik gaf Hem nét niet, wat Hij nu eigenlijk van mij verwachtte: vertrouwen. Ik zei opeens, opgelucht door die ontdekking, tegen Hem:
"Heer, U laat toch de mensen, die in U geloven, niet in de steek. Er zal immers altijd een boterham zijn voor ons én voor Marcel (Ps. 37:25)."
(Want ik rekende er al steeds meer op, dat het een jongen zou zijn).
En toen kwám de oplossing. Gods stem in de vorm van een positieve gedachte, die bij me opkwam.
"Laat je omscholen tot computeroperator. Nee, niet eens tot programmeur, gewoon tot operator."
De mensen zeiden:
"Dat je niet wat actiever zoekt."
Maar ik liet mij niet intimideren door dat onbegrip, nu de Heer zo duidelijk de weg had uitgezet. Ik heb Joke uitgelegd, dat ik alles op de kaart van de omscholing had gezet. Van háár kant geen woord van twijfel. Ze zei:
"We wagen dit getweeën en met God als derde (Pred. 4:12). Vroeger hebben we van de welvaart gedronken uit gouden bekers, kan je haast wel zeggen. Maar zélf waren we van hout. En maar klagen én maar huursubsidie, waar we geen recht op hadden. Nóg meer goud en hout. Nu zijn wij door de hulp van de loutering van Jezuswege goud aan het worden (Zach. 13:9). Al zóuden de bekers van hout worden, dan zoude we nu nóg God loven (Hab. 3:17).
Overigens, met die houterigheid zal het best meevallen."
Wijfie hè!
Wel, 1 april ging ik de laan uit. Maar ik had geluk. Kon zó geplaatst worden op een cursus van het Gewestelijk Arbeidsbureau. Door mijn kantoorervaring en studie had ik een voorsprong. Na een half jaar was ik klaar. Had op 1 oktober al een baan ook. Soms denk ik wel: heb ik wel góed geluisterd. Want mijn studie SPD, herinner je je dat nog-is er bij ingeschoten. Op zulke momenten bestookt de duivel mij met twijfel. Hij gebruikt er nog bijbelteksten bij ook. De slechtaard. Zo van:
"Je moet de oude palen niet verzetten. Je zat in de boekhouding. Dáár had je moeten blijven."
Ik word dan wat onzeker. Die palen, waarop mijn geloof staat, kráken dan. Ze zijn nog niet helemaal safe. Maar wat niet is, zal komen.
Ik doe dit werk met plezier. God heeft ín mijn hart en náár mijn hart gesproken met dit advies. Hij zéi niet alleen wat, maar raakte ook de goede snaar bij mij aan om mij te laten gehoorzamen.
Wat die palen betreft, waarop mijn geloofshuis staat; ik ga ook het laatste molmgaatje dichtspuiten met kit. Als mijn geloofshuis op steviger palen minder zwiept, dan zal ik mijn gebed nóg beter kunnen richten. Ik ga dán ook zeker bij Hém de goede snaar raken, waardoor Hij mij nog meer kan leren.
Nu wil je natuurlijk nog veel meer weten. Maar ik heb Ger op bezoek gehad, je weet wel, die man, die alles opschrijft. Hij zei:
"Jan bekort het nou."
Ik zeg:
"Maar die gesprekken met pa en ma dan en met die anderen."
En hij weer:
"Die vertellen zélf wel. Maar ja, luister: ik krijg last met de uitgever."
" En die geboorte van Marcel dan?"
probeerde ik nog.
Hij bleef onverbiddelijk:
"Nee, dat gaat Jo vertellen."
Nou ja, het moet dan maar. Feit is: dat wilde ik toch nog even zeggen, dat ik geestelijk gezien- bezig ben om me in het nieuw te steken.
Lui wat een áctie! Ik zal niet zeggen, dat alles nu éven goed gaat, maar wat een léven in de brouwerij.
Eerst was het de dood in de pot (2 Kon. 4:40). Iedereen in het Jan- en Joke-segment had het vergif van zo-op-het-oog goede ideeën door zijn leven gemengd. De denkbeelden waren zo overvloedig te krijgen. Je had er zó een maaltijd van (:38,39). Maar wat wás de smaak bitter. Nu echter komt er volop voedsel van God binnen bij velen van die groep. En het kwade, ziekmakende, sleeë en wrange trekt weg (:41).
