De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlogen groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volkt had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog zo diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen.
Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen. Hendricus die in 1794 werd geboren heeft hiervan geen weet gehad, maar zijn ouders Joannes Iding en Joanna Weetings hebben wellicht nog te lijden gehad van de nasleep van de zevenjarige oorlog.
Hendricus verliet Wehl en trouwde in Arnhem met zijn Petronella die uit het al even armetierige Huissen kwam en vestigde zich in Rheden. Hoewel Stephan, de vader van Aleida van Uum - moeder van opa Iding - uit Emmerik kwam is diens vader, Adam van Uem, wellicht ook afkomstig uit Wehl. In het R.K.K.doopboek van Wehl 1715-1761 komen enkele tientallen van Uums voor
|
W.J. van Uhm Hotel Pension De Zwaan
Niet ontkend kan worden dat de oude Wehlenaren een dorstig volkje moeten zijn geweest.
In 1789 bijvoorbeeld telde men álleen al in de kom van het dorp níet minder dan zes herbergen of tapperijen zoals ze destijds ook wel genoemd werden.
Ze stonden bekend onder de namen DE DRIE ZWANEN, DE PLOEG, DE PELIKAAN, HET HERT, DE ROSKAM en DE ZWAAN.
Vier van de tappers oefenden ook een nevenberoep uit: één was schoenmaker, één brouwer en twee waren winkelier. In 1810 bestonden er 9 of 10 tapperijen.
Twee van de toen bestaande herbergen hadden in 1827 de beschikking over een BEUGELBAAN, waar een balspel kon worden gespeeld, waarbij de bal door een beugel moest gaan.
Medegedeeld werd echter: ‘de beugelbanen zijn zeer gering in een hoek achter op de deel daargesteld en moeten meer als eene uitspanning voor kinderen dan wel als een winstaanbrengend spel voor volwassenen worden beschouwd'.
|
In deze straat waren Cafe de Zon en cafe de Zwaan van Uhm gelegen.
|
De Geschiedenis van Wehl
De naam Wehl kwam pas voor het eerst voor in een akte uit 1200. Tot aan de Franse Tijd was Wehl Duits gebied; sinds 1816 is het Nederlands.
1200-1647. In de late middeleeuwen kan men nog niet van de Duitse of Nederlandse nationaliteit spreken. Het zijn de graven (later hertogen) van Kleef en Gelder, en zijdelings ook de graaf van Bergh, die hier hun bezittingen en belangen hadden.
Door oorlogen, vererving en verpanding traden verschuivingen in de machtsverhoudingen op. Zo behoorde in 1405 de helft van de nederzetting Wehl (kern) aan Kleef en de andere helft (buitengebied) aan Gelder.
In de loop van de vijftiende eeuw kreeg Kleef echter vastere voet in het gebied. Wehl had toen een eigen gericht.
Het gericht had overigens óók andere taken dan rechtspreken, zoals het vastleggen van boedelscheidingen en kooptransacties van onroerende goederen. Het jaar 1487 bracht verandering: Zevenaar kreeg stadsrechten.
Dat had de opheffing van het Wehlse gericht ten gevolge, of liever gezegd de verplaatsing naar Zevenaar, waar van toen af de bestuurszaken geregeld werden voor de stad Zevenaar en het ambt Liemers (dat waren de plaatsen Oud-Zevenaar, Groessen, Loo, Duiven en Wehl). Dit duurde zo’n 160 jaar
|
1647-1765.
Tegen het einde van de Tachtigjarige oorlog in 1647 splitste de Kleefse hertog Wehl van het ambt Liemers af. Hij verpandde de plaats aan de graaf van Bergh.
Daardoor kwam Wehl in bestuurlijk opzicht los te staan van het ambt Liemers, waarvan het aardrijkskundig gezien al lang los stond. Het werd een aparte heerlijkheid; Heerlijkheid Wehl.
De landsheer bezat daarmee alle rechten en inkomsten die betrekking hadden op het kerspel (plattelands district) Wehl. De belangrijkste van die rechten en inkomsten waren o.a. de hoge en lage rechtspraak, de plaatselijke tienden, de tol, het jachtrecht in de hele heerlijkheid, de inkomsten uit de molen en uit verscheidene goederen.
De graaf van Bergh moest hier als pandsom het bedrag van tienduizend rijksdaalders tegenoverstellen. De verpanding was aanleiding, de grenzen van de heerlijkheid eens nauwkeurig vast te leggen op kaart door een landmeter.
Vanaf 1647 kende Wehl, ondanks protest van Zevenaar, weer een eigen gericht: het werd uitgeoefend door de landdrost van Bergh als richter, bijgestaan door enkele plaatselijke schepenen.
De verpanding werd van 1661 tot 1673 overgenomen door het geslacht Bentinck en van 1673 tot 1729 door het geslacht Van Wylich van Lottum. Inmiddels was er in groter verband het één en ander gebeurd.
Het hertogelijke Kleefse Huis was in 1619 uitgestorven en de titel ‘Hertog van Kleef’, inclusief bezittingen en rechten, was overgegaan op de markgraaf van Brandenburg.
