Familie historie en cultuur 1
Wat data betreft, moeten we er rekening mee houden dat een sterretje * betekent dat het jaartal 1 jaar kan afwijken. Probanten zijn Stephanus Henricus Iding en Johanna Geertruide ten Bosch ook aangeduid als Opa en Oma Iding. Behalve door familie overgeleverde anekdotes komen alle gegevens uit archieven en betrouwbare bronnen.
|
Verlichting
Tot ver in de Middeleeuwen heeft de mens voor verlichting gebruik gemaakt van eenvoudige olielampjes. De olie werd geperst uit zaden. Een pit, ook wel het snotneusje genoemd, zat meestal in een tuit en zoog olie op uit een reservoir. Het uiteinde werd dan aangestoken.
In de kaarsenindustrie slaagde men erin de olie uit het schapen- en rundvet te scheiden van de vaste bestanddelen. Er bleef zo stearine over, dat minder snel smelt, en daardoor beter brandt.
|
Tinnen snotneus, Hollands, 19e eeuw
|
De Republiek 1600-1795
De republiek is de benaming van de statenbond of federatie van de zeven Noord- Nederlandse provinciën in deze periode: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Groningen, Friesland.
Grondslag voor hun samengaan vormde de Unie van Utrecht waarbij de sluiting werd vastgelegd van een Nadere Unie binnen de in de Pacificatie van Gent (nov. 1576) verenigde gewesten, de Generale Unie.
In 1648 werd de onafhankelijkheid van de republiek van Spanje internationaal erkend. Ook werd bevestigd dat de Republiek geen deel meer was van het Heilige Roomse Rijk. Het Zuiden werd daar wel weer een deel van, inclusief Vlaanderen.
De nieuwe republiek werd wel de Grote Uitzondering van de 17e eeuw genoemd omdat in tegenstelling tot de meeste landen in Europa de Derde Stand, vooral de handelaren van de steden het voor het zeggen kregen. Zij ruilden een feodaal systeem in voor iets nieuws dat later kapitalisme zou gaan heten.
In Antwerpen kwamen al handelslui samen bij een Beurs om aandelen te verhandelen. Amsterdam nam dat over en spoedig waren er verzekeringsmaatschappijen en zelfs de eerste speculatieve crash: de windhandel in Tulpen in 1637.
|
Konstige meesters
In de 17de en 18de eeuw had de medische stand hinder van rondreizende kwakzalvers. Zij zagen zichzelf als konstige meesters, met meer praktijkervaring dan de opgeblazen medicinae doctores.
Als bewijs van hun kunnen toonden zij quasi-officiële stukken waarin lieden van onbesproken gedrag de meester aanbevalen. Hun komst op kermis of jaarmarkt werd vaak aangekondigd door mensen die zogenaamd door hem waren genezen en dat luidkeels uitbazuinden.
Ook met strooibiljetten werd klandizie getrokken. Begin 18de eeuw werd de bevolking zo de komst aangezegd van de breukzetter en steensnijder J. Francken, wiens werck is eerstelijk blinde menschen op een nieuwe en gemakkelijke wijze te cureren, deels in twee of drie minuten. Ten tweeden, snijd diegeene die met den steen in de blaes beladen zijn. Ten derde geneest alle gebrookene menschen, deels door een klijne snee en deels met bequame handen.
Op het doek van Jan Steen vertoont een reizende meester zijn kunnen.
|
De historie van Oostelijk Gelderland
De historie van Oostelijk Gelderland werd gekenmerkt door het leven op de grenzen van twee rijken. Enerzijds stond het gebied onder invloedssfeer van het vroegere hertogdom Gelre en later na de stichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, onder die van het gewest Gelderland.
Anderzijds hadden de bisschoppen van Munster en voor wat het gebied van Liemers betreft de heren van Kleef hier veel in de melk te brokken. Tot 1823 bleef de Munsterse invloed in de achterhoek.
Toen pas werden de parochies Groenlo, Lichtenvoorde, Aalten, Borculo, Bredevoort, Eibergen en Winterswijk uit de lijst van Munsterse parochies gelicht en toegewezen aan de z.g. Hollandse Zending. Hoe ingewikkeld de toestand langs de grens was, blijkt in de Liemers.
Het gebied rond Zevenaar, Huissen, Duiven, en Wehl kwam pas in 1816 officieel bij Nederland.
Voordien was het een Kleefse enclave. De enclave had rond 1800 een bewogen politieke geschiedenis. Tot 1806 was dit gebied Kleefs, hetgeen in die jaren Pruisisch betekende.
In de daarop volgende tien jaar hoorde het gebied respectievelijk tot het Groothertogdom Bergh, het Koninkrijk Holland, het Franse Keizerrijk, enkele weken weer onder Nederlands bewind, dan weer onder Pruisisch bewind om ten slotte weer in 1816 aan Nederland toe te vallen.
|
1618 - 1648 oorlog verpaupering en roversbenden
Er woedt een oorlog tussen Duitsland en Bohemen. Veel joodse gemeenschappen lijden er sterk onder en velen vluchten naar veiliger landen. Een golf van doortrekkende vreemdelingen komt terecht in de dorpen en steden van een Kleefse enclave of in de Achterhoek, in Aalten, Bredevoort, Neede, Winterswijk, en Didam.
