vannacht had ik een droom die nog altijd door mijn gedachten klieft de oorlog was uitgebroken een overheersende oorlog met ongelijke kansen ik was oud en zwak de hemel had een schaduw die het landschap dreigend overgroeide ik kon mijn blik niet meer hernieuwen de wolken hadden geen herinneringen meer ze smolten als schimmen in mijn vlucht met anderen waarvan ik de identiteit niet kan achterhalen, verloor ik mijn schoeisel dat maakte me nog hulpelozer dan ik al was we kropen door ravijnen in rokend puin die ooit straten met huizen waren de angst heeft me zelden zo intens bekropen
dan werd ik wakker met mijn vingers in haar haren gedompeld ze sliep verder ik stond op in wakende dagelijksheid en zit nu het beeld van mijn droom uit lucht te boetseren zou ik opnieuw willen spelen mijn jonge schreeuw en ik met uitgestoken handen zonder hoofd in ons lied verzonken en uiteindelijk het instrument tot zwijgen heffen
Er is zilverlicht daarboven dat mijn ogen verblind als ik buiten zit. Doe iets aan, had ze me gezegd. Tussen wolken heen zit ik te wachten op een glimp van zonneschijn. Telkens als de schaduw van mijn pen tevoorschijn komt ben ik dankbaar. Nu vallen er ijskorrels op dit blad papier. Ik wacht tot de inkt gaat verwateren zodat dit een getuigenis wordt als een troebel schriftuur. Nu, veel later, wanneer het vuur van de verbeelding ontvlamt in de diepe avond, beleef ik genot aan eenzaamheid in stille overpeinzing. Dit is het uur waarop de raadgevingen van wijsheid niet meer gesmoord worden door het geraas van het buitenleven. Ik slenter doelloos door het huis met een niet te bevredigen honger naar zintuiglijk genot. In de vitrinekast ( een ijzeren beglaasde apothekerskast die ik jaren geleden op een rommelmarkt gekocht had ) liggen drie libellen die in vroegere zomers het huis waren binnengedrongen, roerloos met gespreide vleugels op een steen. Het is alsof ze rusten en nog in leven zijn. Ook de mot die drie jaar geleden kamikaze pleegde tegen een gloeilamp boven tafel, ligt op haar zij in een eeuwige slaap. Ernaast liggen twee muizengeraamten en een gemummificeerde kikker omringd door edelstenen. In die kast staan ook prenten van haar te vroeg overleden ouders en een jeugdvriend. Nou ja, sterven doe je altijd te vroeg. Het gebeurd regelmatig dat bezoekers ernaar kijken en me vragen waarom ik die dingen bijhoud. Dat is toch luguber, zeggen ze dan. Voor mij is het de dood in haar stilte bewaard gebleven in herinneringen. Die kast gaat nooit open, tenzij bij speciale gelegenheden wanneer kinderogen erin graaien uit nieuwsgierigheid.
Oud-strijders krijgen voortaan gratis gezonheidszorg. Hallo...gaat het een beetje? Dat zijn tachtigplussers! Waarom dan niet voor zestig- of zeventigplussers? Och ja, dan begint het geld te kosten. Was ik rats vergeten. Je moet eerst stokoud worden om een cadeaubon te krijgen. Velen onder ons halen het toch niet tot aan die eindstreep. Avec ce gouvernement, c'est génial. Ik verveel me dood. Zo geraak ik in mijn dagboek verzeild waaruit onderstaand citaat geschreven op een zomerdag zeven jaar geleden:
Zit
in een café in Brussel voor open raam. Naast mij leest een man een krant. Langs
het trottoir stappen vrouwen met waggelende borsten. Mensen gaan op bus. De man
met krant is weggegaan en twee vrouwen komen op de plaats waar hij gezeten
heeft. Ik riek hun parfum. Bus wacht tot het tijd is om te vertrekken. De
chauffeur leest ook een krant. Ze roken
naast mij een sigaret en drinken koffie. Ze spreken frans. Er loopt een dikke Marokkaanse vrouw met drie dochters voorbij. De twee vrouwen naast mij zijn
zwijgzaam. De oudste hoest en de jongste staat op om te betalen. Wanneer ze
vertrekken heb ik met een van hen een ogenblik oogkontakt. Dat jeukt. Vlak voor
het raam is iemand pas gezeten. Ze draagt een flinterdunne gouden ketting rond
haar hals. Ik zie alleen maar vrouwen om me heen. Ze overbevolken deze wereld,
mijn wereld. Haar oorringen zijn ook van goud en haar acajou gekleurd haar is
opgestoken met een witte speld. Iemand zei me ooit dat dat een diadeem is. Ook
zij rookt een sigaret. Ik kan haar gelaat niet zien want ze zit met haar rug
naar mij gekeerd, ik aan de binnenkant en zij aan de buitenkant van het
venster. Wat zou ze vannavond doen, hoe laat gaat ze slapen, heeft ze een
minnaar, waarvan houdt ze?
Ze heeft een moedervlek in haar hals. Ik vraag me af hoe ze schreeuwt wanneer
ze klaar komt, of ze zich laat penetreren zonder liefde, uit pure nieuwsgierigheid
hoe het met een ander is. Het blijft regenen en de bussen blijven vollopen met
passanten.
Zal ik pittabroodjes snijden?
Doe maar.
Ondertussen schud hij vakkundig het vlees in de pan. De drie plaatsen in hun
huis zijn stampensvol. Ik versta geen woord van wat er gezegd wordt. Dan maar de
verf van de muur kijken. Als iemand me iets wil vertellen krijgt die mijn minst dove oor aangeboden.
Dag oor
Wat zeg je?
Dat het een gezellige avond wordt. Ik doe dat ook graag. Hoezo, wat? Koken. Dag oor.
