Deze blog toont U maar één pagina. De andere worden in een archief geplaatst. Door onderaan de pagina op één der pijlen te klikken kom je verder. Je kan ook een onderwerp in onderstaande inhoud aanklikken. Oudere publicaties worden nog regelmatig bijgewerkt.
Van alles wat... ... over de enige échte Ros Beiaardstad! Het wel en wee van Dendermonde, veel fotomateriaal en af een toe een vleugje humor in ons dialect!
Bent u in het bezit van fotomateriaal van alles wat met Dendermonde (geen deelgemeenten) te maken heeft, en wenst u dit op het blog te zien verschijnen? Aarzel niet en geef ons een seintje op jpmc@skynet.be.
Wij danken u bij voorbaat!
En... mocht u dit blog goedvinden, kan u in de linkerkolom een waardering geven (beoordeel dit blog).
Mè dâ goe wéir va van de wéik beginnet te kriebele bè de Gruëte Manne. As ze diëste zonne gezien èmme, tèn wéite ze dat ni langk nimmer en diert véire dat Dèrremonde-Keiremis is. De droëgers komme af en toe al isj af, dr werd isj gedroëge as rèppetiesse. Dr kom bewéigingk Ze wèrre zéinewachteg En ge wètj as de zéine beginne te wèirke moet er ni véil gezèit wèrre of t zitj er op nowô
Van de wéik wast al van dâ! Déir iën van die spléite van die puërt van de kazzemat wordâ ze dor stoën moet zéiker de zonne recht in t gezicht vâ Gaulejat geschéinen èmme. A moet gevroëgd èmme on den Indejoën vèr èm em bitsje te verzette zuëdoëg dâ de zonne nimmer in zâ gezicht zat. Den Indejoën antwaurdege: Seg mènneke, k bènnek ik â mèisse ni zènne, en dorbèi ik zien al brouin genoeg!. Nâ moet Gaulejat dâ wâ verkiërd opgepakt èmme zéiker en â-j-at gantwaurt: Mè die vrèmde is dâ toch attait iet!. Mars die probéirdege nog tisse te komme, mor dâ was van dem balange gin avans!!! Den Indejoën schaut dr ouit téige Gaulejat dat azuë nog niks was! Kèirelke zei den Indejoën dâ moeje nâ nog iene kier dèive zègge zi, tèn gojje nikker ewwâ méimoëke! Ons Pèirt was van t doëneg verschiete ouit zâ noenslopke geschaute en t zei Mènnekes, mènnekes, wâ stouë géir ier nâ rieze te moeke. Binnen e poër wéike maugde wèrral ne giëlen oëvet op trok goën en ik moet ier ast Godblieft nog miër as twië joër stoën En de Gruëte Manne wirte dr alledrèi stillekes van
Een foto van 'de Rammeleir'. Het betrof een Dendermondse stadsgracht bij het Sas en 'den Biër die uitmondde in de Dender. Er zou in die buurt ooit een molen hebben gestaan die een rammelend geluid maakte en zo zou deze plaats de naam 'rammeleir' hebben gekregen.
In het begin van de 20e eeuw staan volgende namen van dragers bekend:Karel Van Den Abbeele, Theofiel Davidt en Karel Verstrepen. Zij namen deel aande Katuitommegangen na WO I, alsook aan een tweetal ommegangen in Brussel. In de jaren twintig was Henri Van Beglen ook reeds van de partij.
We publiceren hierna een rekeningnota van 'politietoezichter' Jan Dierickx, die ons toelaat de vergoeding van dragers, fakkeldragers en trommelaars te kennen van de kermisoptocht in 1929. Uit deze nota blijkt dat geen namen werden genoteerd.
Kort na de Tweede Wereldoorlog (in 1947) zijn er volgende dragers: -Voor Indiaan: Karel Van Den Abbeele (de Witjes) en Frans Baetens (den Tetter). -Voor Mars: Leonard Van Den Brempt en Arthur Delcart. -Voor Goliath: Henri en Oscar Van Beglen. Het jaar daarop ziet de lijst eruit als volgt: -Voor Indiaan: Karel Van Den Abbeele, Frederik Van Den Brempt, Frans Baetens. -Voor Mars: Leonard Van Den Brempt, Arthur Delcart. -Voor Goliath: Henri en Oscar Van Beglen.
