Jan: weer zon fijne morgen in de kapel. Gek alleen, dat Joke hier net zo min Lotty ziet als ik Karel. En die zitten ook weer allebei in een andere samenkomst. Toch wel typisch, dat er zoveel verschillende groepen christenen zijn. Van thuis weet ik nog, hoeveel soorten kerken er waren. Maar in die nieuwe kringen is ook heel wat verscheidenheid. Maar nu ja, als er overal zon grote ploeg bij elkaar is als hier, geeft het ook niet zo erg. Er moet overzicht blijven. Daarvoor is een groep van een paar honderd al haast te groot. En och, in één gebouw zouden ze toch niet kunnen. Vanmorgen was hier weer iemand, heel ergens anders vandaan; een man, die in Italië werkte, samen met zijn vrouw. Ze vertelden er leuk van. Daarna ging hij verder, nadat zijn vrouw eerst nog iets had gezegd.
Uit zijn toespraak haalde ik dit: Geloof in de Heer Jezus is over de hele wereld bezien, een winnende zaak. Sta voor die zaak dan ook als een overwinnaar. Mensen zullen een muur van pantserglas optrekken tussen zichzelf en jou. Je kunt ze zien, maar niet bereiken. Dat denken ze tenminste. Ga niet in op slimme vraagjes, die ze zouden kunnen stellen (1 Tim. 1:4). Achter die gevel van gespeelde belangstelling, blijft toch hun eigenlijke wezen voor jou onaanraakbaar. Als je die nepvragen zou gaan beantwoorden, zou je met hen op hetzelfde vlak komen. Je kunt meer, gezien de wapenen, die je hebt. Met het zwaard van de Geest (Ef. 6:17) sla je hun verschansing kapot. Dat gebeurt niet om hen kwaad te doen, maar om hen te bevrijden van hun vruchteloze bedenksels (2 Cor. 10:5), hun steriele hoogmoed. Toon, wie je bent, wat je kunt, in de naam van Jezus (Philipp. 4:13). Help mee aan het grote reddingsplan van God voor de wereld. Verheug je op je roeping. Wees altijd kenbaar als een afgezant van Christus, waarop die wereld wacht. Kijk, dat was weer zoiets, dat houvast geeft.
Stil voor mezelf vergeleek ik deze krachtige boodschap met een ervaring, die ik deze week had. Niet zon luisterrijk gebeuren, maar kom, laat ik het maar vertellen. Ik kwam Henk tegen: Hé, ga je mee wat kletsen in Pandora? Ik zei: Nee, het spijt me. k Heb wat anders te doen. Getuigen van Jezus, ik durfde het nog niet. Nu zult u zeggen: Wat een afgang. Is dat nu in praktijk brengen van wat die man zei van: met een zwaard van de Geest verschansingen stuk slaan. Goed, die preek had je toen nog niet gehoord, maar als je al een overwinnaar was, hield je dat in ieder geval meesterlijk verborgen. Ik weet het, ik weet het, het stelde niet veel voor. Maar toen Henk doorliep, had ik toch het idee, dat ik niet meer huilde met de wolven in het bos. Van de drank en het gewauwel in Pandora was ik in ieder geval ver weg gebleven.
Ik ben nog niet sterk genoeg om daar stand te houden. Ze zouden mij zo onderuit hebben. Ik vroeg aan God om wijsheid om het een volgende keer beter te doen. Ik zou zo graag Henk heus een jofele vent op een positieve manier jaloers maken op wat ik nu heb. Het is een beetje mislukt, nu ja, de Heer weet het.
Verder is er niet veel van deze week te vertellen; ik studeer wat. Daarnaast heb ik ook nog een schriftelijke bijbelcursus gekregen van iemand uit de sam, een broeder moet ik eigenlijk zeggen. Ik voel met bepaald gezond, wilde al weer gaan werken, maar de dokter zei: Nee en nog eens nee; denk ook even aan die infectie hè?. Dus nog maar wat wandelen.
Joke: na een halve week oefenen met de eerste les van de Heer vandaag weer naar cursus. Een fijne sam is het wel. Als meisje thuis kortte ik ook altijd samenkomst af tot sam. Datzelfde ben ik weer gaan doen. Gek eigenlijk, dat noch Jan, noch ik onze ouders hebben ingelicht. Vroeger verbaasde ik mij wel eens over Jozef, die nooit eens zijn vader berichtte, dat alles kits was. Maar zelf komen wij er ook niet toe. Laten wij het er maar op houden, dat het de Heilige Geest was, die het Jozef jaren belette, omdat de tijd voor zijn lieve broertjes niet eerder rijp was (Gen. 42:21). Wij worden ook tegengehouden, denk ik, tot een bij God bekende tijd.
Vanmorgen zon leuk stel in de sam. Vooral haar vond ik een schat. Werkten in Italië, maar waren wel Nederlanders. Hij gaf haar alle gelegenheid voor een persoonlijk woord, nadat ze om beurten al iets verteld hadden van hun arbeidsveld. Hoffelijk hoor! Ze maakte er een volledige preek van, eigenlijk nogal een grimmige boodschap uit de mond van zon gezellig mens. Ze wendde zich vooral tot de jongeren er is veel jeugd hier. Een paar dingen herinner ik mij nog.
Er zijn zoveel mensen, die je met van alles willen beleren, er zijn zoveel mensen, die jullie in een hokje willen drukken. Zij willen hebben, dat je net zo denkt als zij. Als dat niet lukt, vinden ze het ook wel goed, als je precies andersom denkt dan zij. Ook dan ben je voor hen plaatsbaar, in welk hokje dan ook. Ze worden boos en onzeker, wanneer geen enkel etiketje op je past. Wees er echter blij mee, als je in hun wereldse rangschikking niet thuis bent te brengen. Jullie zijn niet voor een bepaalde politiek. Jullie zijn niet tegen onderdrukking in één uitgesorteerd land, dat dan maar zondebok moet zijn. Jullie zitten niet vastgebakken aan welke groepering of welke maatschappijbeschouwing dan ook. Jullie lijstaanvoerder is Jezus. Jullie partijprogramma is de nieuwe tijd van vrede en gerechtigheid, die komen gaat (Ps. 85:11,12). Jullie horen niet tot het leger van de verontrusten, van de critici, van de noem maar op: jullie horen tot het leger van Jezus. In jullie banieren staan niet de leuzen van deze wereld, maar de beloften van het komende vrederijk van Jezus geschreven. Jullie machtig leger gaat niet op in de massa. Die massa wordt opgezweept door allerlei soorten van ontucht en uiteindelijk door de duivel zelf. Jullie laten je niet meer door hem afjakkeren. Niet hoogmoedig in eigen kracht maar ootmoedig in de kracht van Jezus zijn jullie een licht in de donkere verwarring (Philipp. 2:15). Jullie zullen leren de demonische krachten te binden en uit de drijven (Luk. 10:17). Dat is jullie toekomst.
En nu het merkwaardige: de sfeer van deze toch nog al stevige toespraak bleef vrouwelijk. Daar stond een vrouw, een seksegenote. Zij had de echte emancipatie bereikt (Gal. 3:2. Ze was geen manwijf, ze bleef charmant. Ik moest even denken aan Ilona (2.3.7.5). In het vrouwencafé had ze eens het beeld geschetst van de volledig geëmancipeerde vrouw, zoals zij zich dat voorstelde. Er werd geapplaudisseerd. Voor ze wegging bij de microfoon, had ze nog een slotzinnetje: Jullie klappen nu wel in je handen, zei ze wat stil, maar weet je, wanneer ik dat zal doen: wanneer ik met eigen ogen de totaal vrije vrouw zie, ook al oogt ze helemaal anders dan ik het me nu voorstel. Toen ze weer naast me zat, vroeg ik, wat ze met die laatste zin bedoeld had. Haar antwoord was typisch Ilona. Ach meid, vlieg op sorry hoor, maar ik kan nu niet meer kwekken, ben moe, wil naar huis. Nu dacht ik: Ilona, je had hier moeten zijn. Misschien was je wel in je handen gaan klappen. Op het podium rondde mijn vriendin inmiddels haar boodschap af: Jullie zullen aanlokkelijke en aantrekkelijke manieren weten te vinden om je afzonderlijk zijn, je anders zijn nee, nu niet lachen (zelfs dat had ze dan toch maar door) duidelijk te maken. Denk erom: níet-vermenging doet groeien. Daarna kwam haar man. Maar ik zou echt niet meer kunnen weergeven, wat hij nu zei.
Na de samenkomst zag ik haar nog even in een flits. Haar kinderen omringden haar. Op haar arm een klein meisje, de jongste zeker. Ze bedolf haar mammie onder de kusjes: Kind je doet, of ik een jaar weggeweest ben, zei die; zon leuk tafereeltje. Wat was die vrouw compleet! Wat was ze allround! Wat oogde ze anders dan de assertieve, emotieloze, wat kille schepping van Ilonas verbeeldingswereld.
Hoe was het nu eigenlijk in de afgelopen week? Eigenlijk niet zo veel van te zeggen. Ik dacht, dat er wel iets bijzonders zou gebeuren, maar alles ging gewoon door. De dagelijkse gebeurtenissen verbleken een beetje bij al het nieuwe, dat ik hoor.
O ja, gisteren nog een leuke ontmoeting, heb ik Jan nog niet eens verteld; ik zag Henk, één van zijn vrienden. Hij hield me aan: Ha, die Joke, wat is er met jouw Jan aan de hand? Knapt zeker hard op? Van de week kwam ik hem tegen, vroeg of hij mee ging naar Pandora, want er is weer een actie in voorbereiding. Hij had geen tijd, zei hij kan gebeuren hè maar weet je, wat me opviel? Dat hij er zo opgewekt uitzag. Nou, toen heb ik aan Henk verteld, dat we bezig waren christelijk te worden en een begin hadden gemaakt met geregeld naar de kerk gaan. Hij was er stil van. Ik had gedacht, dat hij zou gaan lachen, maar hij zei alleen: Nou meid, houe zo, de één vindt het hier, de ander daar. Ik kom beslist een langs! Daag! en dat nieuwtje heb ik nou nog niet eens verteld: Zeg Jan, weet je, van wie je de groeten moet hebben? Van Henk! Hij zei
Jan: de kogel is door de kerk. Zaal kapel zaal: dit offensief van Jezus was niet tegen te houden. Vanmiddag weer een wandeling door een natuurreservaat in de polder. Ik liet allerlei spanningen in die rustgevende sfeer achter. Vanavond zei ik zelf tegen Joke: Meid; naar de zaal! Ze was opgetogen, zat er op te wachten, leek het wel. En toen kwam alles voor elkaar Er was een jonge, harde kerel aan het woord. Hij striemde met woorden eerst een soort gevestigde christenen, helemaal door iedereen aanvaard. Die ingekapselde lui misten hun doel. Ook anderen, die met eigengemaakte wetjes zichzelf kwelden en de mensen om hen heen van zich vervreemden, misten de boot. Waarop gewacht werd, was een nieuwe generatie: volgelingen van Jezus, die volhielden door goede en kwade tijden heen, met een totaal-incasseringsvermogen voor allerlei gebeurtenissen, ook de meest onplezierige. Mensen, die stonden niet achter maar in Gods wetten. Als ze dan bij die opstelling vervreemd raakten van andere mensen, had het zin (Matth. 24:9). Tot die nieuwe generatie konden alleen degenen behoren, die hun zonden van zelfingenomenheid, van occultisme, van allerlei geëxperimenteer met transcendente meditatie, enz., enz., loslieten. Geen tijdverlies meer door teveel toewijding aan wetenschap, sport, politiek: de rest van de tijd moest gewijd zijn aan Koning Jezus.
