We kunnen aan de rondgang beginnen
maar het is een rondgang met hindernissen: overal groepen met een gids: even meeluisteren
maar wat de gids vertelt is niet zo nieuw. Wanneer je een boek leest over Permeke ben je even diepgaand geïnformeerd.
Permeke doet me deugd. Het is een retrospectieve en veel schilderijen komen uit privé verzamelingen: die zijn nieuw voor mij. Anderen daarentegen heb ik vroeger al gezien. Er ontstaat daardoor een vertrouwdheid waardoor ik gewoon kan genieten van wat ik zie. Er komen ook jeugdherinneringen aanzetten: de bibliotheek van mijn vader waarin Permeke uitdrukkelijk aanwezig was. Vader bewonderde Permeke en daardoor maakte hij zijn kinderen warm voor die wijze van schilderen en zo raakte je thuis in de wereld van de moderne schilderkunst
die nu ook weer al zo lang achter ons ligt.
Ik probeer te achterhalen hoe hij technisch te werk ging bij de verschillende schilderijen. Soms lukt me dat, andere keren blijf ik een leek. Waarschijnlijk zal ook hij geëxperimenteerd hebben met allerlei materialen.
Tussendoor is er nog een ruimte voorbehouden aan Marlene Dumas. Zij geeft aquarelverf een uitdagend bestaan: gedaan met brave zeezichten maar brutaal neergezette vrouwenlijven. Alsof ze de toeschouwer wil wakker schudden uit zijn oubollig bestaan. Ook Thierry de Cordier heeft ruimte gekregen: enorme doeken die doen denken aan landschappen maar eerder beweging oproepen.
Gelukkig staan daar heerlijk ouderwetse banken, nog met fluweel bekleed. Iris zit er al en ik ga er graag bij zitten: feitelijk is een museum bezoeken erg vermoeiend: het trage rondwandelen, het intens bekijken van de werken en nu ook het rekening houden met de andere mensen om botsingen te vermijden.
De anderen komen er ook een voor een bij zitten, ook zij zijn moe
met een groep zeventigjarigen is dat niet zon abnormaal verschijnsel.
Iris heeft, omwille van het weer, gereserveerd in de Brasserie van Bozar, zo hoeven we niet naar buiten om een restaurant te vinden. Ook daar zit het stampvol. We hebben afgesproken van een menu te nemen. Die is echt lekker. Maar voor mij is er wat teveel lawaai
het kost me enorm moeite om de gesprekken te volgen en vaak ontglippen ze me. Zo merk ik dat ik met een ander soort zintuigen reageer op het samenzijn: blij zijn om opgenomen te zijn in de vriendschap, genieten van de welwillendheid waarmee iedereen de anderen bejegent. Wellicht omdat we elkaar niet zo vaak zien dat die intense vreugde zich kan aanwezig stellen. Als je elkaar voortdurend confronteert word je meer geïrriteerd door de kantjes van de ander die je niet zo leuk vindt.
Na de koffie stellen we vast dat het te laat is om nog iets anders te bezichtigen
dus spreken we af om nog samen iets te drinken onderweg naar de treinen. Ik opteer om dat laatste aan mij te laten voorbij gaan en rechtstreeks naar het station te gaan: ik ben gewoon doodop.
Ik neem afscheid, beloof er de volgende keer weer bij te zijn en zwaai uit. In de Ravenstein galerij kruis ik de dakloze die ik vanmorgen in het station aan de reling van de trap zag staan
nu heeft hij de bagage bij die onbeheerd tegen een tafel aan leunde. Hij is op weg
waarheen?
Ik stap verder naar het station, duik de diepte in, zie rechts van mij in de kruisende gang de stapel dekens liggen, loop verder door naar de loketten en probeer de borden te vinden met het vertrekuur van de treinen. Ik heb geluk: over een kwartier heb ik een trein die me in Leuven kan afzetten.
Nu is er meer ruimte in de trein: het is nog juist voor het spitsuur. Toch kan de lectuur me niet boeien: ik laat de beelden van de voorbije dag rustig voorbij trekken. In Leuven moet ik een twintig minuten wachten op de trein naar Haacht. Ik wandel het perron op en neer om me warm te houden en de tijd door te komen. In Haacht neem ik mijn wagen, blij dat er geen sneeuw gevallen is.
Veilig kom ik thuis
zouden die daklozen ooit dromen van een thuis of is dat een woord dat voor hen geen inhoud heeft?
|