Wie zich de moeite getroost om op een rumoerige plaats met mij een gesprek aan te knopen moet dan maar dichterbij komen...close gesprek gegarandeerd.
Er zijn vier pittabroodjes aangebrand ( blijven haperen in de broodrooster ). Zwart,
steenhard tussen de kiezen en verbrande lucht in de neus. Nou moe, keukendeur blijft dicht.
Wat doe jij van beroep, vraag ik aan iemand die dicht bij mij zit. Ik ben preventieadviseur, zegt ze. Herken je me niet? Ja, vanop een trouwfeest. We hebben toen nog lang gefilosofeerd over de zin van het leven terwijl we de
afwas deden. En wat doe jij van beroep? Ik ben toezichter. Wat is dat? Toezicht houden.
Ze lacht alsof ik een grap vertel. Daarna graait ze een nieuw pakje
sigaretten uit haar handtas. Ik geef haar vuur. Hoe lang kennen julie mekaar? Ik heb haar leren kennen toen ze vijftien was. Hoe doen julie dat? Toeval. Gewoon wachten op het toeval? Niet op wachten. Het gebeurt vanzelf. Met een beetje geluk valt het mee. Wie weet vertel ik eens over kamers vol spinnewebben en plaatsen bevolkt met onherkenbare wezens, iets wat niet van deze wereld is. Het leven is toch een droom, niet?
Terwijl het nog schemert sta ik in de deuropening verscholen naar storm met regen te kijken. Het is lang geleden dat ik Marcel nog gezien heb. Wie is Marcel? Wel Marcel is een mens met hart en nieren zoals iedereen en toch heeft hij iets speciaals. Het speciale van Marcel omschrijven is zo goed als onmogelijk. Dat kan je enkel doen door de ontmoeting met hem letterlijk te illustreren. Ziehier doe ik dan maar een poging hieromtrent:
Op 16 januari 2006 heb ik hem voor de laatste keer ontmoet, en zei hij:
Wat vind gij het bekoorlijkst: de voor- of achterkant van een vrouwenlijf? Wat zegt u? Ik vroeg wat u bekoort: de foef of de billen? De ogen, antwoord ik. Hij kijkt beteuterd. Sta hier niet te liegen tegen mij. Het is vroeg. De rijm is nog niet verdampt. Hij vraagt of ik ook een druppel wil. Ondertussen wringt hij een fles goedkope wodka uit zijn binnenzak. Het is Marcel die me stond op te wachten aan de sint-jacobskerk. Puur toeval, zou je zeggen. De foef en de bilspleet begeer ik al vanuit mijn kindertijd, vervolgt hij na een stevige dronk. Ze stinken naar kak en pis als ze ongewassen zijn en toch zijn ze geliefkoosd in mijn leven. Voor mij de ogen, zei ik opnieuw. Ga je nu de hele tijd blijven liegen, schatert hij. Moet ge echt geen druppel proeven? Een proevertje maar. Ik vind het min of meer walgelijk om aan die teut te drinken. Wie weet waar hij met zijn mond vannacht ingezeten heeft. Ik neem een slok uit respect voor deze wilde die zo afstotend en vertederend kan zijn. Wat doet ge momenteel voor de kost, vraag ik, ons laatste gesprek indachtig. Alles in het zwart. Heb je voor mij geen klus die een ander niet wil doen? Neen, dat kan niet, dat mag niet. Terwijl ik dat zeg bekijkt hij mij onbegrijpend, meewarig aan en zegt: het is de moeite waard om mekaar nog eens te zien. Ja, zeg ik. Het verdient respect. Ons gesprek dat oerkreten bedwelmt, is onmogelijk te beschrijven in mijn woordenschat. Voor ik voortga zeg ik nog: het zijn de billen die me het meest intrigeren maar de ogen zijn het bekoorlijkst. Hij knikt en vraagt: intrigeren, wat betekent dat? Dat is wat jij de waarheid noemt. Verdwijn nu maar uit mijn leven tot de volgende keer. De gedachte aan Marcel zal me de rest van de dag achtervolgen. Zijn postuur van kleine gestalte met te grote gekloven handen blijft op mijn netvlies gebrand. Telkens als ik iemand tegenkom denk ik: sta hier tegen mij zo niet te liegen.