En toen opeens zag ik het: voor in de zaal moest ik staan, daar was de plaats voor de nieuwe vrijwilligers. Ik keek niet eens naar Joke, ik stond al, liep mee in de stroom. Ik rilde; iets nameloos ging door mij heen; dit was niet de beslissing van een ogenblik, ik droeg een eeuwige beslissing. Toen keek ik opzij. Ik had het kunnen weten, daar was Jo! Samen gingen we naar voren: rekruten voor het leger. We beriepen ons daar op het bloed van Jezus, vroegen vergeving van zonden, dankten God voor inlijving in één van zijn divisies. Mensen zeiden nog wat, maar ik weet het niet meer zo. Als een stroom ging het nieuwe door mij heen. Ik voelde me als een Augiasstal, waar een bergstroom doordaverde. Het vuil werd opgewoeld en meegevoerd.
Ik lig nu op bed. Hoe moet ik in vredesnaam in slaap komen ik
Joke: allebei er door! We hebben onszelf misschien een hersenspoeling gegeven. Drie confrontaties met Jezus in één etmaal na meer dan tien jaar voor Hem weglopen: het is wel ruig! Vanmiddag die kade, pal tegen de wind in; klotsend, grauw water aan weerszijden; geen gesprek mogelijk. Alle dingen op een rijtje kunnen zetten. Toen vanavond: ik aarzelde nog: Zou ik Jan vragen , samen naar de zaal te gaan? Maar toen zei het zelf.
De spreker van die avond gaf de doorslag. Energieke, laaiend enthousiaste vent; tot in zijn tenen gemotiveerd. Gispte de christenen, die niet door hun houding het geweten van de mensen in hun omgeving wakkerschudden. Daardoor hadden zij zelf ook helemaal geen last van hun omgeving. Wie Jezus trouw volgde, kreeg last (Joh. 15:20).daar hoefde zo iemand zelf geen kunstjes voor te bedenken met bijvoorbeeld ouderwetse kleding en allerlei wetjes. Dat was allemaal lariekoek. Waar God naar zocht, waren volgelingen van Jezus, die nederig waren, niet gauw uit het veld geslagen, niet direct op de loop voor elk wissewasje, nee; met een horend oor voor Gods duidelijke aanwijzingen. Zulke christenen moesten bewust zich geestelijk willen laten opbouwen. Zij dienden bereid te zijn om al hun net zo denken als iedereen los te laten. Geen geestelijke luiheid mocht er bij hen zijn, geen band met toverij en al die krachteloze vormen van groepstherapie, zoals sensivity-training. Geen geheimzinnig, modieus oosters gedoe met mantras, yoga, ying yang. Geen gekoketteer met geheimen in de natuur, zoals vliegende schotels. Geen overheersing door de wereldvraagstukken. God had mensen nodig, die nuchter en waakzaam Hem de eerste plaats gaven. Mensen, die zo wilden gaan leven, riep hij nu op
De hele bank stroomde leeg. Ik stond ook op, keek naar Jan, maar hij bleef zitten. Dat deed even fel pijn, maar ik wist zeker, dat ik God nu niet langer voor mijn vriend kon laten wachten (Matth. 10:37). Toen ik even later in het gangpad om me heen keek, stond hij vlakbij, ging net als ik voetje voor voetje naar voren. Wat ik toen voelde!
Diezelfde prediker liet ons een gebed uitspreken. Met alle anderen pleitte ik op Jezus offer op Golgotha en beleed mijn zonden. Daarna die woorden, zo anders dan al die woordjes, die ik ooit had gehoord of gesproken: Al waren uw zonden rood als scharlaken, ze zullen wit worden als wol (Jes. 1:1. De opluchting, de bevrijding, die ik toen ervoer! Een oudere mevrouw sprak nog met mij. Ik huilde, met mijn hoofd tegen haar borst. Elke traan leek iets van mijn spanning weg te nemen. Naar huis lopend, zeiden wij niet veel meer. Jan schoot bijna gelijk door naar bed, sliep in een mum als een roos. Ik heb het idee, al lig ik nu ook, dat ik nog uren wakker kan blijven uren wakker kan
Jan: we zitten samen aan de zondagmorgenkoffie na de kerk. Kerel, wat hoor je nou toch bij de gevestigde orde!! Zo zaten je ouders ook en wat keek je neer op dat brave gedoe. En nu na ik weet niet hoeveel omzwervingen zit je zelf zo. Hoe was het nu ook al weer vanmorgen? Eerst dat wakker worden, weer zo lekker fris. Ik had het helemaal niet verwacht na die triestheid, s avonds laat. Dat zei ik ook wat verbaasd tegen Joke. Ze antwoordde stralend: Ik heb voor je gebeden. Ik was helemaal verbouwereerd. Ik zei: Hier in de buurt is een kapel, waar heel veel mensen komen, zondagmorgen en ook door de week s avonds wel eens. Laten we daar eens heengaan. Het was heel verschillend met gisteravond. Andere mensen weer. Geweldig zingen met een orgel en een piano erbij. Daarna een element, dat ik niet herkende. Allerlei mensen zeiden iets; sommigen spraken ook even in een vreemde, niet thuis te brengen, taal (1 Cor. 14:2). Een vrouw vertelde iets heel indrukwekkends: God toonde haar een auto, die helemaal in een moeras was weggezakt. Maar een machtige kraanwagen trok hem eruit en plaatste hem op de vaste wal. En toen zei ze: Zo spreekt de Heer; mijn zoon en mijn dochter, en ik wist, dat het om Joke en mij ging Ik plaats u op vaste grond. Toon dan aan Mij uw dankbaarheid voor uw redding door daarvan vrijmoedig aan anderen te vertellen In uw levenshuis zijn veel kamers met vastgeroeste grendels. Ik wil die grendels wegschuiven en die kamers vol maken met mijn Geest Ik kan dat alleen doen, als jullie doorzet, het zout van mijn aanwijzingen door jullie hele leven heen laat doorwerken. Ik zal zegenen in jullie levens, als jullie alle angst vóór Mij door liefde tót Mij laat wegjagen (1 Joh. 4:1.
Met wat tot mij doordrong van die preek of wat het dan ook maar was (1 Cor. 14:3), had ik eigenlijk al voldoende stof tot nadenken. Maar er kwam nog veel meer. Iemand kreeg het woord, die werd aangekondigd als een zendelinge met verlof uit Arabië. Een knappe dame van niet goed te schatten leeftijd. En, wat was nu het eigenaardige? Diezelfde gedachten, die eerder door die andere vrouw waren uitgesproken, kwamen weer terug.
Ik noteer zo wat flitsen: Er moest bij gelovigen een wens leven om verder te willen komen met de Heer. Er was dikwijls sprake van een begin van bekering, wanneer de tegenslagen iemand overweldigden. Dan vluchtte men naar God, maar dat eerste begin was ook nog beladen met angst voor God. Volharding was nodig om door te gaan met Jezus, ook als de nood voorbij was.
Ik vond dat laatste een eigenaardige, onverwachte uitspraak. Jezus was geen polis van ziektekostenverzekering. Je mocht Hem na gebruik niet weer opbergen. Hij wilde je vaste Metgezel zijn. Er moest geen stiekem terughunkeren zijn naar oude, slechte streken. Ook mocht er geen sprake zijn van terugverlangen naar een verleden, dat rooskleuriger leek, naarmate het verder weg raakte (Num. 11:5). Neen, het hele leven moest in het teken staan van een weg willen blijven van wat geweest was. De doop in de Heilige Geest was de sleutel om blijvend een blij getuige van Jezus te zijn.
Aan het eind was er nog iemand, die ons uitnodigde om tot daden te komen. Hij wilde, dat ieder, die iets van de Heer wenste te ontvangen, opstond en op de voorste rij stoelen ging zitten. Enkelen handelden zo, niet zoveel als gisteravond, maar dit was ook meer een gewoon samenzijn, denk ik. Ik voelde me zeldzaam ontspannen en heel gelukkig en wilde ook wel meer ontvangen. Toch stond ik niet op; ik was te vol van gedachten. Even later was het afgelopen en schuifelden we naar de uitgang. Daar stonden wat ik dan maar zo noem de handenschudders van de gemeente. Een dame vroeg mij, of het een fijne morgen was geweest. Ik heb zo iets gezegd van: Ja, dat gaat wel. Wou niet te enthousiast doen. Toch vond ik het leuk, dat er althans aandacht was. Het kan plichtmatig zijn geweest, maar ik waardeerde in ieder geval het pogen om wat gezellig te doen.
Naar huis koffie nog wat napraten over de preek krantlezend wachten op het eten. Als toetje kregen we vroeger thuis s zondags altijd warme vla. Als Joke me dat aandeed: dat zou de vertrutting toch volkomen maken.
Joke: vanmorgen: weer dat blije, uitgeslapen gevoel. Jan ook redelijk fit wilde wel mee naar de kapel. Zo noem ik het altijd maar: een kerkachtig vergadergebouw zonder toren. Ik heb er dikwijls mensen naar toe zien gaan. Eigenlijk ben ik al weer helemaal in de sfeer van thuis. Ik zei bijvoorbeeld onbevangen tegen Jan, dat hij zo lekker geslapen had, omdat ik voor hem had gebeden. Hij gromde zo maar een beetje, leek er wat mee verlegen. De kapel was goed zeg! Leek op de samenkomst vroeger thuis, maar niet zo opgeschroefd. Er was ook geen uniformiteit onder de mensen, ze leken niet allemaal een beetje op elkaar. Ik zag jonge meiden met heel blitse broeken en oudere dames in statige jurken; alternatieve knullen zonder das en met baard en deftige heren in onberispelijke, maar saaie kostuums. Al die heel verschillende bezoekers verdroegen elkaar zo te zien heel wel.
Toen de aanbiddingsdienst: vier of vijf profetieën wel. Typische: thuis werd er altijd gezegd: Drie per dienst is het maximum (1 Cor. 14:29). Zouden ze dat hier niet zo letterlijk nemen? (2 Cor. 3:6). In ieder geval waren ze voller dan ik de mensen vroeger in mijn thuisgemeente ervoer, maar dat kan ook aan mijn nieuwe instelling liggen. Eén profetes had een heel belangrijk woord. Ik onthield dit ervan: Mijn zoon en mijn dochter. Ik betrok het gelijk op Jan en mij Het ging over een auto in een sloot; helemaal onder water; ze zag het hijsen door een kraan beginnen Toen: weet, dat het goede begin toch minder belangrijk is dan de volharding. Weet, dat uw levenshuis pas gereinigd kan worden, dat de zoekgeraakte sleutels pas gevonden kunnen worden, door volhouden. Mijn kinderen; de vernieler kijkt naar uw leven om het kwaad te doen; de engelen echter willen u helpen. Rondom u is de wereld van de geest in beroering. Jarenlange oefening in het omgaan met Mij, Jezus, is nodig om uw leven helemaal met Mij te doortrekken Trek u niet terug, mijn kinderen van deze nieuwe weg. Zet door bij tegenspoed.
Terwijl ik nog over die boodschap zat na te denken, was de spreekster al op het podium. Ze was zendelinge in . Weet ik niet meer. Ze had het erover, dat mensen soms naar God op zoek gingen, doordat ze m knepen voor dreigende omstandigheden, waarin ze verkeerden. Maar ook voor God waren ze eigenlijk bang. Angst echter was volstrekt onvoldoende voor een blijvende band met Hem. Ook de idee om Hem weer op te bergen, zodra je uit de moeilijkheden was, hielp je alleen maar van de wal in de sloot. Volharding evenwel deed liefde in je hart geboren worden, die elk wantrouwen wegblies. De doop in de Heilige Geest gaf iemand kracht om vol te houden, ook als tijden van voorspoed aanbraken.
