Reeds in de middeleeuwen werden de grenzen van het kerspel (plattelands rechtsdistrict) Wehl gevormd door weteringen (waterafscheidingen; groter dan een sloot) en wallen (langgerekte ophoping van grond, gemetselde muur die iets omgeeft ter bescherming) begroeid met doornhagen. Het dorp zelf was ook nog eens versterkt met wallen en grachten, terwijl er bovendien nog sprake was van de aanwezigheid van enige bergvreden (verdedigbare woontorens) rondom het dorp. Dergelijke hindernissen mogen dan enig nut hebben gehad ter afwering van allerlei geboefte, tegen échte oorlogen waren de obstakels niet bestand.
Tijdens de Kleefs-Gelderse schermutselingen in de jaren zestig van de 15e eeuw had Wehl ernstig te lijden van aanvallen van Johan Mom, die vanuit zijn nabij Angerlo gelegen slot Kell de omgeving onveilig maakte. Op 18 maart 1466 zagen inwoners van Doetinchem in de verte een aantal vaten vervoerd worden. In de mening dat deze met wijn gevuld en voor de Kleefse vijand in Wehl bestemd waren, deden zij een uitval. Het bleek echter een krijgslist, in de vaten bevond zich slechts water, en vele aanvallers werden gevangen genomen....
In de jaren 1581-1583 waren invallen van de troepen van Graaf Willem van den Bergh aan de orde van de dag, en in 1582 wordt melding gemaakt van plunderingen van een door in Doesburg gelegerd krijgsvolk. Gedurende de dertigjarige oorlog (1618-1648) kreeg Wehl een dermate hoog opgelegde oorlogsschatting (een afkoop, te voldoen aan de overwinnende vijand, zodat deze het dorp niet zou plunderen), dat het die slechts kon opbrengen na een noodgedwongen verpanding door de geërfden van een aantal gemeenschappelijke gronden. In 1624 werd de Heerlijkheid Wehl door troepen van de naar de Spanjaarden overgelopen Hendrik van den Bergh geplunderd.
Ruim een eeuw later in 1756, barstte de zevenjarige oorlog uit, waarin o.a. Pruisen en Frankrijk tegenover elkander kwamen te staan. De tol, die Wehl hiervoor heeft moeten betalen is uitermate zwaar geweest. Reeds bij het begin van de oorlog moest men grote hoeveelheden koren, boter, aardappelen, erwten en wortelen naar Wezel zenden ten behoeven van het leger. Een jaar later werd Wehl, omdat het naar de zin van de Franse bezetters van het Pruisische gebied, niet genoeg had geleverd, bedreigd met plundering en brandstichting. Wie het zich kon veroorloven, vluchtte naar het, in die tijd nog, aangrenzende "Gelderland". Op 22 juli 1757 trok een militair commando het dorp binnen, vermaakten zich in de herbergen kostelijk met flinke hoeveelheden jenever en voedsel, molesteerden enkele inwoners en vertrokken weer naar het front met een zestal karren en 25 paarden.
In 1758 moesten op een kwade dag op bevel van de Fransen niet minder dan 403 broden voor het leger gebakken worden. Men kwam ze echter niet ophalen, het brood verschimmelde en werd tenslotte als veevoer verkocht, waarbij alles tezamen niet meer dan 10 gulden en 8 stuivers opbracht. Weer een jaar later moesten enorme hoeveelheden stro, haver en hooi geleverd worden. Omdat echter alle voorraden reeds lang op waren, werden de Wehlenaren gedwongen grote sommen geld te lenen om op die manier alsnog het gevraagde te kunnen leveren. De weinige boeren die nog paarden hadden, werden gedwongen in Wezel aan de versterkingen te werken. Toen in juni van dat jaar een aantal ambtenaren arriveerde om onwillige inwoners te dwingen, toonde de bevolking zich zo vijandig, dat de beambten zich ijllings in de herberg De Zwaan in veiligheid moesten brengen. Zo ging het jaar in, jaar uit. De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlogen groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volkt had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog zo diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen. Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen.
Hendricus die in 1794 werd geboren heeft hiervan geen weet gehad, maar zijn ouders Joannes Iding en Joanna weetings hebben wellicht nog zwaar te lijden gehad van de nasleep van de zevenjarige oorlog. Hendricus verliet Wehl en trouwde in Arnhem met zijn Petronella die uit het al even armetierige Huissen kwam en vestigde zich in Rheden. Hoewel Stephan, de vader van Aleida van Uum - (moeder van Stephanus Henricus Iding) - uit Emmerik kwam is diens vader, Adam van Uem, wellicht ook afkomstig uit Wehl.
|