Boekweit
Boekweit is een plant uit de duizendknoopfamilie
Het is een eenjarige plant met een holle rechtopgaande, zich meermalen vertakkende, rode stengel. De bladeren zijn driehoekig tot hartvormig. Het wortelstelsel omvat een zich sterk vertakkende penwortel.
De bloei begint al in een jong stadium, soms al na zes weken, en gaat dan vijfentwintig tot dertig dagen door. De bloemen zijn in langstelige pluimen gegroepeerd, wit tot roze van kleur, en bevatten veel nectar. Op arme gronden bereikt boekweit een hoogte van 50 cm. Voordat de bloei ten einde is zijn er al rijpe vruchten.
Het eetbare zaad zit aan dunne steeltjes die in rijpe toestand makkelijk loslaten. Het heeft een meel en eiwitrijke inhoud, overeenkomend met die van klaver. Er waren vroeger twee rassen bekend: op de veengronden de Staphorster bruinzwarte en op de zandgronden de Brabantse grijze boekweit.
De vorm van het boekweitzaad komt sterk overeen met die van beukennootjes, al zijn ze beduidend kleiner, ongeveer 6 mm lang.
Het zaad werd tot meel gemalen, hoewel boekweit beslist geen graan is. Boekweit is een 'pseudograan': de zaden, het meel en alle andere afgeleide producten van boekweit bevatten geen gluten.
Grutten - gedopte boekweit
Boekweitmeel bevat veel magnesium, kalium en fosfor. Het is voedzaam en licht verteerbaar. Tegenwoordig wordt het ook geteeld voor de geneeskunde.
Boekweit is een goed ‘bijengewas’, bijen voeden zich er graag mee. Het levert een aromatische honing op die zeer geliefd is.
Boekweit was een uitkomst voor "arme boeren" die geen mogelijkheden hadden om te investeren. Zij konden door boekweit te verbouwen boer zijn zonder vee of kapitaal. Het was makkelijk te verbouwen, maar boekweit was zeer gevoelig voor weersinvloeden waardoor oogsten toch vaak tegenvielen en de armoede groot bleef.
Er waren lucratieve jaren in de boekweitteelt, maar als er nachtvorst voorkwam kon de hele oogst van dat jaar verloren gaan. Niet voor niets stond boekweit ook bekend als 'jammerkoren'.
In sommige vooral arme streken van Nederland, waar "boekweite uut de kuns verbouwd kon worn", vormden de boekweitproducten een belangrijk deel van de dagelijkse gerechten, vooral 's zomers.
Gemengd met rogge- of tarwemeel werd boekweitmeel gebruikt om (spek)pannenkoeken van te bakken. Voor het bakken van brood is het minder geschikt, het kan alleen in kleine hoeveelheden toegevoegd worden. Boekweit werd vroeger gemalen op een grutmolen.
Dit was een rosmolen met een eest voor het drogen van de boekweit, een gruttensteen, een meelsteen en een waaierij. De waaierij scheidde de grutten van de doppen, stukjes dop en de vliesjes.
De eest werd gestookt met de boekweitdoppen. De gruttensteen dopte de boekweit tot grutten en de meelsteen maalde de grutten tot meel. Het malen tot meel moest voorzichtig gebeuren.
Bij warm worden treedt bij boekweit gemakkelijk verbranden op waardoor verkleuring ontstaat. Het meel werd ook gebruikt om balkenbrij en andere vleeswaren mee af te maken. Hiervoor werden grote hoeveelheden meel toegevoegd aan goed gekookt en gemalen kwalitatief minder vlees, zoals van de kop of van sommige organen.
Boekweitzaad heeft een enigszins nootachtige smaak, die door roosteren versterkt wordt.
De grutten (gepelde zaden) werden gebruikt om er pap van te maken. De grutten werden in water geweekt, dan gekookt en tot slot werd er karnemelk bij gedaan, om het schiften tegen te gaan.
De doppen die bij de grutter overbleven werden soms gebruikt als vulsel in kinderbedjes. Het zaad werd vroeger veel gebruikt als kuikenvoer.
Alles over boekweit: http://nl.wikipedia.org/wiki/Boekweit
|