Heel gek; niet tijden van tegenspoed, maar zei het echt heel duidelijk tijden van voorspoed. Ik vond elk woord in de profetieën en in de toespraak helemaal van toepassing op mij. Ik voelde me zo thuis. Daaraan deed ook dat ene, kleine incident niet af. Iemand schudde mij de hand bij het weggaan. Ik vertelde spontaan, dat ik nu al twee goede diensten achter de rug had, gisteravond in de zaal en nu weer hier. Even was er iets kils in zijn stem, toen hij zei: O juist: de zaal. Neen, wij hebben geen bemoeiingen met de organisatie van die avonden. Ik was een beetje geschokt, er trok een wolkje over mijn blijdschap. Maar toen hoorde ik innerlijk weer de stem van die zendelinge: Laat je niet door elk klein tegenslagje uit het veld slaan, en de zon brak weer door
Thuis heb ik lekker gekookt; uit een soort nostalgie maakte ik warme vanillevla. Gek hè, de instant-pudding stond voor het grijpen. Jan barstte in een schaterlach uit, toen ik met dat toetje aankwam en zei: Ik laat me ondersneeuwen. Het is afgelopen met het bewegen of: ga ik me nu pas bewegen? Gekke, lieve vent. Maar het smaakte hem best.
Jan: vanmiddag hebben we ons lekker ontspannen. We hadden allebei kunnen gaan protesteren, maar dat doen we al een hele tijd niet meer. Ook daar weer een verschil. Tot nu toe had ik altijd een schuldgevoel. Zon beetje een opgejaagd idee. Je zou mee moeten doen, er is zoveel onrecht. Je kunt het niet meer opbrengen en je voelt je een nietsnut. Maar vanmiddag: niets daarvan. Fijn gewandeld in een herfstbos. Genoten. Om het hardst gelopen. Even een gekke gedachte: we hadden een lief peutertje bij ons kunnen hebben. Toen pa en moe zo oud waren als ik nu, stonden ze aan het hoofd van een gezin met vier kinderen. Het is allemaal zo uitgekiend met die pil; je bent zo vrij, je toont zon verantwoordelijkheidsbesef, immers: in wat voor wereld zet je ze. Allemaal waar, en toch: o, wat zou ik graag zon krullenkopje willen strelen. Goed, we holden dan maar met zn tweeën, met rode wangen in de herfstkou. Jammer, dat Joke even heel stil werd. Maar toen we gingen koffiedrinken, was het over.
s Avonds was het dan zover. Tamelijk volle zaal. Zangblaadjes. Een muziekgroep en een spreker. Wel wat losser dan ik het thuis gewend was. Ik had niet de idee, dat het de club van Karel was (2.3.7.1). Ik zag hem ook niet. Wat we zongen, kende ik wel ten dele. Het kwam soms uit zon bundel, waar we thuis bij het orgel ook wel uit zongen. Tikje ouderwets. Maar er was ook ander spul, modern, met hier en daar een lekker ritme. Toen de spreker: had het erover, dat deze bijeenkomst eigenlijk een groot visnet was om de mensen voor Jezus te vangen en naar zijn schip toe te trekken. Soms was er echt wel een groot verlangen bij mensen naar God en Jezus. Ze bekeerden zich dan tot God. Ze konden echter niet volhouden en liepen al gauw weer weg. Ondermaatse vis wordt uitgesorteerd. Deze mensen toonden door hun spoedige weglopen, dat ze nog onder de maat van Jezus bleven en sorteerden zichzelf uit. Maar nu moesten we eens letten op dat woordje nog. Er waren er ook in de zaal, die zich vroeger al eens hadden bekeerd tot Jezus. Maar: ze hadden hun hoogmoed en hun tevredenheid met zichzelf niet willen loslaten. Nu kwam hun herkansing. Als zij zich nu door de Heilige Geest lieten overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:, raakten ze eindelijk dat ondermaatse kwijt. En daardoor zouden ze Jezus niet meer kwijtraken. Hij bad voor hen, dat zij de Heilige Geest diens werk van overtuigen zouden laten doen. Hij als spreker kon dat niet. Op het punt van geloof kon de ene mens de ander niet overtuigen. Maar hij wenste ons toe, dat iedereen nu zijn oneerlijkheden en onoprechtheden zou erkennen. Door een eerlijke schuldbelijdenis van onze kant, kon God werkelijk doordringen in de diepste lagen van de persoonlijkheid.
Dat is, wat ik ervan onthouden heb. Natuurlijk zei hij nog veel meer. Ook van die dingen, die je altijd hoort. Wat meer gewoon van de verloren zoon bijvoorbeeld (Luk. 15:11-32); die zal eens een keer niet komen opdraven! Ik heb eens een heel ondeugende dominee horen zingen: De verloren zoon gaat nooit verloren; falderalderiere. Maar waarom bleven nu juist deze brokstukken hangen? Zal ik je vertellen.
Mijn gedachten gleden terug naar een jaar of tien geleden. Ik was toen eens binnengelopen bij ook zon soort meeting. Daar hadden ze het er toen over: dat je gebedsleven vrij moest zijn van allerlei storende bijgedachten. Je moest Gods golflengte willen en kunnen kiezen. Dan kon God zijn gedachten in je leggen. Het ging bij bekering niet zo maar over een beweging van het ogenblik, die alleen je gevoel raakt.
Voel je m? De nu onthouden woorden van deze man waren een vervolg op wat ik van toen onthouden heb. Heel typisch.
Ik keek eens naar Joke. Zij zat stil naast me, zei toen zacht: Zie je al die mensen naar voren gaan om een beslissing voor Jezus te nemen? Zouden wij ook niet Maar opeens kwam er zoiets zwaars over mij heen. Ik had het idee, dat er met mij geen beginnen meer aan was. Je moet rekenen: mijn ziekte, mijn overspanning, speelde ook een rol. Ik schudde mijn hoofd: k Ben moe; ik wil naar huis. En zij: Goed, ik ga met je mee. Zo liepen we naar achteren in de zaal, terwijl er nog steeds mensen naar voren liepen. Buiten was het gaan regenen; t was helemaal donker. Natuurlijk schenen er wel lantaarns, maar er was geen glimpje licht van maan of sterren. En er was geen glimpje licht in mijn ziel.
Joke: het bleef een feest vandaag, al was het aan het slot van de avond wat minder. Vanmiddag weer eens iets samen gedaan, voor het eerst sinds maanden. Met de auto een eind gereden. Maar toen waren we ook op zon mooi plekje! Bomen helemaal van goud in de zon. Ritselend blad op de grond. Hollen en uitgelaten tikkertje spelen. Even een vervelend ogenblikje. We kwamen een familie met kinderen tegen. Op slag begon Jan te tobben. Ik weet wel, waar de schoen wringt. Hij zou kinderen willen hebben. Ik durf ze hem niet te geven. Waarom niet? Moeilijk uit te leggen. Toen ik vierentwintig was ik was toen nog niet met Jan, t was zelfs nog voor Gijs was ik te slordig met pilgebruik. En ja, ik had een relatie en dan wordt het abortus hè. De nacht nadien had ik een heel beroerde ervaring. Het was net, of er een stem tegen me zei: nu kan je nooit meer gezonde kinderen krijgen. Ik ben die schrik sindsdien niet meer kwijtgeraakt. Die nacht kwam de tot dusver diepste kras op de plaat van mijn leven. Jan dringt niet op kinderen aan, ook al, omdat we niet getrouwd zijn. Soms is het mij een raadsel, waarom hij niet naar Nancy teruggaat. Dan hééft hij zijn zoon.
Die verdrietige gedachten warrelden een ogenblik door mijn hoofd. Maar even later op het terras met het uitzicht op de bossen op een afstand en op een pannenkoek voor mij op tafel, kwam de vreugde van s morgens weer terug. En die vreugde bleef ook vanavond.
Ik kende geen mens in die zaal, keek nog uit naar Lottie (2.3.7.5), maar zag haar niet. Het ging er wat plechtiger aan toe, dan ik thuis gewend was. Nu ja, dat was ook wel eens een opgeklopte boel. Leuk zangkoor. Een lief, jong meisje ervoor. Een aardige jongen deed goede dingen op een piano. Zij maakten zich met hun achttien al nuttig voor God. Ik moet, met mijn achtentwintig, nog beginnen. Nu ja, achtendertig zou erger zijn.
Toen de evangelist of de dominee. Eerst iets over de herder, die het verloren schaap ging zoeken (Matth. 18:12). Geen begin om rechtop te gaan zitten van spanning. Mijn gedachten dwaalden dan ook even weg. Maar toen ze weer naar de preek terugkeerden, bleek die man inmiddels uit een ander, minder zoetelijk vaatje te zijn gaan tappen. Er waren nu heel andere dingen te horen:
Hij nam al een voorschot op de uitnodiging, die hij zou gaan doen. Dadelijk zou hij een beslissing vragen. Maar het moest bij ons geen sentimentele beslissing worden. Het moest gaan om een werkelijk ernstig vragen aan God om vrij te komen van allerlei vergroeiingen in ons zielenleven. Wij behoorden de wens te hebben om vrij te worden van grofheid, roddel, liefdeloosheid en kouwe drukte. We moesten toestaan, dat de etter van onze stinkende zondewonden naar buiten uitgedrukt werd, voordat die ons van binnen vergiftigde.
Goeie morgen, duidelijk gezegd, maar wel heel ongebruikelijk voor een evangelisatiepreek.
We mochten aan God vragen om zalf voor onze ogen om onze werkelijke toestand te zien. Dit was de avond om een oppervlakkige bekering om te zetten in een diepere.
En hij besloot zo: Probeer u niet groot te houden. Stel uw radio nu eindelijk eens zuiver op God af. Zet uw t.v. antenne zo, dat de sneeuw van het scherm verdwijnt. Laat uw levenswagen losslepen. Ik vond de aanpak en de beelden wat vreemd. Ik wilde me echter die avond echt toewijden aan het geloof in Jezus. Ik wilde voor de mensen belijden, dat zijn bloed een verzoening was voor al mijn zonden (1 Joh. 2:2). Maar toen ik naar Jan keek, schrok ik. Hij is patiënt die zenuwinzinking is maar niet niks en dan die infectie. Ik heb nu al weinig last meer, maar hij was al langer geïnfecteerd. Zijn toestand op dat gebied kan ik niet zo beoordelen. In ieder geval: hij was grauw van vermoeidheid. Toen de mensen naar voren begonnen te stromen, wilde ik hem eerst nog even meetronen, maar hij was echt aan het eind. Heel bewust ben ik bij hem gebleven, heb hem in bed gestopt, heb zachtjes voor hem gebeden. Even later sliep hij rustig in. Ik ben er door; hij komt er door.
2.4.6 Hoe Jan en Joke van de verkeerde weg afkomen en een veelbelovend begin maken met het er ook vanaf blijven (gedachte)
Overwegingen: zaterdagmorgen (2.4.6.1); zaterdagavond (2.4.6.2); zondagmorgen (2.4.6.3); zondagavond (2.4.6.4); een week later (2.4.6.5); twee weken later (2.4.6.6); drie weken later (2.4.6.7); vier weken later (2.4.6.; gesprekken, gebeden, bezoekers (2.4.6.9).