Ilona Verhoeven: ik zei daareven, dat niet alles reden tot juichen geeft. Ilona bijvoorbeeld; ze wílde niet meedoen met het goede van God. Toen ze mét Wreedworg terugweek, het duister in, jouwde Schreeuwschrik triomfantelijk:
"Hé Klankvol; wat sta je daar nou te lummelen dóe iets!"
Maar wat kón ik doen. Ik had geen aanhechtingspunt in haarzélf. Ik móest toezien. Er was verslagenheid. Zo'n voortreffelijk, door ons bemind mensenkind Maar: we gingen toch direct weer door.
Lien Smid: de vreugd, toen het bericht binnenkwam, dat Lien zich bekeerd had (Luc. 15:7). O, die prima samenwerking daarna ook met 'de Balearengroep'. De verbinding liep ook zo lekker via de gebedenrelais van veel mensen.
Even dat gevaarlijke ogenblik, toen Erik overwoog, om haar kamer binnen te gaan. Maar God beschermde haar en ook wij hadden in dat beschermen een taak (Hebr. 1:14).
Kees Ruitenbeek: Weer een tegenvaller. We moesten hem prijsgeven. We deden, wat wij konden, maar ijskoud materialisme sloot hem zó af, dat wij voor het moment volstaan moesten met het herstellen van de door hem aangerichte schade.
Carla van Zoelen: die strijd in haar innerlijk is wel zó iets vreselijks geweest. Maar telkens, in die haast in wanhoop innerlijk gezongen liedjes bij de handopleggingen, bij de gebeden de naam van Jezus.
Toen de vijand eindelijk in verwarring vluchtte, waren ook wíj bekaf. Zwijgend zijn wij na die titanenstrijd (zie voor iets dergelijks Matt. 4:1-11) even in de rust gegaan. Eén ding wisten wij: Carla zit op het goede spoor!
Zeg, maak je van onze mogelijkheden om te helpen en te herstellen, geen overdreven voorstelling. Wij zijn húlpkrachten, bedienden (Hebr. 1:14). Hier en daar kunnen wij wat hand- en spandiensten verrichten, maar het menselijk brein is zó complex. Het échte kwaliteitswerk ligt niet op onze weg. Dat moeten de mensen in samenwerking met Gods Geest toch echt zélf doen. Soms zien zij zelfs in hun gehandicapte toestand van nú (2 Cor. 4:7)- al dingen, die buiten óns bevattingsvermogen vallen (1 Petr. 1:12). Zulke genieën in de knop zíjn ze nu eenmaal. Dus begrijp me goed: we doen, wat we kunnen. Dat is nu echter ook weer niet zóveel.
Ga ons engelen alsjeblieft niet vereren (Col. 2:18), daar is geen reden voor. Geef eer aan God, die aan jullie al die mogelijkheden gaf.
Leontien van Oosterlaak: veel strijd rond dit kind. Goudglans werd mij speciaal voor dit geval toegevoegd. Slijmsluw met zíjn team versterkt Schreeuwschrik. Karel Hartog blundert. Wij komen op verlies. Dan: een schitterende solo gebedsaanval van Jan. En: Ze is weer in de frontlijn!
Helma Huygen, Jeroen Westhoven: Weinig beweging in de situatie. Tegenover de somberheid van Helma had ik géén wapen. Daarvoor ben ik zoals ik al zei- ook niet de aangewezen persoon. Jan en Joke echter drongen haar brein binnen met nu júist de goede woorden. Zo schiepen zij voor ons een werkbare toestand. Kijk, dat is nu een specialisme, dat de engelenwereld niet in huis heeft. Deze taak, die wij altijd moesten laten liggen, kan alleen maar vervuld worden door mensenkader.
Centraal worden nu bij ons diverse varianten doorgerekend voor een opbouwende aanpak.
Ab en Nel van Baan: Over hen kan ik vol blijdschap op rapport bij Enkelvreugd. Ja, dat wisten jullie nog niet, dit segment wordt zó belangrijk geacht, dat ik mijn verantwoordelijkheid min-of-meer heb mogen overdragen aan een heel wijze, hogere engel. Ik vind dat een eer, hoe beter mensen begeleid worden, hoe heerlijker het is.