7h30: Het spijt me om julie zo vroeg op een zaterdagochtend wakker te maken maar ik kon het me niet laten. Ik heb lang genoeg badend in het zweet droomloos onder de dekens gelegen. Het wordt een grijze dag. Eerst nog de medicijnen doorspoelen tegen de koorts. Dan ga ik buiten en dat valt mee. Het regent niet. Is het julie ook al opgevallen dat er terug mussen de tuin bevolken? De laatste jaren waren ze weggebleven. De wind waait vanuit de verkeerde richting en jaagt de schouwdamp naar binnen. Dan maar de verwarming afzetten. Hoe lang denk ik nu al dat ik die schouw moet nakijken? Een jaar? Maar ja, zo gaat dat met plannen, eerst worden ze op de korte baan geschoven vanwaar ze vervolgens op de lange baan belanden. Bij mij thuis is het de gewoonte om op vrijdag- en zaterdagavond min of meer uitgebreid te feesten en daarna alles onaangeroerd te laten staan tot de volgende ochtend. Als je dan opstaat is dat het eerste waarmee je geconfronteerd wordt: een onooglijk stilleven van wanorde. Vreemd genoeg stoort mij dat niet. De boel wordt pas opgeruimd na het ochtendritueel. Maar vandaag ben ik de verkeerde man op de verkeerde plaats. Ik zou veel liever een Boeing 747 zonder passagiers boven het wolkendek besturen naar een verafgelegen plaats. Toch ruim ik die rotzooi bijna machinaal met verstand op nul in danspasjes af. Spinnenwebben die in dit huis een eervolle plaats verdienen, worden daarbij gespaard, ook al wegens moeilijk bereikbaar. Niks dwangmatig. Heerlijk toch? Op het toilet kijk ik naar de roze motieven in het toiletpapier, lees ik de samenstelling en gebruiksaanwijzing van mijn medicijnen en begin ik te mediteren tot mijn billen aan de wc-bril blijven plakken. Nu nog naar de krantenwinkel en de bakker hier twintig meter vandaan. Ondertussen is het kwart na elf. Waarom dan niet tegelijk naar de beenhouwer gaan? Oh ja, weeral vergeten; in de krantenwinkel staat op dit uur gegarandeerd die kerel met naar achter gekamd sluikhaar (vaste klant op zaterdag) zijn sigaar te paffen, wat de klandiezie enorm stoort, maar die brave man achter de kassa durft hierover geen opmerking te maken. Terwijl hij de klanten bedient blijft sluikhaar maar doorratelen met een misselijkmakende gorgelende stem. Hij merkt niet eens dat niemand nog luistert. Bij de bakker is er maar één klant. Dat komt omdat in dit miezerig dorp twee bakkers zijn: de goeie en de slechte. Ik ga naar de slechte omdat de bakkersvrouw mooi en vriendelijk is. Je moet er nooit in een lange rij wachten en bovendien is het stokbrood voortreffelijk. Daarom koop ik het ook: voor zijn voortreffelijkheid en de vriendelijke bakkersvrouw. 15h30: ik heb geen griepgevoel meer. Nu is het hek van de dam en sta ik op mijn eentje Salsa te dansen (ook al doe je dat gewoonlijk met twee). Omara Portuondo loeit door het huis. Heerlijk is dat! Hopelijk komt mijn vader me nu niet onverwachts bezoeken. We hadden een week geleden afgesproken om vandaag brandhout te verzagen. Ik had gisterenavond nog doodziek die afspraak afgezegd. Ik zou me schamen moest hij me nu dansend in dit huis zou aantreffen. 16h41: ik was mijn handen met heet water vooraleer het gehakt te mengen met gember en paprica om het vervolgens te kneden tot bouletten. De
keukendeur staat open. Binnenwaaiende wind verlucht deze ruimte. De
hond ligt op de koer met haar voorpoten galant over mekaar gespreidt. Ik hoor merels fluiten. De ajuin is dun versnipperd. De knoflook ook. Ik maak eten klaar in "Flor Damor". Straks komt ze thuis,
en hij ook. Dan eten we tezamen en is het weeral feest.
Wauw, zeg. Is me dat even wennen aan die blog.seniorennet. Het is net of ik vanuit een landelijk dorp in een grootstad terecht gekomen ben. Het zijn mijn eerste woorden hier op dit virtueel blad papier. Laten we maar meteen beginnen. Alhoewel, veel heb ik vandaag niet te vertellen want ik heb de godganse dag met griep in bed gelegen. Dat was jaren geleden. Nu ik wakker ben gaat zij slapen. Vandaag was een omgekeerde dag en vannacht zal het niet anders zijn. Mijn oren suizen. Dan vertel ik maar iets over temps passé:
woensdag 4 mei: Ik kon niet wachten en ben gisterennamiddag reeds vertrokken.
Heb in Zoersel buiten geslapen. Daarna tot bijna in Tilburg gefietst en tent
opgezet in bos. De tent is net groot genoeg voor een persoon in foeutushouding.
Het is nog niet donker als ik in slaap val. donderdag 5 mei: Het was koud vannacht. Bij het krieken van de dag vertrokken
naar Tilburg. Niks bijzonders met die stad. Lelijke appartementsgebouwen en
geen monumenten.
Van Tilburg naar Waalwijk. Deze kleine stad heeft iets: op een binnenplein is
een eetcafé waar ze uitsmijter roastbeef en lekkere koffie serveren. Dat doet
deugd. Ondertussen is het elf uur en ben ik op weg naar s'Hertogenbosch. Het
loopt langs een breed fietspad doorkruist met kleine waterlopen. De zon heeft
de kou verdreven.
20h: ben in Culemborg, zo'n 20 km van Utrecht. Het blijft droog en het is nog
niet te koud om te fietsen. Opnieuw uitsmijter op terras met een Duvel. Straks
fiets ik verder. Met wat geluk vind ik voor het donker wordt een geschikte
plaats om te kamperen. vrijdag 6 mei; Het heeft vannacht geregend en behoorlijk gewaaid. De tent bleef
min of meer droog. Had net op het einde van de avond nog een toffe plaats
gevonden, beschermd tussen bomen. Dat krampachtig inslapen begint te wennen. Ik
ga slapen als het daglicht verdwijnt en sta op als het terug opkomt.
Daarna ga ik verder, zoek s'avonds een plaats, slaap en vertrek opnieuw.
Ik wordt s'nachts wakker door de regen, heb het s'morgens koud. Ik ontdek een
andere werkelijkheid en voel me bijzonder gelukkig.
De wind blijft waaien. Echt koud is het niet. Ik fiets verder naar Amsterdam (
nog ± 18 km ) .
Amsterdam is niet meer wat het vijfendertig jaar geleden was. De hippies zijn
ouwe fatsoenlijke burgers geworden, bedienden, bedrijfsleiders, arbeiders met
pensioen, ze zitten in de politiek. Zie ze daar nu wandelen in dat park van
toen, met een poedel aan de leiband.
Ik koop schoenen. Door dat buitenleven zijn mijn sandalen iets te koud. Bij
dageraad worden mijn voeten nat van de dauw in het gras.