2.4.6.1 Zaterdagmorgen
Jan: wat heb ik toch na dat gesprek van vannacht geslapen! We werden schandalig laat wakker; maar gelukkig voor Joke was het zaterdag. Samen met haar naar de supermarkt. Ik voelde me zo licht als een veertje. Het leek wel, of ik alle tegenspoed van nu aan de baas kon. Ik zag opeens de sfeer, waarin ik jaren verkeerd had, als iets, dat mij gevangen had gehouden, iets, dat helemaal niet bij mij hoorde. Ik wist met een zeldzame scherpte, dat uit die sfeer de rampen waren gekomen, de verslavingen, het verkeerde wennen. Ook de oppervlakkigheid, waardoor je over de diepe dingen niet eens meer kon denken, kwam daarvandaan. Ik voorvoelde, dat die arme tijd met die stomme mopjes zo nu en dan over Petrus en over Maria op een eind liep. Voorbij was die periode zonder enig constructief element. De opbouw ging beginnen.
Terwijl ik het karretje duwde, keek ik naar Joke, die de boodschappen pakte. Ze straalde, liep veerkrachtig, had er zo echt zin in. Ook zij voelde zich kennelijk heel goed. Ik fluisterde haar toe: Wat heb jij je jour vandaag, en zij antwoordde: Maar jij bent ook heel mooi hoor. En toen lachten we even luidop, een beetje verrast en verbaasd over alles. Het was, of we vrij waren gekomen uit gevangenschap en het nu pas beseften (Ps. 126:1). Wat leek alles nu ver weg: dat steeds verder van God wegdwalen; de verontrusting, die je voortjoeg van depressie naar depressie. En eigenlijk was er nog niet eens wat gebeurd. We hadden ons niet bekeerd, we hadden alleen maar contact gezocht met Jezus. Dit was alleen nog maar zijn handdruk. Hoe moest zijn omarming dan wel zijn?
Toen ik bij de kassa stond in de rij Joke holde nog steeds voor artikelen heen en weer gebeurde er weer iets heel positiefs. Ik zei tegen God: Ik geef mijn fouten aan U toe en ga me ook niet groot meer houden voor de buitenwereld. Vanavond wil ik beslist naar die evangelisatiesamenkomst, die staat aangekondigd. Op dat ogenblik ging als een schok het bewust worden door mij heen, dat ik nu verder was dan in de afgelopen nacht, zelfs dan enkele ogenblikken vóór de belofte. Was dit nu bekering? Ik werd helemaal warm van binnen, duwde werktuigelijk het karretje verder. Aan Joke, die nu naast me liep, vroeg ik wat wezenloos: Ben je er doorheen? ik bedoelde natuurlijk de boodschappen, die ze nog aandroeg, maar ze zei, haast juichend: Ja! Ik ben er doorheen! Een dame voor ons merkte herkennend op: Wat een lijst wordt het hè, als je het lang opspaart! Joke weer: Zegt u dat wel, maar nu is alles klaar!
Toen was het afrekenen geblazen, auto inpakken, starten en wegwezen. Joke reed dit keer. Ze zei lachend van achter het stuur: Hoorde je dat gesprekje over er doorheen zijn en zo ? Weet je, wat daar nu achter zat? In de winkel, terwijl ik de halfvolle melk zocht, kreeg ik opeens vrede met God, zomaar wist die vrouw bij de kassa veel. Maar wat ze zei, was precies goed. Wat was het een lange lijst geworden! Nu vanavond wil ik naar die zaal, hier vlakbij. Ik wil met iemand van Jezus praten. Ik wil verder.
Joke: om negen uur werd ik pas wakker, fris als een hoentje. Zaterdag; het gaf dus niets, dat het zo laat was. Uit bed: Jan sliep nog als een roos. Voor de spiegel: mens, wat overkomt me: geen wallen, lekker fris huidje. Onder de douche voelde ik me zo ontzettend hartstikke goed. Jan kwam er ook uit, wou in de douche, toen ik er nog niet uit was. We stoeiden even zo leuk. De zon scheen; heerlijk ontbeten, met de auto naar de super en daar is het gebeurd!
Ik stond bij de melkrekken. Jan wachtte al in de rij bij de kassa voor tijdwinst. Ik weet nog, dat ik dacht: Nee, dit is de magere melk En toen, opeens, zag ik, hoe ik verdwaald was; de omgeving, waarin ik mij bevond, zo vreemd aan wat ik eigenlijk zocht; mijn levenshouding zo anders dan ik in feite wilde. Ik bad, stak mijn hand uit, vroeg om vergeving, vroeg God om hulp voor alles en: Iemand greep mijn hand, het werd zo licht, zo wijd: ik werd duizelig van geluk. Die hand trok me door alle verwarring heen. Ik zag mijn leven als een film voorbijtrekken. Er werd een streep gezet onder bladzijden vol inktmoppen, vetvlekken en slordig schrift
Pardon, mag ik even bij de volle melk? Ik keek om me heen, zei: Sorry hoor. De andere klant had niets aan mij gemerkt, liep met de boodschap al weer door. Ik pakte een karton halfvolle, zocht Jan op, praatte tegen hem en anderen met mijn buitenkant. Maar mijn binnenkant was toch in beroering! Het leek wel, of de grond daar razendsnel werd schoongemaakt en met prachtig parket bedekt. Idioot hè, niemand snapt dat. Vanavond gaan we naar een zaal. Daar moeten mensen zijn, die Jezus kennen. Ik wil ze zien.
Zeg, luister eens, het gaat niet goed, zoals het gaat. Neem mij nu: ik rook als een schoorsteen, voel me pas weer opknappen na mijn zoveelste glaasje. Mijn hand beeft soms al, teken, dat ik aan de drank verslaafd ga worden. Ik ijk altijd naar vrouwen, heb driftbui op driftbui; dat kan zo echt niet langer. Ik heb er eens over nagedacht. Het is een logische zaak, dat ik van al die dingen probeer af te komen. En: ik heb een logische weg ontdekt.
En wat wil je daarmee zeggen?
Zeggen, zeggen! Ik wou een voorstel doen: als we ons leven nu eens aan Jezus toevertrouwden. Ik kan het zelf niet meer aan: die overspannenheid en die infectie, mijn bitterheid en indolentie, mijn angst en al die pech, die me achtervolgt. Ik geloof, dat God het in zekere zin van mij eist om naar Hem toe te gaan.
Kom nou, laten we redelijk zijn, dat meen je toch niet echt, dat is toch helemaal uit de oude doos. Wat zeg ik: uit de oude doos, niet eens! Het was vroeger al oké als je maar bij iets goeds hoorde. Over bekeren tot God werd in die kerk van jou nooit gesproken. Bij ons in de sam dan nog wel, maar toch, het is zo ongrijpbaar.
Maar het laat mij niet los. Ik wil een bewust begin maken met God en Jezus. Je zegt zelf: Dat deden ze vroeger niet eens. Nu, dan is het niet ouderwets, dan is het modern om zon begin te maken. Je bent tegenwoordig helemaal in, als je een keus maakt voor wie of wat dan ook. Ik heb al voor alles en voor iedereen gekozen. Nu kies ik voor Jezus. Weet je nog, wat er vanavond gebeurde? Je was niet aardig tegen me. Ik probeerde, niet boos te worden. Ik zei alleen maar tegen Hem, dat het mij speet, dat ik zijn hulp niet durfde vragen. En alleen al, omdat ik dat eerlijk bekende, maakte Jezus alles in orde. Dat heeft me zo getroffen. Ik wil bij Hem horen. Het zal best wat moeite kosten, maar ik wil het.
Ik geloof toch, dat je wat over je toeren bent. Van roken kan je af, gewoon door te willen, van drank ook. Wat de vrouwen betreft, denk nu eens nuchter na: je moet een stap terug doen: jonge meiden vinden je onderhand al een oude vent; dat houd je niet tegen. Alleen bij Lien van onze leeftijd en haar soort maak je nog wat klaar. Die opvliegendheid; ach, dat komt door dat overspannen zijn. Voor al die conclusies heb je toch niet direct dat zware geschut van God en Jezus en bekering nodig. t Valt me nog mee, dat je er de Heilige Geest niet bijhaalt, zoals die zus van jou. Je wordt zweverig van het geloof, dat zie je aan haar. Vroeger een resolute meid, nu zo onzeker als wat. Joh, je bent nu zon beetje van de softdrugs af. Nu zou je geestelijk gezien aan de harddrugs beginnen. Onlangs zei je zelf: Godsdienst is de opium van het volk. Nou dan, je gaat toch niet aan de opium!
Dus jij denkt, dat ik mijzelf zit op te draaien en dat er niets aan de hand is! Het kan zijn hoor, dat het allemaal jeugdcomplexen zijn, die de kop opsteken. Maar moet ik het dan zelf klaren met dat vergrimde innerlijk van me en die rottige ziekte, die apathie, die tegenslagen en vooral die buien van panische angst. Weet jij eigenlijk wel, wat stapeldol makende, inktzwarte, rood gloeiende, krijsende angst is! Ik ben te moe of te lui, weet ik veel; maar ik wil niet meer zelf doormodderen. Ik stel het niet meer uit. Als jij dan niet wilt, laat mij dan naar Jezus gaan. Maar liever ging ik samen.
Ik wil je best laten gaan, maar houd er nu eens goed rekening mee: wil je heel die falderaldera terug? Als je gelovig wordt, moet je ook weer slikken, dat het waar en verdedigbaar is van al die zielige kinderen, die doodgemaakt werden, alleen omdat ze Elia najouwden (2 Kon. 2:24). Of van al die duizenden vossen, die zich door Simson lieten vangen en daarna gehoorzaam bleven wachten, tot hij hun staarten twee aan twee aan elkaar bond (Richt. 15:4). Moet je toch eens even bedenken, dat je daarmee voor de draad moet komen bij Joost en Tom en Jeroen! Begillen zullen ze zich! Bereken de kosten nu eens. Is bekering je nu zoveel waard?
Iemand zei eens tegen me: Van een vis kun je toch ook de graten laten liggen. Graten genoeg: Abraham offert Izaäk (Gen. 22:10); de botten van dode Eliza maken een andere dode weer levend (2 Kon. 13:21); Jezus loopt over het water (Matth. 14:26). Het kan me niet meer schelen; ik laat ze liggen. Ik wil het vlees van die vis eten. Later zijn die graten misschien ook vlees. Luister: hiernaast huilt dat kind weer. Niet door ons;wij praten zacht; haar ouders zijn gaan stappen. Je weet: dat ondier huilt dan uren. God is genadig. Hij wil vast en zeker helpen. Gideon vroeg tekenen: hij kreeg ze (Richt. 6:17-21, 36-40). God, als ik met mijn wil tot bekering op de goede weg ben, zult U ook mij een teken geven, doordat die baby binnen een minuut stil is.
Zeg Jan, die minuut is al weer vier minuten om. Het kind krijst bij het leven. Maar dat ligt niet aan God hoor. Weet jij iemand anders dan Gideon in de bijbel, die zo om tekenen vroeg? Die mensen zullen er wel zijn hoor, met goede of kwade bedoelingen, dat doet er niet toe (1 Sam. 14:10, Matth. 12:38,39, Matth. 16:1, Joh. 2:18, enz. enz.), maar ik ken ze in ieder geval niet. Het was een uitzondering, dat met Gideon, je mag daar niet van uitgaan. Het was stom van je om God daarop vast te willen pinnen. Maar ik ben nog dommer dan jij! Voordat jij wakker schrok en we gingen praten, had ik net tegen God gezegd: Als Jan me vraagt om ons samen te bekeren, doe ik mee. Ik kreeg mijn teken wel, jij niet. De stakker van hiernaast heeft nooit harder gebruld dan nu. Maar met het teken, dat ik wel kreeg, heb ik niets positiefs gedaan, dat heb je daarnet gehoord. Ik heb bekering net zo hard nodig als jij. Ik eet maar bonbons en gebakjes en paté en word alsmaar dikker. Ik roddel en word daardoor gehaat en eenzaam. Ik ben soms niet eerlijk. In de supermarkt vergiste Leontine zich met het geld teruggeven. Ik had het in de gaten, zij ook. Maar zij te laat. Die blik van dat kind, toen ik ontkende en ze wist, dat ik jokte. Als jij zegt, dat het logisch is om te proberen, vrij te worden, geldt dat ook voor mij.
