1723 september 14 de Heurne.
De brand van Voorjaar 1723.
Op het oude erve Nibbelink in de Binnenheurne, onder Varsseveld, gelegen aan de zoom van de bossen van Idink, (relatie met Iding nog niet onderzocht) was het een drukte van belang. Aan het einde van een drukke werkdag gaan de bewoners van Nibbelink ter ruste, maar plotseling in de nacht worden ze wakker geschrikt door een heftig lawaai, dat het vee in de stallen veroorzaakt. De boer is het eerste op de deel en kijkt vol ontzetting in een grote vlammenzee.
Erve Nibbeling staat in brand. Met de grootste spoed wordt het vee in veiligheid gebracht en korte tijd later ligt de mooie hoeve in de as. De boer is verslagen, hij voelt zich als een berooid man. Maar zijn buren bieden hulp, zij zijn immers "naobers" en weten wat hun taak is. Met man en macht wordt er gewerkt om de puinhopen op te ruimen. Nieuw materiaal wordt aangevoerd en langzaam maar gestadig is Nibbeling weer opgebouwd. En als in het begin van september het erve Nibbeling weer herrezen is, besluit de boer om, volgens oud gebruik, een steenbier te geven aan allen die geholpen hadden met de opbouw van Nibbeling.
Op 14 september 1723 is er vreugde op Nibbeling en in de late middaguren klinkt er feestgezang, worden de glazen geheven, en niemand denkt meer aan verdriet of zorgen...
In het naburige Varsseveld is het op die middag heel rustig. De meeste bewoners zijn op de Nibbeling om het feest mee te maken. Slechts de oude dominee vertoeft op de Olde Wehme en enige oude mannen en vrouwen met kinderen bevinden zich in het dorp.
De smid is niet naar het feest, hij hamert op het aambeeld en van het witgloeiende ijzer spatten de vonken in het rond. Enkele van deze vonken komen op zijn dak terecht. Aangewakkerd door de droge wind staat zijn huis in brand, voordat hij er erg in heeft. Maar daar blijft het niet bij. Het vuur slaat over op de naast gelegen percelen en weldra staan de meeste huizen in brand. In zeer korte tijd heeft zich een ontzettende ramp voltrokken over het oude kerkdorp Varsseveld. De daken zijn meest bedekt met riet of stro, sommige zelfs met droge heideplaggen. Het vuur krijgt gretig voedsel. Zelfs de kerk word aangetast en staat al snel in lichterlaaie".
Dominee Beckink maakt van deze ramp een verslag.
"Wij, ondergeschrevenen, leden van de tegenwoordigen kerkeraad, attesteren van droevige oor- en ooggetuigen, dat door een ongemeen vreeselijk, doch aanbiddelijk en rechtvaardig oordeel Gods ons gehele dorp Varsseveld, met toren en kerk, door een vreeselijken brand op de 14e september 1723 totaal in de as is gelegd, zoodat, helaas Varsseveld in Varsseveld niet meer te vinden is.
Het bloed wordt traag in onze aderen en onze haren rijzen omhoog, als wij ons verbeelden de verwoesting door deze ontzettende brand aangebracht. De brand, die ons overviel, toen bijna het gehele dorp van huis was om een man door liefdesgaven op de been te helpen.
Dit is de oorzaak geweest dat verscheidenen niets, anderen weinig uit het vuur gered hebben. Dit vreeselijk ongeluk drukt ons te meer omdat het ons getroffen heeft zoo kort voor de winter en in een tijd, dat men brandstoffen en levensmiddelen reeds had ingezameld. Hier liggen 54 huizen, 6 schuren, enige branderijen (jeneverstokerijen) en verscheidene beesten en varkens onder het puin en stof bedolven en begraven, en dat in die tijd van twee uur..."
"Men hoopte in het begin, dat men de kerk nog zoude behouden, maar terwijl ze midden in het vuur stond, en sterk rondom de brandende huizen aangetast werd, waarbij het grote gebrek aan water, en onze algemene schrik en alternatie, zoo moesten eindelijk kerk en toren ook al in een puinhoop veranderen. Hier zijn vier klokken versmolten en stom geworden. Het uurwerk bedorven, de preekstoel geheel buiten dienst gesteld en de pilaren gebarsten, droevig hangende met hare hoofden over eene zijde...
Het gewelf ingestort waardoor het meeste van gestoelte en zitplaatsen zijn vermorzeld, zoo dat men nu buiten de kerk onder den blauwen hemel doop, avondmaal en den preek heeft moeten waarnemen, vermits ook geen huis in Varsseveld zo ruim is, in hetwelk dit zou kunnen geschieden vanwege de grootheid der gemeente, waar ongeveer 900 lidmaten gevonden worden..."
(Uit: "Kleine historie van de Laurentiuskerk en het oude kerspel "Varsseveld" door D.W. Kobes, 1972)
Archief
brand ~ Varssevelt [Varsseveld]:
18-9-1723: Archief Huis Bergh (AHB), inv.nr. 1182 (AHA-volgnr. 37): //
Ordre aen de Magistraet der Stat SHeerenbergh wegens eene Brantspúijt //
Wy Johanna &c &c // Alsoo de Dagelyxe experientie van de Droevige
toevallen van den Brant en besonderlyck van het Dorp Varssevelt ons in
groote ongerústheyt stellen, dat dit schaedelyck ongeval de Stat SHeerenbergh oock moghte Overkome n /:waer van Edogh den goedertieren godt de selve gelieve te bewaeren:/ en om soo veel als in ons is de noodige middelen tegens dusdanige beklaeglycke toevallen úijt te vienden;
Soo ist dat wij ordonneren en beveelen aen onse Seer Lieve getrouwe Magistraet der voorn~: Stadt, dat uyt de Nogh Resterende penningen van de verpon dinge onder onsen Lieven getroúwen Herman Janszen Gesúbstitúeerden Rentmeester tot Gendringen en Etten berústende met den eersten sullen Laeten maacken eene goede Spúijte, en hondert gulden Capitaal &c Beleggen, waer van d Interessen aen den bewaerder van de Spúijte Jaerlyx sal worden betaalt; en oft misschien eenige onwillige borgers hier tegens sigh souden willen Opponeren, súllen twee gedeputeerde uyt de Magistraet van Huys tot Huys omgaan, en vernemen wie dat sigh hier tegen soude Willen opponeren en aen die verweygeraers hún Contingent Uyt te tellen, mits en onder Conditie, dat Zy yder reyse, als hún dit ongeluck soude Overkomen, ende die Spúijte moeste gebruijckt Worden, daer voor Sullen betalen 25 gulden; vertrouwende Edogh, dat dusdanige in voorsz~: Stadt niet sullen worden gevonden / gedaan opt Slott S Heerenbergh den 18 7bris
1723. / was geteeckent / Johanna ~ // [afschrift d.d. 28-1-2003 (verwerkt
6-3-2003) / J.H.G. te Boekhors t ]
|