Het voor zijn kiezen krijgen.

Een flinke berisping krijgen.

Het spit in de rug hebben.

Zich niet kunnen veroeren door een stijve rug.

Hij is ridder [ruiter] te voet geworden.

Het is slecht met hem gegaan.

Het is daar een open hof.

Ze zijn daar gastvrij.

Zijn bovenkamer is leeg.

Hij is heel erg dom Zijn bovenkamer staat te huur.

Nood breekt ijzer.

Als er nood is is men tot meer in staat dan je zou verwachten

Iemand de broek opbinden.

Iemand slaag geven.

Het gaat als een dertien.

Het verloopt erg soepeltjes.

Hij is blij met een dode mus.

Hij is blij met iets dat uiteindelijk van gene waarde is.

Er is vis nog graat aan hem.

Hij kan niks.

Hij is een wildebras.

Hij is een wilde jongen.

De natuur gaat boven de leer.

Ook al weet je dat iets niet goed is toch laat je je door de natuurlijke driften vaak verleiden.

Hij is het bijltje kwijt.

Hij weet niet wat te doen.

Het gebit op de tanden nemen.

Hard weglopen.

Eerst het kooitje klaar en dan het vogeltje erin.

Je moet pas aan een huwelijk beginnen als je je vrouw kunt onderhouden.

De nieren proeven.

Iemands diepste gevoelens onderzoeken.