Niets snap ik van jou, niets. Eerst maak je me tegen. En nu ik al niet meer over bekering prakkiseer dat geschreeuw van Kim doet voor mij de deur dicht begin jij uit een ander vaatje te tappen. Van zulke dingen word ik gewoon niet goed. Van zo iets word je toch helemaal gek!
Ik kan er inkomen, maar ik ben mezelf niet. Ik ben ziek, verzuurd, zenuwachtig en tot in mn tenen gespannen. Ik zit boordevol complexen en angsten. Ha, ha: van angsten dacht jij het monopolie te hebben; ik weet er ook over mee te praten: afgronden, leegten, die toch gevuld zijn met nameloze, donkere, vlammende, dreigende dingen. God heeft me laten zien, hoe ik eruit kan komen. Hij mag eisen, dat ik het ook doe!
Stommerdje, het is nu te laat. Eerst wou ik wel en jij niet, nu jij wel en ik niet. Wij komen niet meer op één lijn. Overigens maar goed ook. Wat wij gelukkig niet samen wilden of willen, is gewoon te gek; onbestaanbaar. Its not done, zeggen de Engelsen in zon geval. Het is niet eens iets uit de oude doos, wat had je daar gelijk in! Bekering, het werd nooit gedaan en het zal nooit gedaan worden. En, als er ooit eens iemand was, die zich zogenaamd bekeerde, dan was het nog flauwe kul O Kim!!! Hou je bek
Je zei daarnet, dat het best wat moeite mocht kosten. Nu kost het moeite, omdat we even niet gelijk zijn afgesteld. Maar juist op dit ogenblik doe ik een ontdekking: eerst zag ik alleen maar wanorde, net zon rommel als er is wanneer ze een huis gaan bouwen. Maar er is een plan. God en Jezus zijn met ons begonnen. Ze gaan door (Philipp. 1:6). Kunnen wij nu niet alsnog op één lijn komen? Sorry van zo even. Ik heb het verziekt. Doe jij dat nu niet. Ik weet, dat je het niet gaat verzieken; anders had je wel stommerd gezegd, in plaats van zo lief: stommerdje.
Gekkie van mij; weet je, wat het met jou is: je bent niet ziek of zenuwachtig; je redeneert immers puntgaaf. Je hoeft helemaal geen complexen of angsten te hebben; er is helemaal niets met jou aan de hand. En die kleine oneffenheidjes: er zijn toch clubs voor mensen, die moeite hebben met hun gewicht. Roddel en de boel verlinken: til er niet zo zwaar aan; dat doet iedereen toch. Wat dacht je, dat Leontien met die kas deed. Misschien keek ze wel zo vuil, omdat ze zelf daardoor een tientje minder achterover kon drukken. Nee, zulke dingen zonder reden zou ik niet meer zeggen of denken. Nu ja, hoe dan ook, zon paardenmiddel als bekering is toch niet nodig.
Pappen en nathouden; ik heb er geen geduld meer voor. Geen zachte methoden, alles wordt er steeds maar naarder door. Geen uitstel; dan maar een paardenmiddel. Maar ik durf niet alleen. Ga nou mee!
Schatje, heb je wel in de gaten, dat we precies om en om praten, elkaars argumenten lenen. Nu is het weer mijn beurt. Het is echt niet om te pesten hoor. Als Helma en Cobi en Saskia tegen je zeggen: Dus jij gelooft dat verhaal van dat brood, dat maar aanjongde (Matth. 14:19) en van die stok, die een slang werd (Ex. 4:3), dan moet je Ja zeggen, als je nu Ja gaat zeggen tegen God. Ik hoor het geproest al. Daar moet je toch wel mooi rekening mee houden! In de vrouwenpraatgroep heb je het dan echt wel gehad.
Ik kom met je eigen woorden over die visgraat. Ik weet ook nog wel voorbeelden: de stilstaande zon (Joz. 10:12,13); de moord op Eglon (Richt. 3:21); de opwekking van Lazarus (Joh. 11:43,44), Maar dat kan mij allemaal niet schelen. Ik hoef ook geen teken; laat Kim maar janken. Een voorstel: we bekeren ons nog niet, leggen gewoon alles aan Gods genade voor, vragen of Hij wil helpen: jij begint.
Goed, daar ga ik dan: God, Jezus, misschien zijn wij te slim of te stom ik weet het niet maar we zien er echt geen gat meer in. Als U iets kunt om ons uit de dalles te halen (Mark. 9:22), wilt U het dan doen? Ik vraag het niet brutaal; ik heb niets in te brengen dan lege briefjes. Als U niets doet, hebt U nog gelijk. Maar kijkt U althans eens. Nou jij.
Heer, alles is zo kapot. We kunnen ons niet eens zelf naar U toekeren (Jer. 31:1. Ik weet niet, wat ik zeggen moet, zegt U maar, wat ik zou willen zeggen (Rom. 8:26). Helpt U! Nu is Kim stil. Het teken komt, als de sfeer goed is.
En nu huilt ze weer.
Het kan me niets schelen, al huilde ze de hele nacht. Ik ben toch blij met God (Hab. 3:10). En dat, terwijl ik me nog niet eens helemaal naar Hem heb toegekeerd!
Ab en Nel komen thuis. Nel troetelt het wurm. Ja kunst! Nu wordt het stil. Maar had God dat nu niet wat royaler kunnen oplossen?
Stil nu maar, denkertje van mij. Het is op zichzelf al een wonder, dat ze zo vroeg zijn. Ga nu maar slapen!
Ik gloei helemaal van opwinding, kan weer niet slapen, lees maar in zon turf, waar je houvast aan hebt. Had ik maar houvast aan Jezus. Ik zie Hem gewoon voor me. Door Jeruzalem heen, over die ongelijke keien, zeulend tegen de heuvel Golgotha op. Ik hoor als het ware de hamer, die de spijkers door zijn handen en voeten slaat. Als ik God nu eens gewoon dankte voor dat werk van Jezus. Dan zou het ook voor mij gelden. Waarop wacht ik nu dan nog? O, ik weet het: als Jan nu eens wakker werd en me voorstelde om ons aan Jezus toe te vertrouwen. Dat zou een teken zijn. Dan zou ik meedoen (Luk. 16:30). Dan zou ik me laten schoonschrobben van alle vuil. Gelukkig wordt hij niet wakker, al woelt hij erg. Zon harde wenk zal God niet geven. Hij laat het bij zachte aanwijzingen. Dat is ook wel goed, bekering heeft geen haast. Nee, opeens komt het als een vloedgolf over me heen: het heeft wel haast. Ik wil geen uitstel meer. Ik wil de ernst van onze situatie niet meer weglachen. We zitten in de fuik, allebei. Wij hebben zo gek gesprongen, her en der, dat we verdwaald zijn. Ik ben niet veilig in Jezus armen als een teruggevonden schaap (Matth. 18:13). De duivel heeft mij in zijn houdgreep. Jan, ik wou, dat je wakker werd! Gunst, hij wordt nog wakker ook
Leuk, die grote tuin bij het kantoor, gaat gewoon over in het stadspark. Ideaal voor de middagpauze. Een half uur om te wandelen. Els wou mee. Wat zei de dokter? vroeg ze benieuwd. Stel je voor: zo iets vertellen, uitgerekend aan Els! Ik kon haar gelukkig kwijtraken, maar mijn zorgen, tobberijen, zenuwen, frustraties en complexen niet. Die wandelen mee. Ik ben mij er pijnlijk van bewust direct vanaf het opstaan (Ps. 73:14) hoe ik aan allerlei ongein vastzit met kettingen en touwen (Ps. 107:10). God, wat heb ik soms een zin om me naar U toe te keren, uit te huilen, om vergeving te vragen, zodat U en Jezus mijn zonden weg kunnen nemen (1 Joh. 1:9). Kwamen Jullie maar in mijn gedachten, in mijn denkwereld wonen (Rom. 8:9). De spanningen krampen gewoon in mijn benen. En waarom nou toch? Wel, om alles: Jan en die infectie, de ruzies, de nare meiden op zaal, het duffe werk en alle nutteloos geworden grote doelen. Daar heb je weer al dat geprakkiseer: t is toch onzin! Ik leef goed. Laatst was ik nog in de kerk bij een oratoriumuitvoering: ik had tranen in mijn ogen en heel mooie gevoelens. Zulke gedachten als ik nu heb, worden alleen maar ingegeven door angst! Nee, dat is het toch niet. Niemand fluistert mij in om bang te zijn en om me daarom te bekeren. Het is ook niet zo, dat nu opeens bovenkomt, wat mij vroeger aan angst zou zijn ingeprent. Zo waren paps en mams niet. Nee, die gedachten hangen samen met wat ik weet, nodig te hebben: gewoon een plek om te schuilen. Een kind, dat zich bezeerd heeft, holt naar zijn moeder, duwt zijn hoofd tegen haar jurk, huilt! Die moeder aait dat bolletje, zeg Och toch. Zo zou ik weg willen kruipen bij God. Ja, dit is wel gek: ieder heeft het over Hem als Vader (Deut. 32:6). Maar ik zou Hem ook als Moeder kunnen zien (Jes. 66:13). Zei Hij nu maar iets. Of misschien zegt Hij wel iets. Maar ik kan het niet horen (Ps. 66:1. Het enige, wat ik hoor, is zo hartstikke banaal: de zoemer. De middagpauze is dadelijk voorbij en ik zit nog in het park. Hollen maar. Fien zit al weer te loeren, denk ik, of ik te laat kom.
Supplementen bijwerken, balerig werk. Waarom doen die kerels dat zelf niet! Toch eigenlijk geen karweitje voor mij! Nu ja, het hoeft ook maar een enkele keer, als het slap is bij het beeldscherm. Goed, zon werkje om je hoogmoed in te leveren: Ik vind dit en ik vind dat en Mijn mening is en dan moet je als achtentwintigjarige zo iets doen. Als ik met mijn neus gedrukt word op de simpelste onderdelen van mijn baantje, kan ik wel eens een snuifje nederigheid opbrengen. Maar wat ik nodig heb, is echte, blijvende nederigheid ten opzichte van God. Misschien mis ik door mijn hoogmoed wel de genade, dat ik Hem kan horen spreken (Spr. 3:34). Wel zeker, preekt er niemand meer tegen je, doe je het zelf.
En weer die wekkerradio. Het getuut van het tijdsein, daarna de gladde stem van de nieuwslezer. Weg er mee: die lui zijn altijd eender. Zouden zij nu nooit eens zon nare nacht hebben als ik. Wakker liggen met het weten: morgen om zeven uur op. Nu heb ik nog maar zes uur om te slapen en vijf en: nou ja; toen was ik dan vertrokken. Ik kan soms zo verlangen naar lekker diep pitten. Ik kan het geheim ervan maar niet vinden (Ps. 4:9).
Kom Jo: geen geklaag. Ik laat Jan maar liggen. Mn bordje pap, even zitten, kalm zijn, er zal best een wegwijzer zijn naar een begaanbaar pad. Daar ben ik hard aan toe. Ik heb nu genoeg met zwikkende voeten over een ongelijke weg gelopen. En maar naar de grond kijken naar takken, stenen, hobbels en kuilen.