In 1648 protesteert Pastor Arnoldus Monhemius in naam van de kerkenraad, bij de drost van Bredevoort tegen de ceremoniën en kerkelijke riten van de joden. Want het gaat, meent de pastor om Onses Saligmaker Jesu Christi
dessen viandan die joden sijn, denwelcken sij blasphemeren (lasterlijk van God spreken). De protesten vermogen niets uit te richten. De joodse families blijven in Bredevoort wonen.
In de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw opereren georganiseerde roversbenden in het grensgebied van Pruissen en Nederland. Soms bestaan de benden uit louter joden: vaker treedt een kongsi van christenen en joden op om eerzame burgers te beroven.
Een van de oorzaken is dat talloze opgejaagde en verpauperde lieden wel een legale broodwinning willen, maar door allerlei maatregelen op het criminele pad terecht komen. Onder de rovers zijn kleurrijke figuren zoals Hampel Holmich, de Pockennarbige Schmuel, ein Glückspieler en Schelfisch.
|
Varsseveld 1653-1683 Actum den 30 maart 1676
In de declaratie van de penningen van de kerk van Varsseveld door kerkmeester Henderick Aerntsen over de jaren 1653-1655 staat vermeld: "Aen Garit Aerntsen voor nagels ende wijn sijnde gebruikt aan de taffel des herren betalt (zie reknr.13) 2 dal..13stvr". (KA Varsseveld invnr 188)
Op 12 juni 1659 tijdens de 99e vergadering van de kerkeraad van de Laurentiuskerk te Varsseveld wordt Gerrit Aerntsen benoemd als diaken. Rolef Aernsen treedt dan af als ouderling.
Op 21 juli 1662 geeft Garit Aerntsen rekenschap als diaken.
Op 17 juli 1670 wordt Gerrit Arentsen als ouderling benoemd. De vraag is of dat dezelfde is. De momboiren van Gerrit Plante hebben op 17 febr 1669 te Varsseveld zijn huis verkocht aan Gerrit Arntsen en zijn vrouw Luijtjen Luijcken met "hoff en den bongart en wat daerin aerdt en naegelvast is" in 't dorp aan de straat naast Willem Helmincks huis.
Op 14 sep 1669 is de 50e penning betaald met 20 Gld..
Op 27 mrt 1702 "bekent Gerrit Plante eeuwig vererfft te hebben" zijn huis en hof en bogaard in het Dorp en alles wat spijkervast is aan Luijtjen Luijksen, w.v. Gerrit Arntsen, en haar erven (ORA Wisch Protocol verbanden en opdrachten (0207), inv nr 327, folio 41V/42R)
Op 17 febr 1670 verzoekt Henrich Kettien voor het gerecht dat Gerrit Arentsen zijn achterstallige betaling doet voor het kopen van het huis van Gerrit Planten ad 51 gld 13 stv. Het gericht verordonneert dat Gerrit dat op 21 febr. 1670 zal moeten betalen.
Op 20 juli 1676 verschijnen Gerrit Arntsen en Luijtjen sijn huijsvrow voor het gericht en geven als onderpand voor voormelde obligatie, rente en kosten hun gerede en ongerede goederen en huis en boomgaard die volgens de wet toebehoren aan hun 4 onmondige kinderen.
Op 16 juli 1703 is aan de obligatie voldaan volgens getuigenis van Frans Bosboom (ORA Wisch (0209), invnr 25, fol.176).
Op 21 jun 1683 bekent Gerhart Aerntsen verlopen rente schuldig te zijn aan de weduwe van vrouw Van der Horst, verminderd met de betalingen van fl 45,-.
Onderpand zijn gerede goederen zowel binnen- als buitenshuis, waar ze maar te vinden zijn (ORA Wisch Orinair protocol 1678/1684, invnr 0209236, fol 215R) (ORA Wisch invnr 0209/235, fol 162R) Actum den 30 maart 1676 Coram de Wel.Ed.Heeren Drosten, respective: Quirijn Verhulle @ Andries Selse
Gerichtspersonen, Wilhelm Helmigh @ Stans Jurriën van Bulingen, Vaeghden.
Erschenen Gerhardt Arntsen, Luijtien Arntsen eheluijden, bekanden, uijt cragten van transporte, soodaenighe somma van hondert vijffigh Gld., op haer tot haeren lasten genomen te hebben, als Jan Planten, soone van Gerhardt Planten, van Derck Idinck, in den jaere 1663, op Martini opgenomen hadde becanden Comptn.
