Droeve tonen
van violen
die in 't najaar klinken
laten mijn hart
in verlangende smart
verzinken.
De keel gesnoerd,
doodsbleek, geroerd
als klokken luiden,
denk ik nog aan
wat is gegaan
en wil ik huilen.
En ik moet voort
waar wind mij voert,
mee op zijn boze pad,
van hier naar daar,
als was ik maar
een najaarsblad.
Vogeltje fiet fiet, Geef me eitjes, Geef me eitjes van porselein 'k Zal ze niet breken, 'k Zal ze bewaren 'k Zal er oh zo voorzichtig mee zijn; Mijn eitjes fiet fiet Die krijg je niet, Dat worden zangertjes Wiedewiedewiedewiet