De Engelse schans in Grollae Obsidio van Hugo de Groot (1629).
De geschiedenis van de Engelse Schans te Lievelde
Hoewel 'de Schans' binnen de gemeentegrenzen van Lichtenvoorde ligt, heeft het wat ontstaan en functie betreft banden met het Grol uit de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Het stadje heeft het tijdens het beleg van 1627 zwaar te verduren gehad. Een belegering was trouwens een zware belasting voor de hele regio. Hoewel de verzorging van het leger vrij goed was geregeld, zullen veel soldaten, 'ter aanvulling' van het land geleefd hebben...
"... 't Iaer nae de reekeninge der Christenen
zestien hondert seven en twintig liep nae de Soomer..." 1
Het beleg van Grol
In Den Haag vergaderde de Staten Generaal over de wijze van voortzetting van de oorlog tegen de Spanjaarden. Na veel wikken en wegen (de machtigste gewesten, Holland en Zeeland, wilden de oorlog op zee verder voeren) werd toch besloten 'die starcke stad Grol aan te tasten'. De voorbereidingen vonden in het grootste geheim plaats. Het Staatse leger werd via de Lek en de Rijn naar het oosten verscheept. De Spanjaarden wisten inmiddels dat er een groot Staats leger op weg was, maar het was onduidelijk welke stad het doelwit van de aanval zou worden. Om de vijand op een dwaalspoor te brengen werd een schijnaanval uitgevoerd op het Duitse stadje Goch. Inmiddels ging de hoofdmacht op 17 juli 1627 in Emmerich van boord en vertrok direct richting Groenlo. Op de avond van 20 juli kwam het Staatse leger voor de stad.
De voorhoede, onder leiding van Herman Otto, graaf van Styrum, bezette meteen de belangrijkste toegangswegen naar de vesting. Een aantal bevelhebbers werd naar de omliggende plaatsen (waaronder Lichtenvoorde) gestuurd om deze te bezetten. Op deze manier werd voorkomen dat de Spanjaarden een van deze dorpen als uitvalsbasis voor een ontzet zou kunnen gebruiken.
Het Staatse leger werd in drie delen gesplitst en ondergebracht in het Quartier van prins Frederik Hendrik in het zuiden (bij Erve Kots), het Quartier van Ernst Casimir van Nassau in het oosten (bij Zwolle) en het Quartier van Willem van Nassau in het noord-westen (bij Avest). Men hield bij de aanleg van de insluitingslinie een afstand van ongeveer 2 kilometer vanaf Grol aan omdat dit de maximale rijkwijdte van de kanonnen was die opgesteld stonden binnen de vesting. Op deze manier hoefde men in de schansen en quartieren niet beducht te zijn voor vijandelijk vuur.
Ook werd begonnen met de aanleg van schansen die strategische plaatsen moesten bewaken. Zo sloot de Franse schans de weg naar Bredevoort af terwijl de Friese schans de weg naar Vreden bewaakte. De Hollandse schans deed hetzelfde op de weg naar Borculo en Zutphen. Al snel werd duidelijk dat graaf Hendrik van den Berg (een volle neef van Frederik Hendrik!) met een groot Spaans leger op weg was om Grol te ontzetten.
Koortsachtig werkte men aan de verdere verschansing van het Staatse leger. Dag en nacht werkten 8.000 schansgravers en soldaten en na een week(!) was de hele insluitingslinie voltooid. Dat de tijd drong blijkt wel uit het feit dat zelfs de officieren de armen uit de mouwen staken: er werd gegraven 'sonder dat sigh selfs of Ooversten of Kolonellen 't werken ontsaegen'. De aldus ontstane ring was verdedigbaar tegen aanvallen van buitenaf en sloot daarnaast ook de stad van de buitenwereld af, zodat er niemand meer in of uit kon. Met recht kan gesproken worden van een vesting om een vesting.