Deese bovenstaende hondert vijfftigh dll in de jaere 1671, begroot te sijn, met vijfftigh Dll, monterende alsoo het Capitael, alhier tweehondert Dll, welcke compnt. jaerlix op Martini verschenen, beloven te verhantgelden, met 10 Dll tot verseekeringe soo van Capitael, als Intresse, soo loopende als vervloten, hier onder, ad vier en vijfftigh gl uijtgedruckt, verbinden comparanten haer personen en goederen in specie haere bei huijlinghe (?) Hoff Boomgaerden, alhier binnen Varsevelt gelegen, om bij foute van betaelinghe, soo van Capitael als Intresse daeraen kost schaedeloon te kunnen ende vermogen verhalen den vervloten Intresse van Martini 1671 tot Martini 1675 ad vier en vijfftigh gll, beloven compnt. ...(?) op Martini deeses 1676 Jaers te betaelen hebben daer op gestipuleert pro ut juris ac stijli Varsevelt in dato als boven. folio 176: wederom een schuldbekentenis
|
De Pest
In het laatste kwart van de 17de eeuw worden de Nederlanden voor een laatste keer door een pestepidemie getroffen.
|
Pruiken
In de 18de eeuw volgden allerlei soorten pruiken elkaar in snel tempo op, soms gecombineerd met het eigen haar. Ook werd het mode de pruik met een soort zalf te pommaderen en vervolgens te poederen.
Op herenportretten uit de 18de eeuw is daarom op de schouders vaak wat wit rijstpoeder te zien.
|
Kinderen in volwassenenkleding
Hoewel in de 18de eeuw het besef groeide dat kinderen geen volwassenen-inzakformaat waren, werden ze toch al vanaf hun vijfde jaar in grote-mensenkleren gestoken.
Meisjes werden in een korset geregen en kregen een hoepelrok aan; jongetjes droegen vooral in de tweede helft van de 18de eeuw een driedelig kostuum. Het bestond uit een halflange jas, een vest en een kniebroek, met daaronder gladde kousen en schoenen met gesp. Onder de kin viel een kanten jabot in ruches naar beneden.
|
Zwervers en vagebonden
Zwervers en vagebonden trokken vroeger in groten getale langs s heren wegen. Het bonte gezelschap, zonder vaste woon- of verblijfplaats, bestond uit bedelaars, huursoldaten zonder emplooi, kwakzalvers die dubieuze pillen en zalfjes verkochten, marskramers, kermisklanten, speellieden en liedjeszangers.
Behalve dat ze hun waren of diensten aan de man brachten, vormden ze vooral voor de bevolking van het platteland een belangrijke bron van informatie. Ze waren voortdurend op reis en brachten dikwijls nieuws van verre. Niet altijd even betrouwbaar nieuws overigens.
De bevolking moest vooral het nieuws van liedjeszangers met een korreltje zout te nemen. Omdat ze voor hun inkomen deels afhankelijk waren van wat ze aan sensationeels hadden te melden, was enige overdrijving hun niet vreemd. Hoe mooier de verhalen, hoe guller immers de giften van de toehoorders.
|
1723 Maart 14.
Een zeer actieve roversbende met joodse leden maakt de wegen in Gelderland, Overijssel en het grensgebied onveilig. Overvallen vinden onder meer plaats in Rheden, Goor, Laag Elten en Loenen.
Er liggen plannen klaar om een dominee in Steenderen en de pastoor in Olburgen te beroven.
In Doesburg worden twee leden van de bende gearresteerd, Benjamin, één van de leiders, en de voormalige leenbankhouder Abraham Salomon Heijman. Benjamin was op last van roverhoofdman kapitein Mozes Dikkop uit Kalkar naar Doesburg gestuurd om een kraak voor te bereiden bij de dominee in Steenderen.
Salomon had in 1722 al met Mozes Dikkop kennis gemaakt. Mozes Dikkop stond in rang direct onder de generaal van de rovers, Selich. Mozes zou tegen Abraham hebben gezegd: Wat hebt gij aan dat lopen met een zware mars, gij kunt boven een stuiver vijf ses deags niet verdienen, weet gij mij niet hier of daer een buyt aan te wijsen die ik kan gaen halen?
Abraham Salomon zwoor op de tora dat hij de bende niet zou verraden. Zo was de leenbankhouder, al afgezakt tot wanbetalende marskramer, nog lager gezonken tot criminele aanbrenger.
Abraham Salomon zou de kraak samen met Benjamin zetten. Boer Cristiaen Hendriks uit Steenderen krijgt lucht van het zaakje en waarschuwt de gerechtsdieneren.
Op zondag 14 Maart 1723 worden Benjamin en Abraham Salomon gearresteerd. In April worden ze verhoord. Abraham bekent schuld maar Benjamin ontkent.
In dezelfde maand worden eveneens twee leden van de bende, Faibel en Herzvegter in Zwolle opgepakt. Benjamin wordt met de twee geconfronteerd.
Aanvankelijk blijft hij ontkennen maar na een behandeling op de pijnbank slaat hij door. Faibel en Hertzvegter krijgen de doodstraf.
Benjamin krijgt een proces in Doesburg en wordt veroordeeld tot pijniging op het radt en daarna onthoofding.
Abraham Salomon komt er beter van af; hij zal, na vastgebonden te zijn aan de galg met de bungelende Benjamin, slechts worden gegeseld en vervolgens worden gebrandmerkt. Daarna moet hij 12 jaar tuchthuis uitzitten in Arnhem. Zijn vrouw Roosken en haar kinderen moeten Doesburg en de provincie verlaten.
|
|