± de middag voorbij: ik eet in een koffieshop drie space-cakes. Drie kwartier
later begin ik het te voelen. Het is zo fijn dat ik de nacht doorfiets langs
Haarlem tot Leiden voorbij. Daarna komt het daglicht vantussen de wolken, eerst
als een purperen schijn, dan roze. zaterdag 7mei: Ondertussen is ook de zon opgekomen. Ze ontdooit mijn vingers en
verdooft de pijn in mijn gekloofde duimen. Het verkeer komt op gang, mensen
komen op straat, winkels gaan open. Het leven herpakt zich. Ik ben niet meer
alleen.
In Gouda koop ik bewust geen Goudakaas. Vandaar gaat het naar Rotterdam en
wordt ik me ervan bewust dat ik morgen thuis moet zijn. Rondslenteren in deze
stad zit er niet meer in. Ik voel me trouwens ondertussen gegeneerd om nog
ergens binnen te komen. Ik heb me vier dagen niet geschore,, niet gewassen.
Mijn haar plakt tegen mijn schedel. Ik ben zo vuil dat ik eigen stank niet meer
riek. De properheid van de passanten riekt naar parfum.
Vanaf nu wordt het fietsen tegen de tijd. Opnieuw fiets ik de nacht door.
Rond een uur of drie s'morgens heb ik langs de ring rond Breda de weg gevonden
naar Roosendaal. Nu is het rechtdoor langs Wuustwezel naar Antwerpen.
Achtenveertig uur fietsen zonder slaap verandert mijn wereldbeeld. Wat
overblijft is een decor waardoor ik me beweeg. Tussen nacht en dag is er een
moment dat de straten verlaten zijn. Dat duurt niet lang maar het is prachtig.
Net alsof je in een verlaten wereld bent. Je voelt wanneer alles inslaapt en
opnieuw ontwaakt.
Ik weet nu een-duizendse van wat daklozen voelen: schaamte voor de vuiligheid
op het lijf, het gevoel van eenzaamheid, de wereld bekijken zonder erbij te
horen. Vrijheid is die prijs niet waard. Daar ben ik zeker van.
Uitgeslapen, hondestronten opgeruimd, stenen plinten hersteld, leeggoed weg gedaan, een halve kilo gehakt gekocht, hout gekliefd, een fles sterk wijwater gekocht voor morgen op de brunch, de vloer gedwijld, de vorm van mijn boek wat bijgewerkt, de vuilbak leeg gemaakt, tanden gepoetst, oksels en geslachtsdelen gewassen met heet water, haar gekamd, niet geschoren, eten klaar gemaakt, keukenafval op de mesthoop,...en voor de rest onder de parasol in motregen gezeten, schreeuw ik zacht: genoeg gewerkt op een zaterdag! Nu dansen we in een ritme van een-twee-drie-hop. Eerst zacht tot het levenssap uit onze gestrengde vingers druipt. Zeg niks men liefste en laat me in een pauze aan mijn vingers rieken. Daarna dansen we wellustig in schemerlicht verder op dit plaveisel en wil ik een prins zijn die verschijnt in uw mooiste dromen, uw schouder zacht aanraken zonder dat ge de eelt op mijn vingers voelt. Omhels me met je ogen tot laat in de nacht.
Het gaat me niet om het geld maar om de verrassing. Eigenlijk is Marjet een levensgenieter. Die ander is stinkend rijk en blijft bescheiden. We vragen ons af of... of neen, laat me verder vertellen. Vorige nacht sloeg mijn vader een houtstuk uit het dakgebinte. Het achterdeel van het huis stortte in. Gelukkig bleef het voordeel overeind. Daarin konden we voorlopig overleven. Ik nam onbetaald verlof om de puinhoop herop te bouwen. Een ongewone sigaret ligt op tafel. Ze vind het zonde dat ik probeer te vertellen wat ze vertelt. Men kan niet schrijven wat er gezegd wordt. of neen, we vragen ons af of...
Stem die gitaar met uw vingers. Ge zijt het niet anders gewoon. ça va Ik ben al blij dat ik zijn instrument mag aanraken. Ondertussen is het al een dag later. Mijn liefste, probeer ik te schrijven. Mijn liefste, vraag ik mij af waarom ik dat probeer te schrijven. Mijn liefste, heb ik nu geschreven.
ik bedoel haar, haar innige bekoorlijkheid om me heen kijk ik naar haar of neen, niet alleen naar haar
Ik had ter gelegenheid van een verjaardagfeest een tweedimensionaal beeld gemaakt. Een kennis die van het kunstenaarsschap leeft, stelde me voor om het presentabel te maken. Eerst was ik achterdochtig, maar door haar gedrevenheid stemde ik toe. Ze kaderde het beeld in verroeste druivenserrenprofielen en omklemde het met kathedraalglas. Dan hing ze er een middeleeuws velouren deken over dat verbonden was met een vernuftig mechanisch systeem van touwen en kanwielen. De bediening bevond zich op een duizelingwekkende hoogte op een klein wankel platform. Net voor de genodigden binnen kwamen kon ik het me niet laten om naar boven bij het raderwerk te klimmen. Terwijl ik eraan zat te prutsen viel een draadje en een kanwieltje uit mijn hand naar beneden. Het doek kon nu niet meer zakken. Dan kwam mijn zoon binnen gestormd en sabelde hij met een samorouzwaard het doek weg. Hij klom naar mij en zei: papa, ze vinden het tof. Prachtige halfheldere dag. De begroeïng danst op het lied van hevige wind. De haartoppen van het overschietend riet dansen rock-and-roll. De hond staat daar met een loodrecht gesteven staart en doorlopen suikerogen. Mijn blad wappert. Veel kletst in mijn gezicht. Moest er niet zoveel te doen zijn zou ik hier blijven zitten. Nog een koffiedronk en dan ga ik overvloed met mijn beitel schrapen.