Als ik nu eens gewoon tegen Jezus zei, dat ik berouw heb; wat haal ik nu in mijn hoofd? Berouw? Waarvoor? Hij daar, die me besmet heeft, hij, vrouwengek, die hij is: hij moet berouw hebben en hij heeft het niet. Maar met mij is er niets aan de hand (Luk. 18:11,12) op die infectie na dan, maar dat is zijn schuld.
Nu ja, laat ik niet alles van hem door een vergrootglas zien en van mijzelf door een verkleinglas (Matth. 7:3). Ik zit ook verkeerd; wat ben ik nu eigenlijk; wat heb ik nog voor een positieve inbreng? Laatst zag ik op de t.v. een meisje van mijn leeftijd: runde een kinderhuis ergens in de tropen; getuide van haar geloof in Jezus. Ze was een persoonlijkheid. Ik ben als je het goed beschouwt een niemand, terwijl ik met God een iemand zou kunnen zijn. Ik moet van die vervelende, onbenullige weg af. Maar eerst moet ik nu toch op het fietsje naar kantoor. Kijk, dat is toch weer positief. Het zou best een brommer kunnen lijden. Ik kan ook Jan zn auto pakken, die staat toch maar te staan. Maar ter wille van het milieu offer ik gemak op; ik neem de fiets. Ik een niemand? Onzin. Zo zie je maar, als een ander je geen mico aanpraat, doe je het zelf.
t Is maar goed, dat de straat zo rustig is, want daar is het galbittere denken weer aan dat gebeuren jaren terug, één van mijn dwaasheden. O, ik knijp in het stuur, t laat me nooit meer helemaal los. Kon ik maar eens genezen worden van die verwoestende herinnering aan die kliniek, die felle lampen, al dat nare. Zou Jezus dat niet voor me kunnen doen? Ik probeer soms op te staan, maar de wroeging en de spijt sabelen me weer neer. Als ik nu eens een streep haalde door de hele toestand. Dat huis vermijden met die eerst nieuwsgierig en later gek makende séances. Als ik nu eens Ho, ik ben er al.
Zo, even toilet maken, op de zaal moet ik er goed uitzien. O ja, nog zo iets: ik wou, dat ik het lezen van allerlei flutblaadjes af kon wennen. Wat kan het mij per saldo schelen, wie met wie is. Maar het gekke is, ik grijp er altijd weer naar. Als ik nu eens niet meer elke vrijdagavond en nacht ging stappen met Ilona. Toen ik laatst om vier uur in de morgen thuis kwam, zei Jan, wakker wordend: Hé, overjarige tiener, die tijd om heel laat uit de disco te durven komen, moest toch voorbij zijn! Ik zei, dat ik een geëmancipeerde vrouw was, die recht had op dr eigen avondje uit. Ik vertelde, dat we in een vrouwencafé eerst heel diepe problematieken hadden besproken, voor we lol gingen maken. Hij narde: t Zal wel zo zijn of anders, en sliep alweer. t Is zon leuke broek.
Overigens is het toch wel zo, dat ik Ilona beter kwijt kon zijn dan rijk. Ergens in mijn agenda staat nog een adres van een groep christenen, dat Lotty me laatst gaf. Zij is wel zo veranderd en zo druk met haar nieuwe vrienden! Ze nemen daar je hele leven in de revisie, vertelde ze. Nou, dat had zij wel nodig ook! Met mij is het niet zo bar als met haar. Maar sommige van mijn gewoonten zouden best een kritisch bekeken kunnen worden. Al was het alleen maar dat altijd jurken willen kopen. Een overvolle kleerkast en een overleeg banksaldo zijn het resultaat. Of neem nou die occulte praktijken, waaraan ik meedoe. Vroeger heb ik geleerd, dat zulk gedoe je ver van God afbrengt. De voorganger thuis waren het samenkomst mensen en daar heet een dominee voorganger de voorganger dan hè, zei een keer: God is liefde (1 Joh. 4:, dat zeg ik honderdmaal. Maar laat ik nu eens eenmaal zeggen, dat het vreselijk is om in zijn handen te vallen, als Hij toornig op je is (Matth. 22:7). En heus: getover brengt je in de kortste keren in de gevarenzone (Mal. 3:5). Nou, dan sta ik er mooi op. Vooruit, de zoemer gaat. De anderen hebben al ingeschakeld. De cheffin kijkt mijn kant uit. Ja mens, ik kom al, ik zit al.
Joke leest nog wat. Haar bedlampje heeft me een tijdlang niet gehinderd om te slapen, maar nu ben ik toch weer wakker geworden. Ik denk al weer aan Jezus. Hij hielp zo fijn vanavond. En ik weet het nog allemaal haarscherp uit mijn christelijke jeugd, zo zeiden ze dat: Hij gaf zijn leven om ons te redden. Hij strompelde voort in die brandende zon, verzwakt door bloedverlies (Matth. 27:30), uitgedaagd door spot (26:6, gesard door vijanden (27:48,49), met een zwaar stuk hout, deel van een kruis, op zijn schouder. Hij deed dat om ons sterk te maken en onkwetsbaar. Hij liet zich vastspijkeren aan het kruis, kreeg daarbij verschrikkelijke wonden. Hij liet die zich toebrengen, om de wonden in ons zielenleven te genezen. Hij leed dorst (Joh. 19:2 om onze dorst te lessen (6:35). Hij gloeide van koorts om ons vrij te maken van de koorts van alle verkeerde dingen. Als wij God danken voor onze redding door Jezus, dan is dat al het begin van onze redding (Mark. 11:24).
Ach, ik ben zo goed over alles ingelicht. Voor mij is niets meer een verrassing. Voor Karel wel. Die was altijd puur onkerkelijk en is na zijn bekering nog altijd in blijde verwachting van telkens weer nieuwe dingen. Maar ik overweeg nog maar om weer met God en Jezus te beginnen en de oude verveling waarmee dat gepraat me vroeger vervulde, komt weer opzetten. Terug naar dat duffe gedoe. Neen, in ieder geval niet direct. Van nu af aan ga ik wat voorzichtiger leven, wat beter opletten. Er is geen gevaar. Ik ben niet in een fuik gezwommen. Ik heb goede medicijn voor die lastige infectie. De overspannenheid gaat best weer over. Ik bén niet innerlijk vervuild, er ís geen haast bij een andere aanpak.
Wat is dat? Speelt God het opeens hard, nu de zachte aanpak niet helpt? Angst golft door mij heen (Ps. 116:3). Ik ben vuil, ziek, ontregeld. De duivel houdt me in de wurggreep, ik zit in de val. Ik moet iets doen! Ik mag dit niet uitstellen. Er is gevaar. Ik moet met Joke spreken.
Kijk mij nou: zit met een studieboek voor me. Niet, dat ik studeer, maar het is toch tekenend; ik kom daar nog wel op. Maar eerst Lien. Het viel alles bij alles nog mee. Eigenlijk heel gek, dat ik m zo kneep. Al heb ik het ook zelf aangehaald, al het water van de zee wist niet uit, dat zij mij besmet heeft, niet ik haar. Ze begon direct te schelden: Jij beest; wil je mij vertellen, dat je me weer komt mishandelen? Nooit, nooit meer wil ik je zien. Huilen. Daarna: Waar bel je voor? Mijn enige inbreng: Lientje, je hebt mij met de sief opgeknapt. Daarna alleen nog maar zij: Weet ik, weet ik nu. Maar toen wist ik het echt niet. Ik ben onder behandeling. Ik moest van de dokter jou waarschuwen. Ik heb het niet gedaan. Ik kon de gedachte niet verdragen, om alleen maar je stem te horen. En ik gunde het je: het was je straf. Nou had je niets meer, dan hang ik maar op. Ik hoop nooit meer iets van je te horen. Nou, dat was het dan. Toen naar de dokter. Achteraf blij, dat ik eerst Lien had gebeld, want de dokter hield een slag om de arm: Eerst wat onderzoek doen, over een week uitslag. Maar hij wist het al bijna zeker, gaf zelfs medicijn mee. Kijk; en dat geval met Lien was achter de rug, daar hoef ik geen week meer tegenaan te kijken. Toen ik thuiskwam, bleek Joke redelijk aanspreekbaar. Ik vertelde van Lien en van de dokter. Ze zei: Je hebt in ieder geval wat gedaan. Valt me niet tegen van je! Streek over mn haar!! Ik vatte toch opeens zon moed: Vanavond begin ik weer met die studie voor mn staatspraktijkdiploma, beloofde ik. Ik heb nu toch alle tijd. En vandaar, dat ik hier nu als een brave jongen met een leerboek voor me zit!
Daar zit je dan; maar de gedachten gaan door: terugkeer naar God en Jezus; zou ik niet beter wat kunnen wachten? Eerst die studie verder afmaken. Met een jaar kan ik klaar zijn voor het eerste deel. Maar dan moet ik me niet laten afleiden. Maar neem nu dat geval Lien. Ik heb haar opgebeld. Niets heerlijker dan een feit. t Zit er op. t Was niet leuk; maar t is klaar. Als ik me nu eens omkeerde? Die boeken; daar kan ik altijd naar grijpen, maar die gouden kans op schoonmaak is er misschien alleen maar nu (Matth. 26:11). Ik ben nu nog jong, al voel ik me soms niet zo. Moet ik wachten, tot ik een oude vent ben? t Restje is voor U, Heer!
Hoor mij nou: elke keer, als ik de motor afzet, drijft mijn levensbootje weer naar Jezus toe. Kom Jan, die motor aan; maak van je gedachten althans een duet, geen solo. ik ben al godsdienstig genoeg; er zijn er hopen slechter dan ik; o ja; ik zou niet meer zo tevreden zijn met mezelf en neerzien op anderen, had ik besloten. Ik zou wat warmer worden, niet alleen maar verstandsmens, had ik mij voorgenomen vanmorgen.
Ha, daar is de koffie, even een liefkozend klapje voor mijn schat. Ze reageert wat terughoudend: Wat ben jij lollig. Als je nu maar niet gauw doodgaat. Ze vult aan: t Is met jou: of gek, of chagrijnig.
Nu niet kwaad worden; tot tien tellen; dat helpt net zo goed als bidden. Ik wou, dat ik maar eens durfde bidden, dat ik maar eens durfde erkennen, dat al mijn goede eigenschappen nog niet voldoende zijn om de poort naar de betere toekomst binnen te gaan. Hé, mijn boosheid ebt weg. Joke zet een spritskoek voor me neer. Ik verwen je maar eens, zegt ze wat onbeholpen, het weer goed willende maken. De zon schijnt weer, wat is alles gauw opgeklaard. Zou ik toch gebeden hebben; zou Jezus zo naar me zijn toegekomen, alleen al op mijn innerlijke klacht, dat ik niet durfde bidden? (Jes. 65:24). Als dat zo is, wat is Hij dan zorgzaam. Hoe zei Hij dat ook weer? Bij gevaar zou Ik jullie wel allemaal onder mijn vleugels willen beschermen, maar jullie willen niet (Matth. 23:37). Wil ik echt niet meer? Een beetje misschien toch wel: alleen is maar alleen. Maar ik weiger me met huid en haar aan Hem over te leveren.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
2.3.7 Wat Jan en Joke deden, toen ze merkten, dat ze in de fuik zaten
Overwegingen: Jan s morgens (2.3.7.1); Jan s middags (2.3.7.2); Jan s avonds (2.3.7.3); Jan s nachts (2.3.7.4); Joke s morgens (2.3.7.5); Joke s middags (2.3.7.6); Joke s avonds (2.3.7.7); Joke s nachts (2.3.7.; gedachtewisseling tussen Jan en Joke (2.3.7.9).