Dit markgraafschap, tevens keurvorstendom, groeide in 1701 uit tot het koninklijke Pruisen. Eigenlijk was Berlijn daarmee voor Wehl de hoofdstad geworden, maar de meeste aangelegenheden waarvoor men een hogere overheid nodig had, konden in Kleef (de provincie-hoofdstad) of in Emmerik worden afgedaan.
Een belangrijk bestuurscollege was de ‘Krieges- und Domänen Cammer’ te Kleef, die zich overigens in de loop der tijd met heel wat meer dan alleen oorlogs- en domeinzaken was gaan bezighouden. Bepaalde plaatselijke belangen, zoals het onderhoud van wegen en waterleidingen, werden door de Wehlse geërfden-organisatie behartigd.
|
De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlogen groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volkt had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog zo diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen.
Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen. Hendricus die in 1794 werd geboren heeft hiervan geen weet gehad, maar zijn ouders Joannes Iding en Joanna Weetings hebben wellicht nog te lijden gehad van de nasleep van de zevenjarige oorlog.
Hendricus verliet Wehl en trouwde in Arnhem met zijn Petronella die uit het al even armetierige Huissen kwam en vestigde zich in Rheden. Hoewel Stephan, de vader van Aleida van Uum - moeder van opa Iding - uit Emmerik kwam is diens vader, Adam van Uem, wellicht ook afkomstig uit Wehl. In het R.K.K.doopboek van Wehl 1715-1761 komen enkele tientallen van Uums voor
|
W.J. van Uhm Hotel Pension De Zwaan
Niet ontkend kan worden dat de oude Wehlenaren een dorstig volkje moeten zijn geweest.
In 1789 bijvoorbeeld telde men álleen al in de kom van het dorp níet minder dan zes herbergen of tapperijen zoals ze destijds ook wel genoemd werden.
Ze stonden bekend onder de namen DE DRIE ZWANEN, DE PLOEG, DE PELIKAAN, HET HERT, DE ROSKAM en DE ZWAAN.
Vier van de tappers oefenden ook een nevenberoep uit: één was schoenmaker, één brouwer en twee waren winkelier. In 1810 bestonden er 9 of 10 tapperijen.
Twee van de toen bestaande herbergen hadden in 1827 de beschikking over een BEUGELBAAN, waar een balspel kon worden gespeeld, waarbij de bal door een beugel moest gaan.
Medegedeeld werd echter: ‘de beugelbanen zijn zeer gering in een hoek achter op de deel daargesteld en moeten meer als eene uitspanning voor kinderen dan wel als een winstaanbrengend spel voor volwassenen worden beschouwd’.
|
De huidige rooms-katholieke Sint Maartens resp. St. Martinus Kerk is zonder twijfel het oudste gebouw van de gemeente Wehl.
De oudste delen, waaronder het onderste gedeelte van de toren, stammen zeer waarschijnlijk uit de 12e eeuw. Wehl wordt in 1234 als een zelfstandige parochie vermeld.
Omstreeks 1480 is het kerkgebouw met uitzondering van het onderste deel van de toren, die een vierkante traptoren bevat, geheel in Gotische stijl herbouwd. In 1854/1855 werd de kerk belangrijk vergroot.
Daarna volgden ingrijpende verbouwingen in resp. 1894/95 en 1915/16. Bij deze laatste restauratie werd een grafzerk van Henrick van Hackfort ontdekt, die thans buiten de kerk ligt, alsmede een altaartafel, daterende uit 1483, en een geheel gemummificeerde kat.
|
In 1467 moet er in Wehl al een molen hebben gedraaid op de plaats van de latere standerdmolen (windmolen op een voetstuk van balk- of metselwerk).
Een bijbehorende molen voor het maken van rosolie (Italiaanse brandewijn van rozenbladeren) werd in 1855 gesloopt.
Enkele decennia en eigenaren verder werd in 1910 een machinale graanmaalinrichting ernaast gezet.
In de nacht van 11 op 12 februari 1924 werd de grote standerdmolen geheel in de as gelegd. De oorzaak van de brand heeft men nooit kunnen ophelderen. De molen werd niet meer herbouwd.
|
De standerdmolen, standaardmolen of staakmolen is het oudste houten type windmolen in de Lage Landen. De naam is afkomstig van het feit dat de kast van de molen op een standerd, een rechtopstaande, ongeveer 60-80 cm dikke stam zit.
De kast rust op de bovenkant van de standerd op een stormpen. Een tweede steunpunt voor de kast om de standerd is de zetel halverwege de standerd. Het midden van de kast zit niet op de standerd, maar meer naar achteren ter compensatie van het gewicht van het wiekenkruis. Hierdoor is de molen afhankelijk van de hoeveelheid in de kast opgeslagen maalgoed min of meer in evenwicht.
Uit de standerdmolen is de wipmolen ontstaan. Aan de vorm van het dak, de hoogte van de voet, de vorm van de trap, de lengte/breedte verhouding van de kast en het afdak boven het luiwerk kan men zien in welke streek de molen staat.
Wikipedia
|
Doesburgermolen 11 augustus 2007 - Wikipedia
|
Zeer oude foto van de Doesburgmolen
|
|