Ik ga weg weg van hier Je zal het met herinneringen verder moeten doen. Ik wil alleen zijn, slapen op onmogelijke plaatsen,
overleven, niemand zijn, wegsmelten als sneeuw. Ik wil we niet meer. Het moet ophouden te bestaan. Die lucht, wat sta ik ernaar te kijken alsof het de laatste keer zou kunnen zijn. Het is alsof ik op een hoogvlakte lig. Heb ik niet teveel gezondigd in dit leven? Licht is anders dan het gedonkerte. Licht belicht en werpt schaduwen neer. Licht kan gloeiend zijn. Het maakt dingen tot schijn. Wat je aanraakt heeft een kleur, is blijdschap die je voelt. Ik zie het met mijn ogen. Ik zie niet wat jij gewaar wordt in die onomkeerbare stilte in het donker. Je hebt niets anders gekend. Het zal nooit anders zijn. Toch wil ik het beschrijven in jouw gedachten. De zon is een vuurbol en doet pijn als je er lang naar kijkt. Ze werpt onze schaduw op de grond. Dat kunt ge U niet inbeelden want ge hebt het licht nooit gezien.
Ik voel me terug een kind als ik wil voel elk jaargetij uit mijn leven ik bevind mij in dit heden als ik wil en riek het parfum van een onbekende
Mijn schaduw komt van achter Ik kijk in je ogen die anders zo gesloten zijn. In een dans raken ze de mijne en spreken ze de waarheid. Niets zal nog hetzelfde zijn. Jouw ogen lichten de sluier van een mysterie dat onuitgesproken bleef. Onder ogen, zonder afscheid. Ze stapt zwierig als een dame. Dan staat ze stil en kijkt ze dromerig voor zich uit. Haar lijf, haar zijn, maakt me hulpeloos Het water staat stil maar dat is maar schijn.
Ik bewoonde een huis met haar. We hadden een relatief
vriendschappelijke relatie, maar de innigheid die we al jaren deelden
was verdwenen. Ze had een vriend die mee inwoonde. Die man had geen
zeggenschap. Hij was attentvol voor haar, iets dat ze bij mij miste.
Bij hem zocht ze troost voor het gemis aan liefde die ik haar niet meer
kon geven. Ik verachtte die man. Toch stond ik zijn aanwezigheid toe. Op
een zondag hadden wandelaars zich samen geschaard in ons huis. Het
duurde een tijd vooraleer ik merkte dat ze een vreemde taal spraken. Ik
werd volkomen genegeerd. Toen ik haar vroeg wat hier gaande was, bleek dat mijn vader de wandelaars uitgenodigd had. Op een bed lag een vrouw. Ze schreeuwde dat ze ongesteld was. Plots ging ze met haar rug naar mij liggen en trok ze jammerend haar kleed tot over haar dijen. Tot mijn verbijstering had ze stekelig haar op haar onderrug. Ze wendde zich van me af en liet zich liefkozen door een bezoeker. Dan merkte ik pas dat ze zo lelijk als de duivel was. Iemand vertelde me: ge kunt beter niet verder gaan
maar nu ben ik halverwege door de regen
en besluit ik om langs dit grijs landschap verder te waden
zodat het me met blijdschap vervult
Nu fiets ik in onophoudelijke striemende regen langs het kanaal. De wind scheert heftig over het wateroppervlak.
Door die betovering wordt het water een gerimpeld woestijnvlak, een reuzachtig wapperende vlag.
Als ik mijn regejas bij een afstap open rits, voel en riek ik mijn dampende lichaamsgeur. Het is een begin van een
halfdagse tocht die in het donker langs natte paden zal eindigen.
Nu ik terug ben zit ik in de stilte van de nacht mijn pallaver te schrijven.
Ik weet niet waar het zich afspeelde, maar het
gebeurde niet in een bos, noch op een veldweg. Twee jagers richtten uitzinnig
in woede hun geweer op mij. Ze stonden een tiental meter
binnenshuis onverscholen van me vandaan. Nog nooit had ik zo een angst
gevoeld. Geen angst om te sterven maar angst om de pijn die de hagelinslag in
mijn lijf zou veroorzaken. Bovendien was mijn jongste zoon net gaan plassen en
kon hij elk moment achteloos in hun vizier verschijnen.
Dan stapte ik liggend
uit dit verschrikkelijk tafereel en keek ik met half open ogen in de blik van
doodse afwezigheid die verschrikkelijker was dan wat zich in dit rijk der
levenden kan afspelen. Ik wou niet in die priemende verstarde ogen kijken,
maar ik kon het me tegelijkertijd niet laten. Telkens als ik er
onvermijdelijk bijna dwangmatig naar keek, zweepte de angst en afkeer door
mijn ziel.
Ik wou opstaan en naar beneden gaan maar ik durfde niet. Ik was bang om die blik, die gedaante te ontmoeten bij het afdalen van de wenteltrap. Wat me verontrustte was dat ik wakker was en dat beeld uit mijn droom bleef bestaan, me achtervolgde in deze zogenaamde werkelijkheid.
In bed liggend liet ik twintig scheten, besloot ik uit angst om niet te gaan plassen en sloot ik vervolgens mijn oogleden.
Tot mijn opluchting begon ik daarna mijn inboedel te verhuizen naar het
oudershuis. De onnutige dingen gooide ik op een container en het noodzakelijke bracht ik met een stootkar naar huis.
Tot mijn ontstentenis was het oudershuis niet leeg. Ik moest mijn stootkar aan de voordeur laten staan.
Die dag zou mijn lief vanuit de lagere school komen inwonen maar mijn moeder lag ongeneeslijk ziek te bed. Vooraleer dat een teleurstelling werd, werd ik opnieuw wakker, dronk ik een tas koffie, poetste mijn tanden, waste me waar het nodig was en begon de dag.