2.3.7.1 Jan s morgens
O, mn hoofd: t lijkt wel van hout. Wat heb ik geslapen op die ene pil. Maar wat ben ik nog katterig. Half tien. Ik heb Joke niet eens horen weggaan. Wat was dat vannacht nu toch? O ja, ik weet het al weer en nu schiet alles me opeens te binnen. Ziekte en ruzie en de hele verder troep (Ps. 73:14). Laat ik nu eens even niet jammeren over misschien maar bijkomstigheden (Klaagl. 3:39). Ik zit in een doodlopende straat. Ik moet op zoek naar een andere, betere motivatie. Maar wat; ik heb toch alles al geprobeerd: transcendente meditatie en de Baghwan en een mantra. Zou ik het nu toch maar eens proberen met het geloof in Jezus. Onzin, dat heb ik al wel tienmaal geprobeerd. Ik heb God zelfs eens een ultimatum gesteld: als U nu niet binnen een dag antwoordt, is het uit tussen ons. En: Hij antwoordde niet (Micha 3:4). Maar: heb ik zijn boodschap ooit echt ernstig genomen; heb ik Hem ooit aangesproken niet in de sfeer van jongens onder elkaar, maar om vergeving vragend, om reiniging smekend, van alle onuitwisbare vlekken. Het begint al weer te malen. Eerst maar wat eten en kijken, of er wat op de radio is.
Daar wandel ik dan maar weer. Heb ik nu een wat vrolijker kijk op de hele situatie? Nee, ik blijf maar de idee houden, dat ik bezig ben te verloederen en te mislukken. Ik moest eigenlijk niet meer naar Pandora gaan. Daar zit het altijd stampvol met vrienden, die meer ramp zijn dan raad.
In plaats daarvan zou ik eens naar de bijeenkomst kunnen gaan, die Karel me laatst noemde. Of, ik zou me kunnen abonneren op het blad dat hij zo aanprees. Ach nee, de idee de vrienden aan de tap ruilen voor Karel! Beste jongen, maar zo uit de toon vallend; zo persoonlijk in zijn gesprek; zo onrustig makend door zijn ongewone argumentatie. En dan dat blije weetjewel, zo van: Laat ons juichen! En die reebruine, argeloze ogen. En dan tenslotte die zweverig aandoende algemene levenshouding: toch geen figuur om mee om te gaan. k Weet wel: iedereen is gek. Maar ieder ander is het op een thuis te brengen manier. Hem breng je nergens onder.
Pfff t zweet breekt me uit. Bekeren tot God en tot Jezus; weer dat hardnekkige idee. Laat ik die gedachte nu eens gewoon durven te overwegen. Ik kan nooit loskomen van die twee. t Is of ze me roepen (Spr. 1:20), of ze op me wachten. Ik zal wel zo gemanipuleerd zijn in mijn jeugd, dat de indoctrinatie van toen onuitroeibaar is (Spr. 22:6). Hoe het ook zij, ik zou me wel willen keren naar God en Jezus, maar dat doe je toch niet zo maar; of je even een kopje koffie drinkt. t Houdt toch in het afzweren van je driftbuien, schuldbelijdenis aan God, je Rechter. Ik ben een eind heen, ook al lijkt het naar buiten toe nog heel wat: een mooie leren jas aan; een prima middenklasser in de garage, maar innerlijk is het huilen met de pet op. Mij is vroeger geleerd, dat God vergeeft, hoe ver je ook weg bent, hoe diep je ook in de put bent gezakt met waarzeggerij en zo.
Zo, nu heb ik die gedachte doelbewust even aangehaald; nu doe ik hem even weloverwogen weer weg. t Is geen haalbare kaart. t Was goed om even de kosten te berekenen van bekering (Luk. 14:2. Ze zijn te hoog. Prijsgeven van vrienden, jezelf uitleveren, je ongelijk erkennen, een heel andere levenssfeer binnengaan met misschien allemaal enge mensen en omstandigheden. En waarvoor allemaal: voor noppes. Wat is er nu feitelijk aan de hand? Als ik niet eerlijk even had nagedacht, zou ik dat nooit zo scherp hebben gezien. Dus basta!
Joke, hé, je bent toch nog niet in slaap? Wat , hè , k was net onder zeil! En ik hoorde je bed kraken! Dat was straks. Ik had een tabletje genomen en sukkelde net weg. Maar nu ben ik klaarwakker. Bedankt maar vast! Nou zeg. Je hoeft niet direct te bekken. Ik heb het benauwd, voel me ziek, ik heb een tikje koorts, ik heb hoofdpijn en spierpijn. Ik zoek naar troost, maar t vrouwtje moet slapen. s Morgens ruzie, s avonds ruzie, nu ook nog s nachts! Wie heeft het nou over ruzie! Jij zoekt ruzie door die hoge bloeddruk van jou; oudemensenkwaaltje nog voor je dertigste. Daar is me dat kind van hiernaast ook nog wakker geworden door jouw getier. Hoor haar blèren. En haar vader bonkt alweer tegen het tussenschot. En ziek; oudemensenkwaal Wie is er hier zo erg overwerkt? Let jij liever op je lijn. Ik laat jou onverschillig, anders zou je dat niet zo uit de hand laten lopen. En jij strooit met cadeautjes; wat Lien jou gaf, moest je zo nodig doorgeven. Ik snap je niet. Wat zeg je nou toch allemaal? Zij had de sief, jij kreeg m van haar. Je hebt er mij mee opgeknapt. Allebei hebben we knobbeltjes daar en een drukkend gevoel in onze buik. Jij hebt er dan nog extra dingen bij, die je zo net noemde. Zal wel komen, omdat je al langer besmet bent dan ik. Wat ? Wie zegt dat van die sief? De dokter. En je moet Lien maar gauw waarschuwen. Ze zal het al wel aan jan-en-alleman hebben uitgedeeld. Hè, hè, dat kon er nou nog net bij! Daar is hij weer met zn zelfbeklag. Wie ging er vreemd? Jij! Zij wou niet eens. Heb je zelf verteld! En wie dwong haar? Jij! En nu: nu maar weer jammeren; niet over mij, maar over jezelf. Waar zijn die slaappillen. Ik neem ze allemaal. Toe nou zeg; hou je kalm. Ik moest het toch één keer zeggen? Maar net nu; en zó! Nou ja, sorry hoor. De baby van de buren is al weer stil. Ik probeer nog even te slapen., neem nu één pilletje, niet meer: beloof me dat. Morgen moeten we het nog maar eens bekijken. Goed, één tablet. Wel te rusten dan maar. Daag. En ik ben al niet zo boos meer.
Ik lig met wijdopen ogen in het logeerbed. Vanavond had ik Jan moeten inlichten over die syfilis. Ik ben maar blij, dat ik het niet gedaan heb. Er was al ruzie. Het zou alleen nog maar erger zijn geworden. Wat is er toch fout gegaan? Ik werk hard en doe niet al te gekke dingen. Ik heb veel fouten vermeden en toch heb ik ergens een verkeerde beslissing genomen. Ik wou, dat ik een pad wist uit het donker, een hand om mij te leiden. Overal liggen keien, waarover ik struikel. Er is geen bloempje, er zingt geen vogel. Wat heeft het leven nog voor zin; voor mij hoeft het echt niet meer; ik ben verkleumd tot op mn botten door alle koude regen. En dan nog, als de klap op de vuurpijl die boodschap vanmiddag.
Wat heb ik nu toch voor pestbui, ik ben gewoon een en al klaaglied. Ik lig maar te dreinen, dat mijn leven wegzakt, tot het muurvast in de prut zit. Joke, kop op, morgen is alles weer anders; ga nou slapen Hé, het lukt, het tabletje werkt, nu al. Morgen ga ik met Jan praten morgen zal ik zal ik , zzzz
Wat moet ik nu toch. Ik zit voor de t.v., maar ik zie niets. Jan zit aan de tafel, vijf meter van mij vandaan, achter zn koffie, nors te zwijgen, na de zoveelste ruzie. Jan , Jantje , ik heb je zo nodig. Ik heb het je willen laten merken, door in al mn zenuwen heel erg mijn best te doen op het eten. Ik had je zo graag nu naast me gehad.
Wat gloeit mn hoofd. Die dokter! Hij zei: Ja mevrouw (altijd hoffelijk) Niet zon beste boodschap: een syfilis-infectie, dat hebt u. Maar schrikt u nu toch niet zo. Het is zo recent. U bent er zo vlug bij. Er is geen gevaar! En zo praatte hij maar door, sloot tenslotte: Wilt u al de personen inlichten, met wie u de laatste tijd intieme contacten hebt gehad? Eén van hen kan de haard zijn geweest voor u. Natuurlijk kunt u ook andere personen hebben besmet. Die zakelijke woorden kwamen zo uiterst vernederend op mij over. Waar zag hij mij voor aan! Ik ontwaakte uit mijn schrikverstijving: Ik heb al twee jaar één vaste vriend. Ik zal hem bijlichten! Met het recept en een afspraak over injecties of zo klaar, zei hij nog één keer, heel afstandelijk: Waarschuwt u uw duurzame relatie als het kan vanavond nog.
Nu, daar zit ik dan. De beelden op het scherm dwarrelen voorbij. Ik zie niets, de koekjes staan klaar, ik heb geen trek. Twee namen flitsen door me heen: Margo! Lien! Ik weet het!
Jan heeft een zus, Margo. Die kwam op een avond een paar weken geleden bij ons. Ik ben altijd bang voor haar geweest. t Is zon superieure griet. En een tong als een mes. Maar die avond vertelde ze, dat ze God en Jezus en de Heilige Geest had gevonden. Ik was helemaal van mijn stuk, zat te wachten op een van dr hatelijkheden over mn lijn, mn jurk, mn teint: keus was er genoeg. Ik was die avond juist niet op mn best. Maar er kwam niets. Ze pakte Jan aan, tot die het gewoon benauwd kreeg en mijn hulp vroeg. Maar mijn tong leek wel verlamd. Ik zat daar maar en luisterde en dacht: Zonder dat ze het weet, heeft ze het, via Jan, tegen mij. Ik ben niet zo braaf, kijk naar andere mannen. Ook al hebben we een open verhouding, ik ben er toch niet rustig onder. Ik ben niet eerlijk, knoei wel eens met aanvraagformulieren. Maar ik wil me niet omkeren, niet toekeren naar God. Dit is mijn laatste kans. Ik zou die willen gebruiken. Ik kan niet, ik lijk wel aan een ketting te liggen. God, geef me nog één keer een aanwijzing. Nee, doe het maar niet ook. Ik volg die toch niet op. Ik kan het niet. Neen, niet er omheen draaien. Ik wil niet.
Toen knalde er een deur. Het werd stil. Margo keek me bedremmeld en onzeker aan: Hij is weg, zei ze verbluft: Ik bedoelde het zo goed, maar hij werd kwaad. Het was voor het eerst, dat ik haar min of meer zwak zag. Dat vertederde mij of misschien gaf het mij een gevoel van opluchting om te merken, dat ook zij minder sterke ogenblikken had. Ik schonk koffie in, begon zelf te vertellen. Het was net, of ze een vriendin was. Idioot, die rotmeid: alles vertelde ik. Belachelijk. Misschien kwam er ook lafheid van mijn kant bij om in dit moment van ontspanning haar sympathie te kopen. Hoe dan ook, ik heb er nog geen spijt van. Ik begon met te zeggen, hoe ik soms het idee had, dat ik net zo morsdood was als mijn idealen over emancipatie en pacifisme en noem maar op. Ik biechtte zonder iets achter te houden dat ik mijzelf soms zag als iemand, die steeds harder een berg afholde en dadelijk een smak zou gaan maken. Ik beleed mijn zwakheid, dat ik Jan in gedachten niet trouw was en iets heel anders dat ik mijn eetlust niet in de hand had. Ik vertelde, dat ik een hekel had aan mijn buren, ze soms stiekem plaagde met kleine pesterijen bij het buitenzetten van de vuilniszakken bijvoorbeeld of met hard de radio aanzetten. En tenslotte onder tranen kwam het er ook uit, dat ik naar séances ging, waar occulte dingen gebeurden. Toen ik uitgesproken was, werd het even heel stil. Margo vatte daarna alles bondig samen: Dus: jij holde achter elk nieuw ideaal aan. Je ruilde het in, als het versleten was, niet meer voldeed. Je wist op het laatst al van te voren, dat elk nog weer nieuwer ideaal ook weer zou gaan teleurstellen. Je hebt geprobeerd, naar buiten iets te betekenen, zonder dat je eigen leven op orde was. Nu probeer je zelfs naar buiten niets meer en je hebt eigenlijk een hekel aan alles en iedereen: wat heb jij Jezus nodig!
