Welkom op 9 december 2010 in de zoetste stad van het ganse land.
20-11-2010
6.2 O.L.V.-ten-Poelkerk op de Grote Markt
De O.L.V.-ten-Poelkerk (foto links) wordt beschouwd als de wieg van de Brabantse hooggotiek. Het koor dateert van 1358-1359, het grondplan en de portalen, die in 1913 werden gerestaureerd, zijn van de hand van Jan van Osy uit Valencienne. De drie portalen in de westgevel zijn versierd met nissen, waarvan de sokkels gebeeldhouwde taferelen voorstellen uit het Oude en het Nieuwe Testament en vermoedelijk ook uit de bouwgeschiedenis van de kerk. De zijbeuken werden gebouwd naar de plannen van Jacob van Gobertingen (ook van Tienen genoemd) en Botso van Raetshoven (1383-1410). Het transept en de toren (1410-1438) zijn van de hand van Sulpitius van Vorst, die op het einde van de 15de eeuw werd opgevolgd door Mathias de Layens.
Na een brand werd de 70 meter hoge toren in 1654 bekroond met een barokke spits. In de eerste helft van de 19de eeuw vonden enkele verbouwingen plaats en werd de kerk uitgebreid met twee zijkoren en een sacristie. Het meubilair (altaren en biechtstoelen) zijn overwegend barok.
Oorspronkelijk was deze kerk een bedevaartskapel, gebouwd ter ere van Onze Lieve Vrouw ten Poel. Het miraculeuze beeld, van de hand van Walter Pans, bevindt zich nu boven het hoogaltaar. Aan de bouw is trouwens een legende verbonden waarin de Heilige Maagd en de inmiddels gedempte poel een hoofdrol spelen. Slechts in 1802 werd deze kapel een volwaardige parochiekerk. In 2002 werden het kruis en de haan, die enkele decennia van de toren verdwenen waren, teruggeplaatst.
Op de Veemarkt, het eerste middeleeuwse marktplein van Tienen, staat de Sint-Germanuskerk (foto links). De opeenvolgende vergrotingen, verbouwingen en restauraties, van oorspronkelijke klein abdijkerkje uit de 9de eeuw naar parochiekerk, leverden een samenvoeging van verschillende stijlen op, gaande van Romaans naar hooggotisch. Van de Romaanse viertorenbasiliek, met Maas- en Rijnlandse invloeden, bleef alleen de vroeg 13de-eeuwse westbouw bewaard. In het midden van de 16de eeuw werd de kerk voorzien van een hoog vooruitspringend transept en van een toren, die in 1713 op zijn beurt bekroond werd met een barokke spits. Het koor is gotisch en dateert uit 1310-1320. In de kerktoren hangt de originele beiaard van Willem Witlockx (1723). In haar huidige versie is deze beiaard met haar 54 klokken één van de grootste van het land. In juli en augustus kan men elke woensdagavond het klokkenspel komen beluisteren. Daarvoor werd in het Apostelenhof een luisterplaats ingericht.
Naast tal van andere waardevolle kunstwerken vestigen we vooral de aandacht op het prachtige orgel dat in 1988 volledig werd gerestaureerd. Van de laatgotische orgelkast (15de eeuw), gebouwd door R. Cockx, zijn nog een paar fragmenten aanwezig. Het orgel zelf werd gebouwd door D. Van der Distelen, maar in de 17de eeuw door J. Deeckens vervangen door een nieuw instrument, vandaar de naam "Deeckens-orgel". In de 19de eeuw neogotiseerde Ch. Anneessens de orgelkast. De heilige boven in de kast is de H. Gregorius.
De Collegiale Sint-Germanuskerk is oudste kerk en ook grootste kerk van de stad. Ze is tevens de zetel van de Dekenij Tienen - Hoegaarden.
Het Vrijthof is het huidige voorhof van de Sint-Germanuskerk, gelegen opzij van het hoofdkoor van de kerk. Deze plaats maakte deel uit van het oorspronkelijke kerkhof, dat na de vergroting van de kruisbeuk in de 16de eeuw in drieën verdeeld werd. De drie ongelijke delen kregen elk een eigen naam. Het Apostelenhof, gelegen tussen de zuidelijke transeptarm en de zuidelijke zijbeuk, was het gedeelte waar de leden van het broederschap der Twaalf Apostelen begraven werden. Het "Hooge Kerkhof" of het kerkhof van Sint-Germanus was gelegen aan de kant van de Wolmarkt.
Het derde deel, dat aangeduid wordt als het Vrijthof, is door de verbouwing in de 16de eeuw van functie veranderd. Het was niet langer een begraafplaats. Het werd een besloten hof, gesitueerd tussen de sacristie en het vroegere kappitelhuis. Hier bevindt zich een opmerkelijke ingemetselde steen met een afbeelding van Christus onder een wijnpers. Dit bas-reliëf, dat vervaardigd is uit witte kalkzandsteen van Gobertange, toont ons de Christusfiguur met lendendoek en doornenkroon, met de linkerhand hangend aan de bovenste balk van een wijnpers. Met de rechterhand toont hij de wonde, die zich hier opmerkelijk aan de rechterzijde bevindt. Op deze plaats is de steen ook doorboord. Dit gat stond waarschijnlijk in verbinding met de lavabo binnen in de sacristie. Onderaan de voorstelling bevinden zich zes werktuigen. Duidelijk herkenbaar zijn de hamer, een aantal steenbeitels en een winkelhaak. Dit materiaal is afkomstig uit het bouwbedrijf en verwijst naar de activiteiten van de steenhouwer. In deze gevel is ook een tweede steen ingemetseld. Het betreft hier een fragment van de 17de-eeuwse grafsteen van Guilam Van Blitterwyck.
