Aalten, De joden in de oorlog.
In de periode 1935-1940 stonden ongeveer 25 Duitse joodse vluchtelingen ingeschreven. Zij vormden slechts een klein groepje vergeleken met het grote aantal ongelukkigen dat de grens wilde passeren. Twee Aaltense predikanten, Roobol en Schoonheven, stuurden twee weken na de Kristalnacht, op 22 november 1938 namens negen Achterhoekse kerkraden een adres aan de ministerraad. Zij verzochten “tijdelijke verlening van asielrecht aan Joodse vluchtelingen, (…) nakomelingen van Abraham en het oude Bondsvolk, waaruit onze Zaligmaker is voortgekomen (…) als wanhopige slachtoffers der Jodenvervolging in Duitsland”. Minister Goseling van justitie gaf als richtlijn dat alleen bij ‘onmiddellijk levensgevaar’ asiel verleend zou worden.
Veel kamerleden stelden hierop weer vragen en vroegen nadere uitleg omtrent de gebezigde termen. Minister Goseling sloot medio december 1938 de grenzen hermetisch af en kondigde aan dat vluchtelingen naar het land van herkomst zouden worden teruggeleid. Voor vluchtelingen die naar Nederland wilden begon een onzeker bestaan. Zij werden in ons land Als ongewenste vreemdelingen beschouwd. Toch kwamen veel vluchtelingen in Aalten terecht; officieel werden 30 Duitse joden bij de gemeente ingeschreven, slechts een klein gedeelte van wat zich aan de grens had gemeld. Hoeveel illegalen in die tijd de grens bij Hemden/Aalten passeerden, is onbekend. In mei 1940, toen de Duitsers ons land binnentrokken, woonden 80 joden ter plaatse, inclusief een aantal vluchtelingen. De bezetters waren in oktober 1941, aan de hand van geregistreerde persoonsgegevens, precies in staat om de meeste joden in Nederlandse steden en dorpen te traceren. Voor Aalten geeft dit het volgende beeld: in totaal (op een inwonertal van 12.275) verbleven of woonden 87 joden ter plaatse, waarvan er 66 de Nederlandse, 17 de Duitse en 4 een andere nationaliteit bezaten. Van die 87 joodse inwoners hadden er 83 minstens drie joodse grootouders. (Kooger)
|