Wel: Ab en Nel hadden zóveel mogelijkheden voor aanpak onzerzijds; de Van Dalens gaven zó'n gericht gebedsvuur. In zo'n sfeer groeien stoutmoedige plannen: een goed door Denkdurf getimed contact tussen Jan en Ab. Even een kritieke situatie door een communicatiestoring tussen de families. Maar met Joke als kader zit je op het ogenblik wel zó goed. De Van Baans zijn gered; al ís dat nog geen volledig geconsolideerde toestand.
Wout en Suzan de Waal: vallen eigenlijk buiten de doelgroep. Zijn er echter door omstandigheden mee verbonden geraakt. Wat héb ik in het verleden dikwijls spijtig naar deze mensen gekeken, naar al die ongebruikte, roestende, te niet gaande mogelijkheden. En nú; wérken met dat ene talent, het althans íets laten doen (Matt. 25:27). Het in ieder geval niet meer begráven (Matt. 25:25). Er twéé van maken.
Als dat zo doorgaat, wel, dan weet ik zeker, dat God ze de vijf gaat geven om er tien van te maken (Matt. 25:16).
Die hulp, die zíj aan Carla gaven nog wel niet zó afgewogen, men kan echter niet alles gelijk willen. Het roest gaat in ieder geval al een beetje van hun tot dusver renteloos liggende bekwaamheden af.
Weet je, wat ook zo leuk is; vroeger hadden zij wel geloof, maar zij genoten er niet van. Pas nu zij wél genieten, maakt dat geloof hen gelukkig.
Frans Montfort:Door Schreeuwschrik opgestookt om Jan en Joke in een moeilijke periode vlak na die ontslagaankondiging- lastig te vallen. Daar kwam dat uitputtende moment laat op de avond- nog bij. Slimme, maar falende opzet. Om twaalf uur lieten Jan Joke hem opbreken. In Schreeuwschriks plannen had hij tot vier uur door moeten gaan. Een afzonderlijke werkgroep is onzerzijds achter Frans aan. Wil bekijken, of er ook bij hem contactpunten zijn gekomen door het gesprek met de Donkers.
Karel Hartog: Die jongen heeft iets zó belangrijks, liefde, meer waard dan kennis of wat dan ook (1 Cor. 13:13). Een officier in Gods leger heeft allereerst de van God afkomstige liefde nodig. Kijk nu toch eens, hoe ménsen en éngelen zich om Karel verdringen om hem verder toe te rusten. Ilona viel weg als aspirant-officier. Karel biedt reële kansen. Overigens: hij niet alleen. Wat denken jullie van Jan en Joke.
Jan Donker: zoals Jan met Joke's hulp de strop van de ontslag aanzegging verwerkte. De maníer, waarop zíj dat deed: die is voor ons engelen onnavolgbaar. De hulp van mens tot mens is in een dergelijk geval- op gelijk niveau. Daarbij vergeleken en ik zeg dit haast met trots- valt engelenhulp in het níet.
En zijn aanpak van Ab en Nel gewoon klasse. Die prima tip voor Lien: púntgaaf. Ik denk er niet over om te zeggen: wíj hebben wat aan die jongen. Dat zou een arrogante uitspraak zijn ten opzichte van iemand, die al een leider ís. Ik zeg het liever zó: met heel mijn groep wil ik er naar streven, dat hij wat aan óns heeft. Het plan met dat meisje; ik kén Wreedworg. Legt zich toe op het lange termijnwerk. Ik kon even in Joke's brein binnenkomen met een waarschuwing.
Joke Donker: alleen maar júbel. Zoveel beschadigingen, als er bij haar zijn hersteld. En wat zij allemaal al dóet!
-Ina, wel zó gewond
-En alweer: wij engelen kunnen alleen maar arrangeren, dat zij gelijk bij haar ouders was met Joke. Een heerlijk gesprek. Jan hééft een goede inbreng daarin. Maar de genezing, die Joke brengt 'Eerste hulp', noemt zij het zelf. Wat een verrukkelijk understatement.
