Een Salomo’s oordeel.

Een heel wijs en goed oordeel.

Hij geeft antwoord op de naam Jan.

Hij heet Jan.

Hij houdt een wolf bij de oren.

Hij bevindt zich in een lastige situatie.

Het is moeilijk oude apen leren muilen maken.

Je kunt oude mensen niet veel meer leren.

Het wiegstro hangt haar nog aan de rokken.

Zij trouwt op hele jonge leeftijd.

Iemand de tien geboden in het gezicht zetten.

Iemand in zijn gezicht krabben.

Zuivel op zuivel dan haalt je de duivel.

Je moet geen boter en kaas tegelijk op je brood doen.

De ratten zullen niet met zijn lege maag weglopen.

Hij heeft flink wat gegeten.

Hij is haar voetveeg.

Hij doet alles wat ze hem opdraagt.

Hij zwemt in het geld.

Hij heeft heel veel geld.

Eens een dief altijd een dief.

Als je één keer zwaar in de fout gaat zal men je in de toekomst ook niet vertrouwen.

Hij is een ijzervreter.

Hij is een geharde militair.

Een bom inhebben.

Beschonken zijn.

Ga tot de mieren gij luiaard! Ga aan het werk.

Ga zo voort mijn zoon en je zult spinazie eten.

Een boterbriefje hebben.

Een trouwbewijs hebben.

Iemand erin lappen.

Iemand aanklagen.

Ja en amen zeggen.

Alles goedvinden.

Dat is in kracht van gewijsde.

Dat blijft zo.

Die niet te raden is is niet te helpen.

Als je niet naar goede adviezen luistert dan zul je het nooit ver brengen.

Hij weet dag noch uur.

Hij is niet op de hoogte.

Hij kan de krijg niet volgen.

Dat is te zwaar voor hem.

Magere Hein De dood.

Magere Hein.

Er zijn apostelen en martelaren.

De één verkondigd de leer en de ander moet er voor opdraaien.

Hij pakt snel zijn biezen.

Hij maakt zich uit de voeten.