1931 Allerzielen.
Pater Dhoye, jezuïet en arts, is een zgn. geestelijke zoon van Johanna Geertruide ten Bosch. Hij is werkzaam in Kongo (Kimbau) en schrijft in een lange brief over zijn werkzaamheden, de zorg voor zijn vierhonderd wilde rakkers, het onderwijs en de ziekenzaal. Strenge woorden ook, over de beurscrisis en de Europese jazzbands. “En ik zwijg over ’t beestenleven van zooveel blanken hier…..!”
De familie Iding leerde hem kennen in Leuven, waar de dochters Lies en Adele studeerden. Pater Dhoye was blijkens zijn brieven een rechtlijnig en gestreng denkend man. In de omgang was hij een bijzonder beminnelijke figuur. Een familielid zei van hem; “Zelden heb ik zó’n zachtaardig mens ontmoet.”
1932 April 17.
Pater Dhoye, later bisschop, schrijft aan Johanna Geertruide ten Bosch verheugd te zijn haar mooien brief van 9 Maart te hebben ontvangen en te vernemen; “…dat u en de kinderen het toch nog steeds goed stelt, alhoewel er moeilijke crisistijden heerschen en de Heer u zulke groote beproeving heeft overgezonden bij ’t afbranden van huis en goed. God zij dank dat uw huis reeds op ’t oogenblik dat ik schrijf heropgetrokken is en u weerom de zaken kunt voortzetten.”
Een fragment over de tijdgeest; “Ja, u hebt het bij het rechte einde wanneer u in dien zin uw kinderen opmerkzaam maakt op den heel gevaarlijken tijdgeest waarin wij leven. Onze tijd – naoorlogse en dus heel troebel en verward, zoo in politiek als godsdienstig terrein is de tijd van zucht naar grootheid en hoogmoed, bij groot en klein, van geld en comfort, bij hoog en laag, van zuchten naar goed-leven en vluchten van alleen last en pijn zoo bij gehuwde als ongehuwde, van voldaan zijn in ’t stoffelijke, in de aardse goederen en in ’t steeds vooruitgang maken in alle slag, vervolmaking dier goederen in kunst in techniek in sport, in comfortmiddelen van alle slag en sneeheid, in geneeskunde en ja in alle soort, maar ten nadeele van de eeuwige waarden.”
|