In 1952 zien we Karel Van Den Abbeele en Frans Baetens van de lijst verdwijnen en Romain Audenaert (schoonzoon van Arthur Delcart) komt de gelederen versterken. In 1955 wordt Henri Van Beglen gevierd door het stadsbestuur omdat hij op dat ogenblik 30 jaar reuzendrager is.
In 1956 zijn er blijkbaar problemen binnen het gilde der dragers. De aard ervan is ons niet bekend. Voor de jaarlijkse Katuitommegang komen drie dragers niet opdagen. Henri en Oscar Van Beglen, Maurits De Wolf en Fré Van Den Brempt klaren de klus dan maar alleen! Zij loodsten op 31 augustus 1956 de reuzen door de Dendermondse straten, wat een grandioze prestatie wordt genoemd. Ze ontvangen hiervoor een extra vergoeding van 50 franken per drager voor de supplementaire moeite.
In 1957 blijkt ales opnieuw goed en vinden we volgende lijst: -Voor Indiaan: Lievin Van Iersel, Gustaaf Coenen. -Voor Mars: Frans Buggenhout, Alfons Verbruggen. -Voor Goliath: de gebroeders Van Beglen We vinden ook Pierre Van Den Brempt terug op de lijst, doch voor een korte periode.
In 1958, het jaar van de Ros Beiaardommegang ter gelegenheid van de Expo '58 vinden we volgende namen terug: Lievin Van Iersel, Maurits De Wolf, Fré Van Den Brempt, Henri en Oscar Van Beglen, Leonard Tas, Alfons Verbruggen, Frans Buggenhout, Francois Waterschoot en Jozef Raman. Voor de Katuitommegang van datzelfde jaar blijkt er een probleem te zijn gerezen. Drager Maurits De Wolf had een veroordeling opgelopen voor één of ander klein misdrijf. Toeval wilde dat hij een straf van enkele dagen diende uit te zitten in de periode van Dendermonde-Kermis. Dit leek niet naar de zin van de collega-dragers die prompt hun nood gingen klagen bij de burgemeester. Het kwam zelfs zo ver dat zij gingen 'betogen' voor de poort van de Rijksgevangenis an de Sint-Jacobsstraat! Na onderhandelingen met de gevangenisdirecteur en door tussenkomst bij de Procureur des Konings, werd de man in vrijheid gesteld en kon hij deelnemen aan de reuzenommegang als drager van zijn reus. Zijn straf was echter niet kwijtgestolden, enkel uitgesteld.
In 1959 droegen Henri en Oscar Van Beglen, Francois Waterschoot, Frans Buggenhout, Fré Van Den Brempt, Jozef Raman en Lievin Van Iersel.
Zi nâ-j-èmmek dr al dikkes stoën nor kaike nowô en k vroeg mè-j-attait af wâ véir em bouis datter dr in die nis on t statouis stoë te drippe Ik goën éir zegge, ge maug mè ni verkiërt verstoën, ik èmmet auver de bouis van t statouis en ni-j-auver Dem Bouis van t statouis want dadis dem berremiëster nowô!
Is dâ na-j-n bron mè prauper woëter, ist gië prauper woëter? Ik wéit et ni en ik èm er uëk nog nuët ginnen iëne zien gon van dringke, mor dâ zâ nâ wel normoël zain mè zuëvéil stammenéis op de Mèrt!
Ik zouë t nikker wille vroëge on den Hervent azzek èm zien, mô ge wètj diën éid uëk zan loete nowô. Den iënen dag maugd èm alles vroëge en de nosten dag moe-j-èm zuëvéil maugelaik gerist loëte
k Zouë t messchin béiter isj vroëge ô meniër Struëbants van de muzéi, die zâ dr wel iet wéiten auver te vertèlle
We gaan u even een meer logische en juiste verklaring geven:
Drinkbaar water werd vroeger uit een waterput gehaald. Later werd de pomp ingevoerd om het bovenhalen te vergemakkelijken. Iedereen mocht zich vroeger ook van water voorzien aan de stadspomp op de Grote Markt. De 19e eeuw kende een snelle bevolkingsaangroei en de hygiënische omstandigheden waren niet op zijn best. Er ontstond toen een enorme behoefte aan proper water. Op het einde van de eeuw werden op een aantal plaatsen artesische putten gebord, zo ook op de Grote Markt. Het betrof ijzeren buizen die op grote diepte in de grond werden gestoken waardoor het water spontaan opborrelde. In een nis aan de voet van het belfort liep constant helder water uit een kraan, waar op andere plaatsen gebruik werd gemaakt van gietijzeren pompen. Door een verkeerde technische behandeling viel de bron een aantal jaren geleden droog.