Eerder was ik met L. en een van haar vriendinnen in de buurt van een kasteel. Er waren twee kinderen bij. Of die van ons of van haar vriendien waren kan ik me niet meer herinneren. We hadden geen thuis. Van de kasteelvrouw mochten we op het domein, waar nog mensen rondliepen, vertoeven tot het donker werd. We
liepen langs moeilijk begaanbare schemerige wegen die hier en daar
omsloten werden door hoge wallen en houten poorten. We klommen door
bermen en langs vijverranden, tot we ontdekten dat de andere aanwezigen
het domein hadden verlaten. Het werd immers donker, dan moest iedereen
weg. Wij wilden ook weg maar vonden de weg niet meer terug, tot we op de binnenkoer van het kasteel terrecht kwamen. Binnen
brandde licht. We wisten dat het gebouw de enige uitweg was om te
ontkomen. We wilden de eigenaars niet storen en kropen langs een
keldergat naar beneden. Daar verzeilden we in een soort labyrint met
gesloten ruimten volgestapeld met oude meubelen. Elke ruimte was
verbonden met een nauwe doorgang die moeilijk te bereiken was. Plots bevond ik me in een groot stooklokaal met roodgloeiende ketels. De stokers liepen met kolenschoppen heen en weer. L. was met haar vriendin en de kinderen ergens achter gebleven. Ik wist niet meer waar. Ik vroeg aan de stokers waar zich de uitgang bevond, maar die wisten het zelf niet. Zij werkten er levenslang. Ik
wou terug. De doorgang vanwaar ik gekomen was, was verdwenen. Er stond
nu een steile stenen trap die leidde naar een deur. Het koste me veel
moeite om bij die deur te geraken omdat de trap geen leuning had. Achter de deur bevond zich een stoffige ruimte met kartonnen dozen. De kasteelvrouw was er ook. Ik
was bang dat ze me als een indringer zou beschouwen, maar tot mijn
verbazing wou ze seks, een vluggertje maar zonder voorspel. Het was al
zolang geleden. Verukkelijk was dat. Daarna toonde ze me een lange met baksteen gewelfde gang. Langs die gang kon ik naar de buitenwereld gaan. Toen ik aan het einde van die gang de deur opende, scheen het zonlicht in mijn ogen. Ik stond in een drukke winkelstraat. L. stond me op te wachten en vroeg: waar ben je gebleven en waarom heb je geen kleren aan?
Ik zit tegen een boomstam op afgestorven bladeren in overwegend groen rond het middaguur ver weg van spijsgeur en vertelsels verrast door een passant
Wat doen men geliefden op dit moment?
Er waait een boomblad in mijn gezicht. Deze plaats hier is een monument van stilte en tegelijkertijd een oorverdovend concert van herinneringen. Ik koester mij in het ideaal van een vallend blad.
Ze speelt haar favorietespel. In huis klinkt de tango. Buiten knalt
vuurwerk. Het is dichtbij. Wellicht een afscheidsfeest onder vrienden. Ik hoor Afrikaanse muziek in de buitenlucht. De straatlamp geeft genoeg schrijflicht. Ik ga binnen en doe mijn hoorapparaten uit. Dan ga ik terug buiten. Het is nu muisstil. Moest er geen straatverlichting zijn zou het hier pikkedonker zijn. Ik zie haar door het vensterglas in de warmte van het huis. Ik pendel van buiten naar binnen. Naar buiten als het binnen te warm wordt. Naar binnen als het buiten te koud wordt.
ik voel me een kind als ik wil elk jaargetij uit mijn leven ik bevind mij in dit heden als ik wil en riek het parfum van een onbekende
Nadat ik wat zinsbraaksel aan haar jongste dochter aan de voordeur
afgaf, spurtte ik langs een drukke weg en stopte ik halverwege bij
iemand anders die nog niet thuis gekomen was. Moet ge niks drinken, vroeg haar zoon terwijl hij in de frigo keek. Neen, ik wil alleen maar uitrusten. Doe maar verder met wat ge bezig zijt. Ok, ça va, zegt hij wanneer hij terug naar boven gaat. Voor het eerst valt het me op dat hier een klok tikt in huis. Zwetend
zit ik aan deze niet wildvreemde tafel. De tijd gaat naar halfzes. De
kat ligt onder een stoel op een convectorrooster. Mijn kop gloeit,
barst bijna.
Ik dacht dat ze zich zou verschieten bij het binnenkomen maar ze had mijn fiets aan de voordeur zien staan. Helaba, hoe is het ermee? Goed, en met u? Ook een trippel? Dat wil ik wel maar dan zonder glas. Na een paar teugen spuit het schuim uit de fles en haalt ze een glas uit de kast. Zwijgend veeg ik de tafel droog. Daarna spreken we over houtkachels en droog hout. Vannacht
droomde ik dat ik een vlooienverdelger was. Mijn benen jeukten tijdens
het werk. Ik besproeide ruimten met vergif. Wat daarna gebeurde weet ik
niet meer. Thuis bak ik nog zwarte pens met rode kool. Ze komt erbij zitten. Ge stinkt naar het zweet. Ja, dat is normaal. Ik heb onderweg gespurt met tegenwind.
9h30: Ik loop besluiteloos door het huis. Daarbij probeer ik de onpare tegels te begaan. Ik vraag me af wat ik ga doen vandaag. Zolang ik dat niet weet blijf ik onrustig rondlopen. Warket, bedenk iets. Je hoeft het daarom nog niet te doen. Ik ga het leeggoed naar de glascontainer brengen, de bruidsluier van het dak halen en mijn fiets kuisen. Eerst mijn kleren aantrekken en tanden poetsen.