Het Staatse leger bestond voor een groot deel uit huurlingen afkomstig uit heel Europa. Frederik Hendrik liet landgenoten samenwerken, bijvoorbeeld bij het bemannen van een schans. De Engelse schans zal dan ook ongetwijfeld verdedigd zijn door Engelse manschappen. Vanuit de quartieren begonnen de Staatse soldaten met het graven van 'approches' (loopgraven) naar de stad. Zo was er onder andere een Engelse en een Franse approche. Er werd een wedstrijd van gemaakt welke loopgraaf het eerst de stadsgracht zou bereiken. Een logisch gevolg van deze onderlinge competitie was dat het werktempo hoog lag. Dit had weer een positieve invloed op de snelle afwikkeling van het beleg.
Na de eerste gevechten werd al snel duidelijk dat hulp van buitenaf een bittere noodzaak was. Na een mislukte aanval door het Spaanse ontzettingsleger op het quartier van Ernst Casimir werd die hoop de bodem ingeslagen en zag het er voor de Grollenaren niet bepaald rooskleurig uit. Nadat de Staatsen een mijn tot ontploffing hadden gebracht braken felle gevechten op de stadswal uit. De Spanjaarden wisten de aanvallers tot drie keer toe terug te slaan maar toen duidelijk werd dat Frederik Hendrik op het punt stond drie mijnen op verschillende plaatsen te gelijktijdig te laten ontploffen, gaf de stadscommandant, Matthys Dulken, de strijd op. Op 19 augustus 1627 werd het capitulatie-verdrag getekend. Grol was Staats en bleef dat de rest van de Tachtigjarige Oorlog.
De overwinning in het oosten werd in de Staatse Nederlanden groots gevierd. Het was de eerste klinkende overwinning op de Spanjaarden sinds jaren. Beroemdheden, bekend uit de Vaderlandse geschiedenis, schonken aandacht aan dit wapenfeit. Zo schreef Hugo de Groot een uitgebreid verslag van de belegering en dichtte Joost van den Vondel naar aanleiding van de zege zijn 'Verovering van Grol door Frederick Henrick, Prince van Oranje', een 782 versen lang lofdicht.
De 'konst van het belegeren'
De techniek om een stad te veroveren had in het begin van de 17e eeuw een grote vlucht genomen. Ook was in de loop van de een tiental jaren de vuurkracht enorm toegenomen. Zo had Maurits bij de verovering van Grol in 1606 maar 18 kanonnen nodig terwijl Frederik Hendrik in 1627 de beschikking had over 80 vuurmonden.
Van groot belang voor het welslagen van een beleg was met namen een gedegen voorbereiding. Verkenners namen ruim vooraf het gebied in ogenschouw. Hierbij werd niet alleen gelet op de sterkte van de vijand maar speelde ook de geaardheid van het landschap een belangrijke rol. Aan de hand van hun bevindingen werd het toekomstige beleg aan de tekentafel verder uitgewerkt. Alles werd doordacht en berekend. Eventuele problemen of zwakke plekken werden op deze manier vooraf op papier onderkend en opgelost. Prins Maurits had deze techniek al toegepast, maar onder invloed van de wiskundige Simon Stevin werd dit systeem tijdens de regeerperiode van Frederik Hendrik verder vervolmaakt. In het veld had men de beschikking over gedetailleerde tekeningen die voorzien van maten ervoor zorgden dat in minder dan geen tijd de verdedigingswerken uitgezet en uitgevoerd konden worden. Hugo de Groot gebruikte deze tekeningen later in zijn verslag van de belegering.
De Engelse schans
Schansen waren eigenlijk kleine vestingen die tijdens een aanval geheel zelfstandig moesten kunnen handelen. Ze leken dan ook op een 17e-eeuwse geveste stad in het klein: een vierkant middenterrein met op elke hoek een bastion.