We zain va gedacht van af en toe isj ewwâ nies te loëte wéite on de mènsje vanonder de stèirt van t Pèirt. Vèr de momèntj ister nâ giën nies, mor ik èm attait guërt dâ ze zègge gië nies is goe nies
t Iënegste dâ me verluëpeg kènne loëte wéite is datter bè de pajnners ewwâ veranderinge zain. Mor oe dât zjust vèr de momèntj iniënzitj wéite me nog ni. In alle geval as mn iet te wéite komme tèn wètjet géir uëk wel, doër maugde gerist in zain.
Voor de 18e eeuw zijn er weer minder klare notities. De ommegang van 1754 brengt wel aan het licht dat de drie schuttersgilden respectievelijk hun Mars, Indiaan en Reus droegen. Blijkbaar voorzagen de gilden zelf in het dragen van hun en reus en dit staaft onze stelling dat de subsidies aan de gilden werden uitbetaald, zonder precisering der dragers. Het blijft ook een veronderstelling dat de gilden hun dragers rekruteerden onder de beroepslastendragers, zoals de pijnders of zakdragers.
Op het einde van de 19e eeuw en bij het begin van de 20e eeuw telde Dendermonde een zestigtal pijnders. Bij het begin die eeuw werd echter een loopje genomen met de reglementering van de gilde. Dit wordt ondermeer bewezen doordat Karel Van Den Abbeele (de Witjes) reeds op zeventienjarige leeftijd de reuzen hielp dragen, daar waar dit voorrecht enkel aan gildebroeders toekwam. Spijtig genoeg moeten we hier andermaal de stadsbrand vermelden die ons parten speelt en ons belet om meer in detail te gaan aangaande de dragers uit die periode. De stadsrekeningen uit die periode vormden een gretige prooi voor de vlammen...
Meestal zijn er slechts twee dragers geweest per reus. Pas in de vijftiger jaren van de 20e eeuw verschijnen er soms drie dragers per reus, soms zelfs vier. De reuzendragers gaan echter niet treuren bij de vaststelling dat een bloeiende vereniging als de hunne zou verloren gaan onder de maaimolen van de tijd en verpulverd wordt onder de pletwalsen van de 20e eeuw. Zij zorgen steeds dat nieuwe leden worden getraind die eventuele gaten in het ledenbestand onmiddellijk kunnen opvullen. Vergrijzing, ziekte en overlijden zijn veelal de oorzaak van het 'wegvallen' van dragers. Gelukkiglijk zijn er in de stad voldoende mensen aanwezig met genoeg verantwoordelijkheidszin om alles in rechte banen te leiden.
Wat betreft de kledij van de dragers heeft het stadsbestuur hierin meestal voorzien. Veelal droegen zij een witte broek, wit hemd en witte pantoffels. De laatste jaren is hierin echter enige verandering gekomen. Men gaat de modernisering niet laten links liggen en de kledij wordt wel eens aangepast.
De vergoeding van de pijnders is een item waar menig keer werd over gediscussieerd. Bepaalde omstandigheden hebben ertoe geleid dat sommige dragers slechts één jaar worden vernoemd. Wij gaan dit zeker niet aanzien als een belangrijk element, ups en downs zijn elke vereniging bekend.
De reuzen worden veelal begeleid door leden van het stedelijk politiekorps. Vermoedelijk hebben de raids van de Aalstenaars op het Ros Beiaard van jaren geleden hier wat mee te maken. Vaak viel deze beurt te eer aan de oudsten van het korps, wat tot gevolg had dat dikwijls dezelfde agenten de reuzen vergezelden op hun dansende tochten door de stad. De politiemannen hadden en hebben nog steeds de taak de reuzen de vrije doorgang te verlenen, de dragers te begeleiden en de fakkeldragers in het oog te houden dat zij geen reus in de fik steken... Kwade tongen beweren wel eens dat zij de dragers van overmatig drankgebruik moeten houden... Wie durft nu zoiets te beweren? In de jaren twintig werd politieagent Jan Dierickx (voor ingewijden 'Zjang de Man') belast met het toezicht op de reuzendragers. Deze functie werd later toebedeeld aan Joseph Van Wiele die nog later werd opgevolgd door Jean Van Der Veken. Zij traden vaak bemiddelend op en zorgden ook voor de uitbetaling der dragers. Agent Florent De Potter zou als laatste deze taak uitoefenen. Verder is ons geen verantwoordelijk 'champetter' meer bekend. De laatste jaren gebeurt de betaling via de stadsdiensten onderling.