Het werd weer stil. Toen zei ze: Zal ik je helpen om naar Jezus te gaan? Ik wou zeggen: Ja. Maar toen schoten me opeens herinneringen aan vroeger thuis te binnen. Paps en mams hadden altijd toestanden met zogenaamde medegelovigen. t Kan zijn, dat zij een soort talent hadden om de slechtste exemplaren eruit te zoeken. Maar wat was er altijd sprake van gezeur, geklaag en geroddel bij die mensen en wat bezorgden zij mijn goedwillende ouders teleurstelling op teleurstelling. Ik was toch zo blij geweest dag-met-het-handje te kunnen doen tegen de hele troep. Terug in dat milieu met die vreemde, vage, buitenissige figuren: nooit! Ik verstarde, beet haar toe: Nee, en ga nou weg met al dat gepraat. Ze ging, stilletjes en verslagen (1 Corinthe 15:29; maar t is een doordenkertje), na mijn koud: Je komt er wel uit hè?
Pal daarop kwam Jan thuis, vroeg opgewonden waarom ik zo stil was. Ik kon geen woorden vinden. Hij werd steeds meer ongenietbaar, begon te roepen, dat ik me had laten ompraten, liep voor de tweede keer die avond kwaad het huis uit. En daarna is hij dagen lang bij Lien geweest!! Dat heeft hij me zelf verteld. Hij was voordien zeker een jaar lang niet vreemd gegaan en nadien ook nooit. Dat weet ik zeker. Maar die dagen en nachten wel. Toen bij Lien moet hij die sief hebben opgelopen!
Toch altijd gezellig; de middagpauze in de kantine. Ik bof wel, dat alles tegen kostprijs of zelfs daar beneden gaat, want ik heb altijd geldgebrek tegenwoordig. Het lijkt wel, of mijn loonzakje lek is (Haggaï 1:6). Gek gezegd natuurlijk, want alles komt over de giro binnen, maar toch: t lijkt wel, of ik een gat in mn hand heb! k Weet wel, hoe het komt, k had al lang cheffin van de zaal moeten zijn. Dan had ik in een veel hogere groep gezeten. Laatst heb ik daarover heel eerlijk met meneer De Jong zelf gesproken. Wat zei hij? Kijk, Jopie De schat, hij zegt nooit: Joke k Zou je graag voordragen bij de directie, maar je bent te veel ziek, je bent te nerveus, je hebt geen overwicht. Zet het uit je hoofd. Blijf toch achter je terminal. Het zou een sof worden. Dit kun je aan... en maar net. Want Jopie; wat ben je gespannen! Kan ik nu echt niets voor je doen? Ik keek verrast-geschokt op. Zou zelfs hij, de vader van de hoofdafdeling, iets van mij willen? Maar hij keek me alleen maar aan met die diepe, blauwe ogen van hem en ik zag, dat hij niets wou. Ik loog: Neen, er is niets. Alles is fijn! Ben weggegaan, heb later gehuild op het toilet, omdat ik geen verweer heb tegen alles, wat me onzeker, bang en schichtig maakt. Toen heb ik me wat bijgewerkt, een glimlach opgeplakt en ik heb tegen mijzelf gezegd: Lach dan paljas Vreselijk melodramatisch, maar ja, ik ben de laatste tijd gewoon mijzelf niet.
Zo, even bij Hendriks, de afdelingschef geweest. Een uurtje verlof gevraagd voor de dokter. Alweer, begon hij direct te zuigen: Je bent me een krakende wagen. We zullen maar denken: die lopen het langst, hahaha. O, wat is het toch een kwal! En t is nog zon onzin ook. Er is een tijd geweest, dat ik heel veel onder dokterhanden was. Ik heb heel stom gedaan, een paar jaar terug. Met de injectienaald de wereld van de roes gezocht maar het eindigde in panische angst. Ik heb die angsten als aandenken aan de drugperiode overgehouden, hoewel ik van die vuiligheid zelf af ben. Nu ben ik geen geregelde doktersklant. Hendriks overdrijft, maar ik wou, dat ik er nog veel minder kwam.
Jouw reactie: ja ruzie met joke, ik mag niet oordelen , maar toch denk ik dat joke het erg vind . dat je toch iets te veel borreltjes neemd. je bent zeker geen mislukkeling zoals je het beschrijft. maar misschien een tip toch iets minder. het meest waard is natuurlijk een fijn leven met joke. groetjes ria53
Ria!!!, Watr vind ik dat nu leuk....dat je zo geïnteresseerd reageert op 'Jan en Joke'.
De wekker; zeven uur s morgens. Buiten tikt de regen, ik zie de boom in het plantsoentje schudden in de wind. Wat is oktober toch een feestmaand; donkere luchten, weinig zon, en dat gaat nu zo door tot maart. Eerst maar even op de weegschaal: ai, weer bijgekomen. Gisteravond wat koekjes, petit fours, borrelhapjes; ik word te dik, maar ik kan mn snoepzucht niet de baas. Op kantoor; Loes: zegt met dat onuitstaanbare air van haar: Kind . Zoals zij dat kan zeggen: Kind, je moet willen. Waar is je wil? Als ik s avonds niet wil knabbelen, nou, dan knabbel ik niet. Ik haat die meid, heb lekker over haar geroddeld, probeerde zo mijn geërgerdheid kwijt te raken. Maar, t lukte niet. Kom nou, ik sta maar wat te suffen, t animeert ook niet. Dat Jan maar ligt te ronken, nu hij niet naar kantoor hoeft. Meneer heeft zenuwtjes, loopt in de ziektewet. t Is zon heel andere jongen dan toen ik met hem ging samenwonen, twee jaar geleden. Ik was gek op m: de wereldverbeteraar: zag er goed uit, had zn babbel terdege bij zich. En nu: teveel drinken, zitten dubben. Niet meer zelfbewust, maar onzeker. Niet meer opgewekt, maar chagrijnig. Ik kan voor deze tobber heel moeilijk liefde of zelfs maar verliefdheid opbrengen.
Zo, hij is er uit, de eerste heibel zit er weer op. Stond zich verongelijkt uit te rekken, toen ik er al weer op uit moest; met de fiets in de rukwinden naar kantoor. Te denken, dat hij die uitkering min of meer aan mij te danken heeft. Hij liet mij de aanvraag invullen. Alles laat hij over. Ik heb hier en daar wat weggelaten. Omdat ikzelf ook bij zon soort dienst werk, weet ik, hoe die regelaars lezen, waar je iets kunt aandikken met soms maar één woord. Het werd een knoeierig gedoe. Maar, ze tippelden erin. Jan opgetogen: Moet je zien zeg: het maximum! O, daar is die pijn weer, dat rare branderige gevoel. Blij, dat ik vanmiddag op spreekuur ga voor de uitslag van het onderzoek. Trouwens toch gek voor een jonge meid: ik heb meer kwaaltjes: hoge bloeddruk, moest toch niet mogen voor iemand van achtentwintig! En ook zo vatbaar voor verkoudheid.
Fiets in de stalling. Lift. Tussen alle andere zwijgers zeven hoog. Corrie komt op de afdeling opgewonden naar me toe: Er is ruzie tussen de chefs. Hendriks heeft me uitgelegd, waar het om gaat. Ik vind, dat hij gelijk heeft. Kind, zeg ik wel verdraaid, nu zeg ik het zelf: Neem van mij aan, dat je bij al die opgeschroefde verhalen meestal maar moet denken: t Zal wel zo zijn of anders. Corrie is geen kwade meid, jong, dus meestal dom, maar soms, bij vlagen, wel pienter. Ze zegt verwonderd: Ik vind je zo negatief de laatste tijd. Weet je nog, hoe je vroeger helemaal vol was van die actie tegen de bio-industrie. En nu, het is niet alleen je lauw reageren van nu, het is helemaal zo: een kistkalf of een legbatterijkip doen je niets meer, geloof ik. We praten nog wat door. Even later zitten we allebei achter onze terminal.
Onder het invoeren van nieuwe gegevens malen mijn gedachten door. Ik heb zo genoeg van al die dingen, waarover ik mij ooit eens opwond. Mams zei vroeger: Eenmaal zul je beu zijn van alle pleziertjes, die je niet kunnen vullen en dan zul je zeker terugdenken aan Jezus. Ik blijf voor je in gebed, want ik wil zo graag, dat je naar Hem terug gaat dááág (want toen reed de trein weg). Ons laatste gesprek, voor ik op kamers ging. Toegegeven, ik was heel oppervlakkig in die tijd. Maar ik raakte die oppervlakkigheid kwijt. Mijn pleziertjes het tot vier uur s morgens dansen in de rocktent gingen over. Daarvoor in de plaats kwam maatschappelijk-sociaal geëngageerd bezig zijn. Dat is toch veel hoger dan alleen aan eigen amusement denken. Mams had toen toch tevreden moeten zijn! Of zij tevreden is, weet ik niet; we hebben te weinig contact. Maar ik ben het in ieder geval niet! Ik heb in die activiteiten al mijn energie verbruikt, lijkt het wel. Ik merk het daaraan, dat ik niet eens de fut meer heb om op God af te stemmen. Ik zou dat wel weer eens willen. Mijn idealen, waarvoor ik vocht, waren achteraf bekeken zo blikkerig. Ze zouden waardevoller zijn geweest, als ik er meer in had kunnen leggen van God, van zijn heerlijkheid (zo zou paps dat zeggen). Maar ik weet niet, hoe ik dat aan moet pakken. Ik heb er geen oog en geen oor meer voor. Dat is voorbij
Kijk nu zon afdeling eens rond: al die meisjes aan hun beeldscherm. Is er wel één, waar je wat aan hebt, kan er ook maar één steun geven? Corrie gaat dan nog, maar ze heeft geen inhoud. En Carla? Laatst bijvoorbeeld wou ik iets aan haar kwijt van mijn zorg over Jan. Maar nog voor ik beginnen kon, zei ze zelf, heel ontgoocheld: Ik ga van Kees weg. En toen kwam er een lang verhaal van haar ouders, van wie ze vervreemd was; te veel drank, waardoor ze ontredderd was; een geloof, dat ze losgelaten had, zodat ze zich nu nergens meer aan kon vasthechten; en toen vroeg ze, nota bene aan mij: Wat denk jij nou? Ik heb maar wat gezegd, maar het hielp haar niet. Met een teleurgesteld gezichtje ging ze weg. Ik bleef achter; zo leeg; zag in ieder geval wel, dat vriendinnenhulp ook maar drijfzand is. Met mn bitter geheim, dat Jan me gewoon ordinair slaat en dat ik dat nog neem ook, durfde ik niet voor de dag te komen. Goed, het gebeurt nog maar zo af en toe. Maar dat ik het pik! Onbestaanbaar voor een vrije vrouw. Maar, het bestaat!