Tijdens de beraadslaging van het Weldadigheidsbureel van 15 november 1826 werd de beslissing genomen om een schuylplaets voor arme oude en gebrekkige lieden op te richten. De instelling zou zowel voor mannen als voor vrouwen toegankelijk zijn, onder de strikte voorwaarde dat beide seksen gescheiden ondergebracht werden. Voor dit doel werd een nieuw gebouw opgetrokken. Nadat de stad afgezien had van de bouw van een nieuw gemeentecollege, gaf zij op 2 september 1828 de toestemming aan het armenbestuur om een 'Oudemannenhuis' te bouwen
Omdat het klooster van de cellenbroeders veel te krap werd voor het huisvesten van de weeskinderen, kreeg de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen op 27 maart 1830 de toelating om een nieuw weeshuis te bouwen. Voor dit doel werden twee stukken grond aangekocht uit het voormalige bezit van de paters kapucijnen. Op 12 november 1834 werd de bouw goedgekeurd. De fundamenten werden gelegd in februari 1835. Pas in 1838 werd het nieuwe Weeshuis in gebruik genomen (foto links). De linkerzijde was oorspronkelijk bedoeld voor de huisvesting van de grauwzusters. Omdat er uiteindelijk geen overeenkomst bereikt werd en men dringend nieuwe accommodaties voor het gemeentecollege zocht, kwamen de middelbare scholieren hier ook terecht.
In zijn rapport van de stadszaken voor de periode van 1831 tot 1836, sprak burgemeester Van Dormael met fierheid over de realisatie van enkele opmerkelijke bouwprojecten. Het nieuwe Gasthuis uit 1825, het 'Oudemannenhuis' uit 1829 en het nog in aanbouw zijnde Weeshuis vormden de spil van de uitbouw van een netwerk van uitgebreide sociale voorzieningen.
Tijdens haar zitting van 9 januari 1822 stelde de Commissie der Burgerlijke Godshuizen de verregaande verloedering van het oude St.-Janshospitaal aan de orde. De 17de-eeuwse gebouwen voldeden niet langer aan de eisen van een modern ziekenhuis.Op 22 juli 1822 besloot het bestuur om in de boomgaard van het vroegere begijnhof een nieuw hospitaal op te trekken (foto links). De oude gebouwen zouden in loten verkocht worden. Dit voorstel werd door de gemeenteraad goedgekeurd op 23 juli 1823. De eerstesteenlegging vond plaats op 7 oktober van datzelfde jaar. Op 30 december 1825 namen de gasthuiszusters hun intrek.
Om de last van de inkwartiering van troepen bij particulieren te verminderen, drong het Tiense stadsbestuur er bij de nieuwe Belgische overheid op aan om een kazerne op te richten. Grote pleitbezorger van dit initiatief was burgemeester François Van Dormael. In oktober 1834 bezocht een speciale gemeentelijke commissie voor dit doel leegstaande kloosterpanden. Twee locaties werden weerhouden: het grauwzusterklooster achter de O.-L.-Vrouw-ten-Poelkerk en het voormalige minderbroederklooster, dat eigendom was van het Tiense Weldadigheidsbureel. De onderhandelingen sprongen echter af, om in 1836 met succes hernomen te worden. Toen het Ministerie van Oorlog resoluut het minderbroederklooster als de meest geschikte locatie aanduidde, stuurde de gemeenteraad op 25 april 1837 een delegatie onder leiding van raadslid Dewilde naar de minister om het tegendeel te bepleiten. De keuze van het ministerie bleef echter onveranderd. De centrale overheid zou als tegemoetkoming een subsidie van 110.000 tot 120.000 frank uittrekken voor het uitvoeren van de nodige aanpassingswerken. De stad zou de rest van de kosten moeten bijpassen (foto links). Deze voorwaarden waren te nemen of te laten. Toen het Weldadigheidsbureel na wat strubbelingen akkoord ging om de gebouwen te verkopen, konden de werken van start gaan. Het plan voor de verbouwing van het hoofdgebouw dateert van 18 september 1837. Op 25 november 1838 werd de kazerne in dienst genomen. De eer viel te beurt aan de 16de batterij van het 3de artillerieregiment. Vanaf 1847 werd een gedeelte van de kazernegebouwen als rijkswachtkazerne ingericht.
Tijdens de gemeenteraadszitting van 2 december 1873 werd besloten om de kazernegebouwen aan de staat over te dragen. De overdracht zou twee jaar later plaatsvinden.16de batterij van het 3de artillerieregiment. vonden als eerste onderdak in de Tiense kazernegebouwen. In de loop van de volgende eeuw zouden verschillende regimenten volgen.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor de 'Minderbroederkazerne' aan belang. Uiteindelijk werd door de legeroverheid besloten om Tienen te verlaten. Dit gebeurde bij het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Nadat de kazerne in 1962 volledig gedemilitariseerd werd, kregen de gebouwen andere bestemmingen. Het in woningnood verkerende Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs vond hier een tijdelijk onderkomen, de vroegere manege werd omgebouwd tot sporthal en ook de stedelijke tekenacademie installeerde er haar klassen. In 1992 werden de gebouwen aan de straatzijde gesloopt waardoor de Minderbroederstraat definitief van uitzicht veranderde. Op deze plaats werd overgegaan tot de bouw van het appartementencomplex 'Menegaard'. Andere gebouwen vielen in 2002 onder de sloophamer.
Als bijlage nog een liedje van Marlene Dietrich "Sag mir wo die blumen sind" Het lied heeft totaal niets met Tienen of de Tiense kazerne te maken. Ik voeg het enkel toe omdat ik het lied zelf zo mooi vind met een bekijvende tekst die misschien wel kan passen bij dit militair onderwerp.