We kennen ook de traditie die reeds vele jaren bekend is, namelijk de 'collectebus'. De dag na de jaarlijks Katuitommegang gebeurt de huis-aan-huis omhaling met een 'bus'. Bedoeling is dat de Dendermonse bevolking zijn geldelijk steentje bijdraagt. Sedert enkele jaren geschiedt de omhaling enkel in de straten waar de ommegang is gepasseerd op de avond voordien. Moeten we bij de 'bus' ook de reden zoeken voor het feit dat de drie Gildereuzen op hun toch verdomd heel goed weten waar zij enkele extra danspasjes moeten leveren?
In een volgend deel hebben we het over de dragers van de 20e eeuw.
Alléi dr begin bewéigingk in de zoëk te komme! Van de wéik stont er in de gazet toch wèrral een artikkelke auver t kommetait! Ze goën dr ne véizètwéi va moeke. Dâ wil zegge dadal dâ binnekomt vedrom bouite moet! As ze dor ieveranst een 20 miljoen éiraus binnekrage moete ze moeke dâ die vedrom weggeroëke uëk. Dad ouitgéive zâ ni moejelaik zain, mô dâ binnekraige dâ zal wadanders wèrre pèizek!
Nâ-j-èmmek mè vèr de vaste woërait loëte vertèlle datter apoërte inkomste goën zain omdâ ze de die dâ van Oilsjt nor de Ros Bajjortstoet komme kaike gon doen betoële. On iedere ingank van de stat zâ nen azjènt stoën die de passé moet kontroléire. De die dâ van Oilsjt zain moete nort schaintj betoële Of dât nâ véil zal opbringe dâs wèrral een ander vroëg nowô?
Nâ-j-èmmek dr mè dâ goe wéir isj rontgeluëpe in t stat, en man mémaure isj loëte wèirke t Is wel ammel schuën zènne, mor t is toch Dèrremonde nemiër gelèk as dat zouë moete zain Dâ Vèstsje, ammel goed en wel Dor lupt dor véil volk, dr zain dr véil wingkels, mor daddis uëk alles nowô Worrom èmme ze nâ-j-ierlaik woër dâ woëter weggedoën? Ik èm dr ston druëme binsjt dâk dr stont te kaike vanop de Brisselsestroët. Ik kéik azuë in de richtingk van de Mechelsepuërt en k was ont pèize...dadouë nâ toch schuën gewéist datter ier azuë e woëter déirliep, â wast nog mor tot oen t Prisongstroitsje en tèn langst iën of twië kante ewwâ buëme Ier en toer een brigske vèr van den iëne kant nor den andere te trèkke Alléi ik kost er ni van auver
Mor wadavans dâ ne mènsj dr stoëd auver te dippe en te pèize, t is ammel véil te loet, t is ammel weg!
Auvert lèst wazzek im Brigge awel doër èmme ze dâ garranzjéirt Doër ister wel nog woëter in de stroitsjes gelèk as vroeger. Doër èmme ze die nostalzjie nog en ier ni, daddis t verschil.
k Ben tèn op mâ gemak mô vedrom nor ouis getrokke en i man èige wazzek on t pèize op dâ gedichteke va Georges Dierickx t Vèstsje, een lange stroët mè woëter .
Sedert vele jaren maken de reuzen als boegbeelden van de schuttersgilden een dansende tocht door de stad. Ze vormen een onuitwisbaar kenmerk in de rijke schat van onze folklore, voor zover ze er zelfs niet de oudste elementen van zijn...
De reuzen zouden echter niet dansen moesten er geen zwetende en zwoegende dragers onder 'de grote lichamen' de danspassen uitvoeren... We hoeven zeker niet duidelijk te stellen dat het voor de dragers (pijnders) steeds een grote eer is geweest en nog altijd is om 'hun' reuzen tot vermaak der massa te laten dansen. Velen zullen met ons beamen dat het geen sinecure moet zijn om dergelijke 'gevaarten' op te tillen, te verplaatsen en er bovendien nog dansende en zwierende bewegingen mee te maken. We trachten een zo volledig mogelijk beeld te scheppen van degenen die door de jaren heen de gildereuzen droegen op hun tochten door de stad. Wij putten onze informatie uit de vage gegevens die het deel beschadigde archief ons schenken.
