Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.

Op het oog heel eerlijk en vroom zijn maar in het echt een verdorven persoon zijn.

Hij is van het houtje gespoten.

Hij lijkt op zijn ouders.

Hij eet een bord wasem zonder mes.

Hij eet alleen maar om zijn honger te stillen maar vindt het eten niet lekker

Een geitewollen sokken type.

Iemand die ‘alternatief’ is; biologisch eet en erg voor het milieu is.

Het is daar hommeles.

Dat is volstrekt legaal.

Dat kan wat aan de ribben zetten.

Iemand achter de broek zitten.

Iemand in de gaten houden opdat hij doet wat hij moet doen.

Die hem aan het roer houdt zal varen.

Als je je niet van je doel laat afleiden dan zul je dit ook bereiken.

Goedrijk bloedrijk.

Als je veel geld hebt heb je meestal ook veel vrienden.

Een doodshemd heeft geen zakken.

Als je dood bent heb je niets meer aan je rijkdom.

Het is een oud paard uit de Openbaring.

Het is een erg oud paard.

De kop van Jut.

Kermisatractie die de hamerslag meet.

Een ongeluk zit in een klein hoekje.

Onverwacht kan er altijd ergens een ongeluk gebeuren.

Bij de roes verkopen.

Iets verkopen zoals het er bij ligt; zonder het uit te stallen of mooier te maken.

Iemand ergens de ogen mee uitsteken.

Iemands bed schenden.

Overspel plegen.

Hij geeft daar de toon aan.

Hij geeft daar de instructies.

Er is niets nieuws onder de zon.

Het is allemaal nog hetzelfde gebleven.

Zij heeft de wereld verlaten.

Zij is in het klooster gegaan.

Zij hebben ‘t geld niet maar ‘t geld heeft hen.

Zij zijn gierig.

Elkaar de bal toespelen.

Elkaar helpen.

De os is daar vet.

Het is daar goed toeven.

De eindjes aan elkaar knopen.

Van weinig rond proberen te komen.

Dat scheelt een dwarsstraat.

Dat scheelt veel.

Zonder water draait de molen niet.

Om te kunnen werken moet je genoeg gegeten hebben.

Oom Kool.

Zomaar een naam als je geen specifieke naam wilt noemen.

Het schip van Staat.

De Nederlandse Staat.

De oude mens afleggen.

Zich wassen.

Dat is maar kinderspel.

Dat is iets eenvoudigs.

Ieder kind dat komt brengt zijn lepel mee.

Vaak gaat iets op het laatst nog fout.

Zij is een huppelkut.

Zij is een domme vrouw die door haar domme opgewektheid irritatie opwekt.

Praatjes vullen geen gaatjes.

Met alleen maar praten gebeurt er niets; het komt op het werken aan.

Zijn neus krult.

Hij heeft plezier.

Dat zijn praatjes.

Dat zijn roddels; dat is niet waar.

Die pijl komt niet uit zijn koker vandaan.

Dat heeft hij niet zelf bedacht.

Zij zijn met stille trom vertrokken.

Ze zijn er stilletjes vandoor gegaan.

Het is schuim van volk.

Het is tuig.