Hij zoekt een knoop in een bies.

Hij zoekt naar moeilijkheden die er niet zijn.

Weten wat de klok slaat.

Goed op de hoogte zijn van alles.

Iemand in de kleren steken.

Iemand verschut zetten.

Dat is mij in de hand gevallen.

Dat is een onverwacht voordeel.

Galgberouw is een arm beschut.

Als je berouw toont als het kwaad al is geschiedt kun je het leed niet meer

Zij slapen niet allen die snorken.

Niet alles is altijd zoals het lijkt.

Doornen brengen geen rozen voort.

Je kunt van kwade mensen geen goede daden verwachten.

Een meid van de vlakte.

Een vrouw die tippelt.

Het geld over de balk smijten [gooien].

Geld verkwisten.

Iemand een veer uit zijn staart trekken.

Iemand meer laten betalen dan redelijk is.

Twee harde stenen malen zelden fijn.

Twee mensen die niet willen toegeven kunnen niet samenwerken.

Iemand erin lappen.

Iemand aanklagen.

De letter doodt maar de geest maakt levend.

Je moet een wettekst niet te letterlijk nemen maar in acht nemen wat de reden van de wet is.

Turf naar de venen sturen.

Nutteloos werk uitvoeren.

Goedrijk bloedrijk.

Als je veel geld hebt heb je meestal ook veel vrienden.

Op heterdaad betrappen.

Iemand op het moment van aktie betrappen.

Hij is geslepen

Hij is doortrapt.

Hij ging er als een haas vandoor.

Hij rende hard weg.

Hij komt in kerk noch kluis.

Hij doet niets aan het geloof.

Men kent de vogel niet aan zijn pluimen.

Niet iedereen is zoals hij zich voordoet.

Iets zwart op wit hebben staan.

Iets op papier hebben staan.

Zij gelijken op elkaar als twee druppels water.

Zij lijken heel erg op elkaar.

Het hart klopt in mijn keel.

Met angst.

Hij kent het als het a-b-c

Hij weet er alles vanaf.

De muts stond hem scheef.

Hij had een slechte bui.

Als ieder zijn vloer keert is het in alle huizen schoon.

Als iedereen zijn eigen slechte eigenschappen zou verbeteren dan zou de wereld er een stuk prettiger op zijn.

De ene dienst is de andere waard.

Als iemand je geholpen heeft doe je graag iets terug.

Iemand bij het lijf nemen.

Iemand oplichten.

Zij hebben elkaar een kusje [zoentje] gegeven.

De auto’s zijn tegen elkaar gebotst.

Iemand de mond zemen.

Slijmen met iemand.

Hij speelt Abrahammetje.

Hij vertelt halve waarheden om ergens onderuit te kunnen komen.

Iemand naar de mokerhei wensen.

Iemand nooit meer willen zien.

Zijn geweten is met een brandijzer toegeschroeid.

Hij is nog slechter geworden.

Het is hier net een Jodenkerk.

Ze spreken hier allemaal door elkaar.

Een leugenaar moet een goed geheugen hebben.

Als je veel liegt moet je wel kunnen onthouden wat je allemaal hebt verzonnen.

In de dagen van Olim.

Heel lang geleden.

Waar de naald gaat volgt de draad.

Je moet luisteren naar je meerdere.