Over de allereerste drager vernemen we meteen ook de naam. We lezen in de jaarrekening van 1468 - '69: 'Betaelt thonise de tiecheldecker die de Ruese was inden ommeganc dat lastich was voor zyne moeyte 12 groten' (groten = grossen - gr.). In 1469 - '70 trekt dezelfde drager slechts 8 groten en in 1471 eveneens. In 1472 betaalt men aan Lauwer Theeux 10 groten en een jaar later trekt ene Lauwer de Wale 12 groten voor zijn moeite. De twee jaren die daarop volgen vermelden de rekeningen wél dat voor het dragen 12 groten werd uitgegeven, maar niet aan wie. Van 1475 tot 1484 vinden we telkens de naam terug van Anthonis van der Linde als drager. Vanaf 1498 wordt echter ook een persoon genoemd naast de drager, die de reus 'bestierde' en 'beweechde'. Uit de posten van de jaarrekening blijkt de beide woorden synoniemen zijn. Ze betekenen hier 'leiden' en niet 'doen bewegen'. Gaat het hier om een 'begeleider'?. De periode van 1498 tot 1506 wordt steeds Lauwer De Wale vermeld als drager. Tot 1534 vinden wij opnieuw enkel bedragen terug en geen namen van dragers. Tussen 1535 en 1569 vinden we volgende namen van dragers: Hillewaert van de Zande, Gyllis de Mol, Jan de Mol, Jan Livens, Joes van de Poele, Joes Coele, Joes de Deckere, Franchoys Verdonckt en Daniël de Poorte. Gans deze periode fungeert ene Jan Cammaert als begeleider.
Voor de 17e eeuw zijn er minder samenhangende gegevens. Uit de rekening van 1651 halen we hetgeen volgt: 'Betaelt aen acht persoonen ende twee moeselaers(*) gespeelt ende gedraegenen hebbende de reusen en de reusinnen... mette andere cleyn reusekens op diversche daegen In deze kerremissen...' 'Betaelt aen Deken ende geswoorne vande gulde van Sint-Jooris over tgone dat sylieden opden kerremisse hebben verschoten aende draeghers vande reusen ende reusinnen...'. We zien hier de eerste expliciete vermelding van de Sint-Jorisgilde betreffende het dragen van een reus.
(*) doedelzakspeler
De rekening van 1682 - '83 leert ons volgende gegevens: 'betaelt aen gillis de landtsheer ouer tommedragen vanden mars Inden ommeganck (...) aen Guilliaum de Smet ouer tdragen vanden Jachtgodinne, en aen Jan baptista de Clercq ouer tdragen van het reusinneken (...). Aen Jan schelfhaut ende gillis de pauw ouer tdragen opden kermis dagh voorsyet de camniere mitsgoaeders aen Dominicus verbeke ende Jacques verbeke ouer tdragen vanden reuse (...). De namen van Jan Schelfhaut en Jan Baptista de Clercq blijven genoemd tot het einde van de eeuw.
Mènsjelief, auver diën tèmber doër èmme ze toch uëk al nen tallèirem auver gemokt! Ten iëste verstoën ek mè d'r ni-j-ouit dâ 't Statouis d'r t' onderstebauve kan opstoën. Dië mènsj dâ dië gedrikt éit dâ moet toch nen alvem blèjnne gewéisd' èmme. As ge nâ nimmer en ziet dâ den taure van 't Statouis mè zanne kop in de gront stèkt, awèl santéi zelle. In alle geval 't is al gelaik wie dâ 't gedoën éit, mor 't was ofsewèl ne graalaike stommerik, ofsewèl was 't nen Oilsjteneir, mor daddis faitelaik alletwië 't zèlde nowô. 't Is ni vèr 't iën of t' ander mor 't zain al gelaik gin maniere en dorméi gedoën! Ik èm ieveranst in een schouif azuë nog nen omgekiërde Dèrremonde ligge. Ik zal em iën van déis doëge toch isj op nen amverlop plèkke zelle... Die proeitsje, dâ blaift d'r ammel ligge en mè-j-èm 't onderstebauve te plèkke is't in orde!
We vonden twee foto's weer van de verhuis van het Ros Beiaard van de Oude Vismijn naar het magazijn aan de Sint-Rochusstraat. De nieuwe stelplaats aldaar zou enkele jaren nadien worden afgebroken ten dienste van de Dendermondse Volkswoningen. Vandaag de dag zien we op die dag nog steeds een braakliggend terrein...
We tonen nog enkele luchtfoto's van Dendermondse "regio's"...
