1726 De staten van het Furstendom Gelre en de Greafschap Zutphen vaardigen twee resoluties uit, waarin wordt verboden dat nieuwe joden "met de woon op het platte Land binnen dese provincie sullen mogen ter neder setten in eenigerley manieren". Een reeks van verboden zullen nog volgen.
De staten zijn beducht voor goed georganiseerde roversbenden, met joodse leden, die vooral in Noordrijn-Westfalen en bij de Nederlandse oostgrens rondtrekken en de politie handen vol werk bezorgen.
De gelderse staten kondigen een plakkaat af met uitvoerige beperkingen voor joodse families.
1726 Mei 27. "Tegen het wonen en vernachten van Joden ten platte Lande" "
"Dat gene vreemde of nieuwe joden of Smoussen, die quansgewys met een winkeltje, met Slachten of enige andere Neringe of Handtteringe de kost soecken te winnen, haer voortaen met de Woon op t platren Landt binnen dese Provintie reets hier of daer binnen Steden deser Provintie mochten bevinden, welcke ten opsichte dat sy haer ten platten Lande meter Woon niet sulle mogen ter neer setten, oock als Vreemdelingen geconsidereert sullen werden .
Straffen bij niet naleving van de verordeningen: "Publycke Gesselinge en Bannissement uit dese Provintie".
Kooger
|