En dan een week later: contact met Friesland. De afdeling daar heeft veel bemoeiingen met Astrid. Dat kind hééft haar beschermengel nog (Matt. 18:10). Op zestienjarige leeftijd hebben al heel wat mensen die engel vrijaf gegeven. Zíj niet. Maar haar engel heeft wél assistentie nodig. Joke is beschikbaar. Opgetogen berichten van ginds. Zo'n doelmatige steun helemaal áf. Ik zeg dat nu wel, dat de beschermengel assistentie nodig had. Maar dat is weer niet corréct! Er moest even een doorbraak komen en daarvoor zijn engelen minder geëquipeerd. Maar Joke had als toekomstig kader de mogelijkheden wél.
Het gaat goed, het zal beter gaan. Eindelijk kunnen wij tegenspel bieden aan Schreeuwschrik en zijn bent. Eindelijk zijn wíj in de aanval. Voet voor voet winnen wij achter de winnaars, de vrijgekomen mensen aan. Samen achter de grote Overwinnaar: Jezus.
Wat zijn ze móói: die winnaars! Ik wilde wel, dat Carla's medemensen hadden kunnen zien hoe zij begon te strálen, nadat zij de verzoeking had doorstaan. En wat wérden Lien en Ab en Nel ánders.
De Waal en zijn vrouw; hun kennissen zeggen misschien:
"Wat wórden ze oud."
Wij engelen - zijn er ooggetuigen van, hoe zij in hun innerlijk wezen opbloeien (2 Cor. 4:16). Karel Hartog: een held. Jan: een genie. Joke: een onbevreesde commando. Als zij allemaal dóórgaan, dan zal de wereld het zien (2 Thess. 1:10).
Wij engelen - bemerken nú al, hoe mensen kúnnen worden. Het is een eer om hen te mogen helpen. Ik dank God, dat ik bij míjn grote verzoeking (1.4.3.) de goede keus heb gedaan. De keus om de mens te willen dienen.
O jullie commando's voor de Heer commandanten voor ons!
Goud ópglanzend in Gods zon jullie baretten.
Rén op de stormbaan, springt, klauter de hindernissen op en af (2 Sam. 22:30). Kruip en sluip desnoods. Knip het prikkeldraad dóór!! (Hand. 16:18).
Altijd zijn jullie a-dem-be-ne-mend die wapentechniek, die oorlogsbuit, die veroveringen (2 Cor. 10:5).
Val aan wij volgen!
3.8.9.3
Afrondende opmerkingen
Zo deel drie is af; alleen de teksten nog. U begrijpt uiteraard wel, dat ik in 3.8.9.1 en 3.8.9.2 mijn fantasie wat meer de vrije loop heb gelaten dan elders. Ik schrijf bijvoorbeeld, dat Klankvol en de zijnen na het gevecht in en om Carla's 'inner person' doodmoe zijn.
Ik heb voor dat 'afgepeigerd zijn' geen aanknopingspunt met een schriftplaats. Wél schemert er in één engelenverslag iets door van de uitputtendheid van confrontaties in dies sfeer (Dan. 10:20), maar ik acht die vage aanduiding geen voldoende grond.
U denkt misschien:
"Hij heeft zijn verbeeldingskracht in die twee overwegingen al te zeer de vrije teugel gelaten. Zij is op hol geslagen en heeft elk redelijk denken afgeworpen."
Die idee heb ik zelf in ieder geval niet. Ik ben van oordeel, dat ik in het zadel bén gebleven. Overigens; de sfeer in het Schreeuwschrik deel was beklemmend. Ik was blij, toen ik er door was. Blijft ú er óók niet te lang hangen. Het Klankvol deel is toch veel plezieriger! En verder: 3.8 is in zijn geheel van een andere orde dan 3.1 t/m 3.7. Houdt u daar bij uw benadering wat rekening mee. O ja, mogelijk merkt u, dat er ergens een wringing zit tussen dit Jan-Joke-kennissen verhaal en vorige verslagleggingen dienaangaande. Geeft u mij dan even een seintje. Ik dacht overigens, dat het wel goed aaneensloot. Men kan echter nooit weten
.
Denk niet:
"Waarom hebben we weinig of niets gehoord van:
-Fres, Wilma en Margo Donker, Piet, Ans en Michiel Willems