Een duidelijk beeld vanuit de lucht met central de O-L-Vrouwekerk, het Kerkplein, een gedeelte van de Kerkstraat. Bovenaan zien we de Prudens Van Duysestraat en de Zwarte Zusterstraat. Onderaan de Dekenij, de Mariakring, de Nachtegaalstraat en de Kapittelstraat.
Centraal op dit beeld, het Stadhuis en het Justitiepaleis. We zien ook duidelijk de Grote Markt. Links onderaan de Vlasmarkt met de Abdij en het Zwartzusterhuis. Dender- en Schelde vloeien in en om de stad...
Vanuit een andere hoek zien we opnieuw centraal het Stadhuis, het Justitiepaleis en de Grote Markt. De Kerkstraat en de Emiel Van Winckellaan, met de Ridderstraat en de Greffelinck. Over de Dender zien we de Vlasmarkt met de Abdij.
In 1872 bleken de reuzen in een zeer erbarmelijke staat te verkeren. Uit een krantenverslag van toen weten wij dat 'de bevolking verheugd was, de drie reuzen gans hersteld en in het nieuw uitgedost te zien verschijnen'. Het jaar voordien bleken ze in zeer slechte staat te verkeren, door ze 'in regen en wind te laten rotten'...
Verschillende betaliongsmandaten uit het verleden leren ons dat de drie reuzen vroeger door private personen werden gekleed telkens een uitstap in het vooruitzicht was. In het onderhoud, zoals schilderwerken en dergelijke, werd voorzien door de stadsdiensten.
In 1973 kregen de reuzen een nieuw pak aangemeten. De kledij die al vele jaren werd gedragen had heel wat aan kleurenpracht verloren. Mevrouw Van Parijs, van de toenmalige Hogere Snit- en Naaischool aan de Begijnhoflaan, werd gevraagd om de drie Gildereuzen in een 'nief kliëke' te steken. Zomaar eventjes vierenvijftig meter stof op dubbele breedte diende daarvoor aangewend! Aangezien de reuzen op dat moment een periode in 'hun blootje' stonden, werd van de gelegenheid gebruik gemaakt ze ook opnieuw te schilderen. In 1980 en 1986 werd eveneens voor enige vernieuwing van kledij gezorgd.
In 1993 werd onder impuls van de Dienst voor Cultuur en Toerisme en in samenwerking met het stadsbestuur beslist de reuzen een grondige onderhoudsbeurt te geven. Zo werd de helm van Mars volledig opgekalfaterd en belegd met een vloeibare zinklaag. De afwerking gebeurde met een laag aluminiumverf. Indiaan kreeg een laag zwart en Goliath werd eens duchtig 'bijgeschminkt'.
Even betreffende de plaats der rezuen in stoeten en ommegangen. Hieromtrent is het zeer moeilijk een vaste lijn te zien. Enkel in 1467 en in 1538 wordt een reus nà het Ros Beiaard genoemd. Anders blijken de reuzen steeds voor het Ros Beiaard opgestapt te hebben, hetzij met 'fyffelaers', trommelaars of een harmonie of fanfare.
Hierna een artikel uit het verdwenen weekblad 'De Voorpost'...
Reuzen kregen nieuw kleedje... 54 meter stof op 'dobbele britte'.
De bovenste foto toont ons de Lindanusstraat. Deze verbinding tussen de LeopoldIIlaan en de Oude Vest werd aangelegd op het einde van de 19e eeuw (rond 1885) en genoemd naar de Dendermondse geschiedschrijver David Lindanus. Nadien ontstonden de Nijverheidsstraat, de Emmanueel Hielstraat (later de Leo Bruyninckxstraat) en de Weldadigheidsstraat. Op de hoek van de straat is de herberg 'Klokken Roeland' gevestigd - bij Stallaert-Philips, zoals de gevel ons laat weten. Rechts bevindt zich 'Het Katholiek Fabriek' (La Dendre - textielfabriek).
Een zicht op de Sint-Rochusstraat met vooraan rechts de Sint-Rochuskapel (gebouwd in 1636). De gevel van het tweede huis aan de linkerkant is nog steeds in dezelfde staat bewaard gebleven.
Wil je contact nemen met de blog voor het sturen van een foto, het geven van informatie of het vragen om inlichtingen, stuur uw email via het voorziene vak hieronder. U kan ons helpen bij de identificatie van personen. Herken je iemand dan vernemen we dit graag met een email.