Terwijl vel na vel volgeschreven wordt met de vragen en antwoorden van de catechismus, komen herinneringen aanwaaien. Die verwerk ik in ontwerpen voor het groet werk van later. Zo mijn geboortedorp. Vroeger een erg landelijk dorp met veel groen. Het dorp bestond uit enkele drukbewoonde straten met centraal de kerk. Naast de kerk: de pastorie, het gemeentehuis, de brandweerkazerne, een vrijheidsboom. In de lagere school hebben ze nooit verteld hoe het kwam dat die vrijheidsboom daar stond, waarvoor hij symbool stond: die vrijheidsboom was er, vergroeid met het dorp en zou altijd blijven staan. Verder van het centrum waren de huizen niet meer zo druk tegen elkaar aan gebouwd en tenslotte kwam men uit in de velden: de polders, met hier en daar boerderijen.
Ik herinner me vooral de huizen van de centrale straten: hoe dikwijls liep ik er niet langs om naar school te gaan, naar de kerkdiensten? Maar vooral de poldervlakten blijven me bij. Vader nam ons vaak mee richting polders. Waarschijnlijk was het dan even een rustpauze voor moeder: probeer maar vijf kinderen te overleven tijdens vakantiedagen. De polders hebben voor mij een gele kleur, nochtans was het graan niet het ganse jaar door rijp om te oogsten en trokken ook onweerswolken over dat uitgestrekte platte land. Toch heb ik de indruk dat de zon altijd brandde in de polders, waarschijnlijk omdat we alleen op zonnige dagen uit fietsen gingen.
Het dorp ben ik ontgroeid. Wanneer ik er nu terugkom is het bijna niet te herkennen. Zoals overal zijn er veel huizen ver- of bijgebouwd. De groene overvloed van toen is weg. De vrijheidsboom is gekapt, ook bomen worden oud en kunnen omvallen. Dan haalt de veiligheidsoverweging het van de nostalgie. En nieuwe generaties hebben er zich gevestigd. Het blijkt goed te gaan met het dorp. Om de oude gebouwen terug te vinden kan ik fotos opzoeken op internet. Ook zijn er nog schilderijen en tekeningen die mijn vader maakte. En als ik Wim Sonneveld hoor zingen over Het dorp is het net of hij het over mijn geboortedorp heeft.
Het dorp
Thuis heb ik nog een ansichtkaart
waarop een kerk, een kar met paard,
een slagerij J. Vanderven.
Een kroeg, een juffrouw op de fiets,
het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets,
maar het is waar ik geboren ben.
Dit dorp, ik weet nog hoe het was,
de boerenkinderen in de klas,
een kar die ratelt op de keien.
Het raadhuis met een pomp ervoor,
een zandweg tussen koren door,
het vee, de boerderijen.
En langs het tuinpad van mijn vader
zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
dan dat het nooit voorbij zou gaan
Wat leefden ze eenvoudig toen
in simpele huizen tussen groen
met boerenbloemen en een heg.
Maar blijkbaar leefden ze verkeerd:
het dorp is gemoderniseerd
en nou zijn ze op de goede weg.
Want ziet hoe rijk het leven is:
ze zien de televisiekwis
en wonen in betonnen dozen
met flink veel glas, dan kun je zien
hoe of het bankstel staat bij Mien
en dr dressoir met plastic rozen.
En langs het tuinpad van mijn vader
zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
dan dat het nooit voorbij zou gaan
De dorpsjeugd klit wat bij elkaar
in minirok en beatlehaar
en joelt wat mee met beatmuziek.
Ik weet wel, t is hun goede recht,
de nieuwe tijd, net wat u zegt,
maar het maakt me wat melancholiek.
Ik heb hun vaders nog gekend,
ze kochten zouthout voor een cent;
ik zag hun moeders touwtjespringen
Dat dorp van toen, het is voorbij;
dit is al wat er bleef voor mij:
een ansicht en herinneringen
Toen ik langs het tuinpad van mijn vader
de hoge bomen nog zag staan
Ik was een kind, hoe kon ik weten
dat dat voorgoed voorbij zou gaan?
|