10h25: Ik ga naar de beenhouwer en de krantenwinkel.
10h40: Een krant, een sigaret en een kop koffie. De zon schijnt en het is windstil. " Jongeren vijandig tegenover holebi's. Opwarming klimaat erger dan gedacht. Man snijdt stembanden door (arbeidsongeval) met cirkelzaag. " Maar ik lees veel meer goed nieuws. Misschien ben ik een optimist.
11h50: Ik beluister Voodoo Chile Blues van Jimi Hendrix.
12h15: Stralend weer. Ik klief de laatste boomstronken die ik gisteren liet liggen. Dan zaag ik nog wat droog hout op lengte.
13h: Ze is later dan gewoonlijk thuis gekomen.
Een glas wijn? Is er een fles open? Die van gisterennacht? Ja. Die heb ik verder leeggedronken toen ge sliept. Zal ik een nieuwe aftrekken? Neen.
De wind zucht. De zon schijnt over het wasrek dat nu niet binnen moet. Ik streel de houtschaaf aan het handvat. De spinnewebben hangen er nog aan. Mijn hand bloedt. Ik had me misslaan bij het klieven van die laatste boomstronk. Hij is nog niet thuis. Hij is vannacht met zijn broer op stap geweest en is daar wellicht blijven slapen.
13h57: Ze vertrekt. Ze werkt op zaterdag. Ze heeft haar winterjas aangedaan. Ik ga verder doen. Eerst Nothing fails van Madonna, "Intro" en "Ready For Love" van India Arie beluisteren.
14h30: Ik zie er tegenop om op het dak te kruipen om de bruidsluier te verwijderen, maar deze dag is de geschiktste dag. Er is geen wind om me van het dak te blazen, geen regen of koude die me in mijn bezigheid zal tergen. Eerst een trappist,
14h50: Bij de muziek en het gedicht ben ik twintig minuten blijven zitten.
15h: Hij komt thuis, eet een stuk peperkoek en vertrekt dan naar de repetitie.
Ik vraag: komt de zanger ook? Ja, antwoord hij. Maak ik het eten dan tegen zeven uur klaar? Mamma komt rond halfzeven thuis. Ja, dat is goed, zegt hij.
Dan gaat hij weg. Ik zit hier te schrijven in een zonnestraal terwijl ik vanmorgen dacht om zoveel te doen. Misschien gebeurt er nog wel iets. Heel waarschijnlijk wel, maar niet op dit moment.
15h30: De hond en ik gaan weg.
16h05: Ik zet de ladder tegen het dak, wen aan het hoogteverschil, neem de snoeischaar en begin er aan. Van hieruit zal ik de zon langzaam zien onder gaan.
16h45: Ik koop bij Adriënne knoflook, tomatenpuree en rode kool. Het heeft een kwartier geduurd voor ik kon betalen.
17h10: Ik kook Italiaans.
19h30: Gegeten met drie. Niemand ruimt de tafel af. Dat doet diegene die morgen als eerste opstaat. Ik ga in het veld naar de volle maan en de wolken kijken.
20h15: De maan hebben we niet gezien. Er was een dichtgeslibd wolkendek onderheen. In de verte klonken schoten, waarschijnlijk van stropers of vossenjagers. Ze wou niet meer mee.
23h55: De maan schittert als de zon. Ze verlicht de nacht.
In een late oktobermaand tweeduizend-en-zes hadden we gehoopt nog voor het schemer terug te zijn terwijl het koud moest zijn maar zo was het niet. Ze plukte per ongeluk het licht van haar fiets. We dronken daarna trappistenbier. De tafel kantelt af en toe door mijn schuld terwijl we spreken over schoonheid en nog niet gemiste kansen. Ik hou van steen en weet niks van metaal, zegt ze. Zo zit ze daar vol verlangen aan een af en toe kantelende tafel door mijn schuld. Ik zeg: het is fantastisch hier eens samen te zijn, en zie die mensen om ons heen. Hoor je die muziek, vraagt ze. Links of rechts? Rechts. Ik vind het een tof nummer. Dan ga ik eens kijken want ik hoor het alleen van links. Rechts is een optreden aan de gang. De nacht is verlicht en de tafel kantelt opnieuw. Het trappistenbier schuimt opnieuw. Veel later rook ik bij haar en haar vriend een laatste sigaret. We drinken wijn. Ze zegt: ik ga mijn tanden poetsen en dan ga ik slapen. Ik vraag: een komma of een punt? Een punt zegt ze terwijl haar vriend over haar schouders wrijft. Dan kust ze mij op de mond. Weeral goede mensen waarvan ik hou, denk ik in mijn binnenste voor het slapen gaan. Nu, in de beweging van een nieuwe dag, ben ik bij een ander als passant naar huis. Ze steekt iets in haar ogen en schenkt een Tonissteiner in. In de Matriks, een oergevoel Believe the unbelievable. Zit ik weeral aan tafel voor een tweede keer met iemand anders met een vriend en twee dochters te luisteren naar muziek. Weet ge waarvoor ik nu goesting heb? Neen. Om te neuken met een knap wijf. Ze lachen, ze steekt een duim in de lucht. Voordien was ik met de koning en de koningin bevriend. Ze zaten boven met haar en de kinderen te praten toen ik in een klamme kelder vijf gitaren achteloos tegen een vochtige muur zag staan. Ik maakte me hierover zorgen en toen ik ze mee naar boven nam begonnen ze te zingen in de mooiste accoorden. Dan gingen we op stap met de koning en de koningin. Ik dacht naar een spectakel te gaan maar op een open vlakte zeiden ze: kom, we keren terug. Wat later kwamen we in de drukte terecht en verloren we elkaar uit het oog. Ik liep in looppas langs plaatsen uit mijn kindertijd naar huis waar een loopkoers bezig was. Niemand herkende me. Het was een begin van een vrijdag in oktober tweeduizend-en-zes.