De Engelse schans was in vergelijk met de andere schansen een buitenbeentje: de schans lag buiten de insluitingslinie (zie afb. 1). De schans werd aangelegd op een natuurlijke hoogte van strategisch belang. Men begon zelfs met het eerst met de aanleg van dit verdedigingswerk: '... ter plaetsenm daer d'aarde opwaerts rees...'. Het grootste kampement van het Staatse leger (het Quartier van de Prins) lag namelijk in de directe nabijheid. Wanneer het gebied van de Engelse schans in handen van de vijand zou vallen zouden hier kanonnen worden opgesteld die dan het kampement van Frederik Hendrik konden bestoken. Om dit te voorkomen moest deze natuurlijke hoogte in Staatse handen zijn en blijven. Na het uitzetten van de schans werd begonnen met het uitgraven van de gracht. Deze werd ongeveer 7,50 m breed en 1,90 m diep2 . Vanwege de hoge ligging ten opzichte van de omgeving is wel zeker dat het hier om een droge gracht ging. Het vrijgekomen zand werd gebruikt voor de wal. Deze was aan de basis ongeveer 7 m breed en 1,70 m hoog. In de grachten werden als hindernis vaak aangepunte palen geplaatst. Ook de borstwering werd geregeld van deze zogenaamde stormpalen voorzien. Om het de vijand helemaal moeilijk te maken de schans te benaderen werden op sommige plekken buiten de gracht rijen palen gezet voorzien van ijzeren weerhaken. Zeer toepasselijk kregen deze palen de naam 'scheurbroecken' mee.
Op het middenterrein zullen de tenten van de soldaten te vinden zijn geweest. Vanwege het grote belang van een eigen watervoorziening tijdens een belegering mag verondersteld worden dat op het middenterrein een waterput is aangelegd.
Er is, voor zover bekend, niet gevochten rond de Engelse schans. De aanval van het Spaanse ontzettingsleger concentreerde zich op het oostelijk gelegen Quartier van Ernst Casimir van Nassau. Het hoofdkwartier van Frederik Hendrik werd wellicht met name door de strategische ligging van de Engelse schans niet aangevallen.
De Engelse schans na 1627
Na de Tachtigjarige Oorlog hadden de verdedigings- en aanvalswerken geen betekenis meer. Een aantal werden vrijwel meteen na het beleg met de grond gelijk gemaakt omdat ze op essen lagen en dus kostbare landbouwgrond in beslag namen. De andere werken werden na verloop van tijd langzamerhand opgenomen in het landschap. Een aantal schansen staan nog aangegeven op topografische kaarten uit de tweede helft van de 19e eeuw. Het heidegebied waar de Engelse schans te vinden was maakte plaats voor de bosrijke omgeving die we nu kennen.
Tijdens de ruilverkaveling in de dertiger jaren van deze eeuw zijn vrijwel alle overblijfselen van het beleg geëgaliseerd3. De Engelse schans is dit lot (grotendeels) ontlopen omdat het in een bos lag en vlak na de oorlog aangekocht werd door de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde (MACL).
Vanwege de hoogteverschillen tussen de wallen, bastions en droge gracht werd het terrein jarenlang door de MACL gebruikt als crossterrein. Na de aanleg van een nieuwe crossbaan ten zuiden van de Schans werd het betrekkelijk rustig rond het oude belegeringswerk. Tegenwoordig is de Engelse schans in bezit genomen door wandelaars en mountain-bikers.
Godfried Nijs
Lichtenvoorde, augustus 1997
De crossbaan volgt de oude gracht, rechts één van de vier bastions.
januari 2001.
Noten:
1 De citaten in dit artikel zijn afkomstig uit 'de belegering der Stadt Grol', de Nederlandse vertaling van Hugo de Groot's Grollea Obsidio, uitgave 1681.
2 De maten zijn herleid van de voet (ongeveer 31 cm) zoals weergegeven in de doorsnede van gracht en wal op de ets uit Grollea Obsidio.
3 Uit een onderzoek, uitgevoerd in 1983, werd duidelijk dat vele belegeringswerken voor de dertiger jaren van deze eeuw nog redelijk in het landschap te herkennen waren. Ook zijn in de loop der jaren op verschillende akkers nabij de insluitingslinie kanonskogels gevonden.
Geraadpleegde literatuur:
Blok, P.J., Frederik Hendrik, Prins van Oranje, Amsterdam, 1924.
Groot, de, H., Belegering der Stadt Grol, vertaling van Grollea Obsidio door J. Goris, Amsterdam, 1681.
Kikkert, J.G., Frederik Hendrik, Houten, 1986.
|