Al rond negen uur vanmorgen belde ze me om te vragen of ik paté klaar gemaakt had. Neen, rats vergeten. Wat doen we nu? Awel, ik ga bij een traiteur paté kopen en we maken iedereen wijs dat ik hem zelf gemaakt heb. Is het vandaag dat ge verjaart? Natuurlijk! dat van die paté dat blijft onder ons De dag verloopt en rond een uur of zeven drukken we op een bel met een vals contact. Door het venster zie ik hem ijsberen in het huis. Natuurlijk heeft hij de bel niet gehoord want ze marcheert niet. Al jaren spreek ik hem bij het binnenkomen aan over die bel, maar telkens zegt hij dat ik niet goed hoor. Tenslotte tik ik zoals gewoonlijk op de vensterruit. We zijn nog veel te vroeg. Ik sta nu ook te ijsberen. Dan komen ze stapsgewijs: Greet, Corinne, Marijke, Christine, Lieve, Nadine, Lange Mark, Pierrot, Patrik, Fhillip Collon, Fillip second, Den Boelle, De Lusse,... Chris Dupont is ook binnen gekomen met Daniel die een pet met het klepje in zijn nek draagt. Voor mij is alles nieuw, ik ken de mensen hier niet, zegt hij. Dat wordt dan boeiend, zeg ik. Vooral de vrouwen voltooien hier de schepping. Lange Mark vertelt dat zijn vrouw onlangs gestruikeld is. Hij is alleen en praat tegen iedereen. De gitarist chambreert zijn instrument terwijl de percussionist, een jonge vrouw met kort blond haar, onwennig met een sympathieke glimlach zich naar de plaats van haar optreden begeeft. Ze stemmen, proberen, repeteren, en niet veel later zingt André zijn hart uit zijn lijf. Bezielde lichamen bewegen onvergeeflijk passioneel op de Cubaanse muziek en daarna, daarna, wanneer de muzikanten uitgeput hun instrumenten opbergen en de microfoon nog aanstaat, haal ik, trillend in mijn binnenste, een stuk papier uit mijn hemdszak voor een discour. Ja, Anita jong, welkom in de jonkheid van de ouderdom. Waar is de tijd dat ge toen nog met lang haar en met kreten van genot de grijsaard die hier staat onder ons bezocht in dat huizeke in Sterrebeek. Nu, meer dan dertig jaar later, sta ik met een blad papier in mijn bevende hand te mijmeren over toentertijd. Zie hem daar staan zie u daar staan, omringd door ons. Een beter cadeau kan een mens zichzelf niet toewensen. Wij besluiten in alle plechtigheid deze verjaardag te vieren. Maar zie, ik heb nog maar nietszeggendheid uitgesproken of ge denkt al: hij heeft zijn speech gegeven. Er kriebelt nog iets in onze buik. Een onuitgesprokenheid. Ik heb mezelf beloofd niet beginnen te filosoferen, geen lofwoorden aan te halen in een poging om poëtische uitspraken te doen. Ge zijt een tof mens gebleven, met een innerlijke bekoorlijkheid die weinig mensen siert. Daarom, alleen daarom zingen we een cliché: lang zal ze... Ik heb haar getoucheerd met mijn palaver. Hem neem ik ook innig in mijn armen. Iedereen kijkt toe. Het feest gaat verder met meetzucht naar het mateloze. De minuten, uren, vliegen naamloos voorbij in een verdwaalde snik van geschiedenis. Bonjour, comment va? Bien, et vous? Aussi comme vous. Sa fait déjà long temps que... Voor ik het besef tilt iemand mij van de grond. Het is de Lusse die zijn spierkracht toont. Fillip, speelt ge nog altijd in de fanfare? Oui, je joue trombone, en Marijke ook. Ze is verdikt sinds die tien jaar dat ik haar niet meer zag. Vele vrouwen verdikken in de ouderdom. Mannen ook. Het valt op bij diegenen die ik jaren niet meer gezien heb. Zij hebben het bij zichzelf veel eerder ontdekt in een achteruitkijkspiegel in de badkamer. Sommigen niet. Velen zijn van tanden gewisseld. Zo dans ik de ganse avond met verdikte en slank gebleven dames. Een ding is zeker: iedereen is hier tegen de vijftig aan en schuwt geen oogcontact. Integendeel, het zijn de ogen die meespreken. Ze dichten een gat in mij. Buiten sta ik tegen Corrin te filosoferen over gehoor en doofheid, het plezier van bestaan en de grens van het onvermijdelijke. Ik spreek Nederlands, zij Frans. Greet staat erbij en vertaalt wanneer het niet anders kan. Ze is vanavond aanhankelijk. En waar is Willem en An gebleven? Die is op kroegentocht, zegt Mark. Hij speelt ergens in een café in Brussel muziek. Mijn zus en mijn broer moeten ook ergens optreden.
j'ai vu pleurer une danseuse après sa danse dans une église sombré c'est vrai, elle aborde quelque chose, peut être pour le désir d'aimer quelque chose ou quelquun Ik citeer iets uit andermans taal: " Nous ne sommes que de passage : semence vivante, viande imaginée... de quoi questionner la vie, l'homme et sa conscience..." Mais pourquoi pas de ne pas faire? We zitten in een soort 'filet d'anvers' gevangen, notre corps, gefileerd comme une expression mais qui je suis de parler comme ça beaucoup de mots? un enfant de la vie je suis et vous aussi comme tout le monde als ik niet om een andere redeloosheid niet kom, kom ik af. Als de laatsten rond zes uur in de morgen vertrekken ga ik nog even buiten zitten en waait de wind het braaksel van genot uit mijn mond.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.