Gebruik baard, pruik en snor nooit om uw gezicht te verbergen!
Hoofdpunten blog wandelen
sinterklaas
26-03-2007
Sinterklaas verteld
De rode staf
Lieve kinderen, Sinterklaas heeft een heel mooie, rode staf. 'Maar die staf is toch van goud!' hoor ik jullie nu allemaal zeggen. 'Dat hebben we zelf gezien toen Sinterklaas bij ons op bezoek was.' Dat is ook zo, kinderen, dat hebben jullie goed onthouden. Maar Sinterklaas heeft ook een rode staf. Er zijn kinderen die hem wel eens gezien hebben. Ik heb er zelfs een brief over gekregen. 'Van wie heeft u die rode staf toch gekregen?' schreef een meisje mij. Dat ga ik jullie nu vertellen. Op een dag maakten we een tochtje op een boot, de Pieten en ik. Ik liep op en neer over het dek met mijn wandelstaf in de hand. Maar de boot onder mij ging ook op en neer. En de zee ook al. En ja, toen kwam er een golf met een witte kuif en die wilde onder de boot door. 'Hik, ' zei de boot en ik liet mijn staf vallen. Hoepla! Overboord! Dag staf, weg staf. Eerst vond ik het niet zo erg. Ik heb thuis nog de koperen staf en de staf met de twee krullen, en op zolder heb ik nog die hele oude. Dat is toch wel genoeg, dacht ik. Maar toen het avond werd, kinderen, en ik eens ging tellen hoeveel het er eigenlijk waren, toen miste ik die ene toch wel heel erg. Het is er een te weinig, dacht ik. En omdat ik nog een stukje avond over had, ging ik naar de staffensmid. Die woont daar bij de zee. Hij zat naast zijn huis in een rieten stoel en hij keek naar de zon. Een prachtige rode zon die wegzonk in de zee. Zo mooi, kinderen, water en vuur tegelijk. Ik liep op de staffensmid af. Hij stond op en wees naar het water. 'Sinterklaas,' zei hij, 'de zon is mooier dan goud.' Toe ging hij weer zitten. Ik dacht, hij heeft gelijk. En we hebben heel lang gekeken die avond, kinderen. Net zo lang tot de zee grijs was en koud. Toen pas zijn wij zijn huis ingegaan en toen pas heb ik hem verteld van de staf die kwijt was. 'Sinterklaas,' zei hij, 'ik maak een nieuwe voor u.' En twee dagen later hoorde ik een paard over mijn oprijlaan galopperen. Ik keek door het raam. Het paard van de staffensmid! Het trok een heel lang, mooi karretje. Ik liep vlug naar beneden, de Pieten kwamen ook van alle kanten aan lopen. 'Wat een mooi karretje,' riepen ze, 'wat zou daarin zitten, Sinterklaas?' Aan de achterkant zat een deurtje. We maakten het voorzichtig open. Er lag een prachtige rode staf in. Aan de krul hing een kaartje: 'DE ZON IS MOOIER DAN GOUD,' stond er op. Uit: Sinterklaas' verhalen Jan van Gelder en Carli Biessels tekening: Alex de Wolf
Speculaas wordt ook wel 'offerbrood' genoemd. Die benaming is principeel onjuist, want in het woord 'brood' zit dezelfde stam als in 'brouwen'. Dat duidt dus op gisting, en zowel speculaas als taaitaai worden nu eenmaal zonder gisting gebakken. Dat duidt op een hoge ouderdom van dit soort koeken, want men neemt aan dat de toepassing van gist ongeveer vierduizend jaar geleden werd uitgevonden door de Egyptenaren, en al in de vroegste eeuwen van onze jaartelling zijn weg door Europa vond. De naam 'speculaas' gaat waarschijnlijk terug op het Latijnse speculatio (weerspiegeling), en gaat terug op het aloude gebruik om met het deeg van deze koeksoort figuren af te beelden. Speculaas wordt al eeuwenlang in tal van variaties gebakken. De speciale smaak ervan is te danken aan de speculaaskruiden, die bestaan uit een mengvorm van onder meer gember,kaneel, cardemom, kruidnagel, foelie en koriander. Anders dan de met amandelspijs gevulde speculaas, is de oorspronkelijke vorm hard, en dus niet bedoeld voor kinderen die hun volledige gebit nog niet hadden of ouderen (in de middeleeuwen dus: dertigers) die hun gebit niet meer hadden. De speculaaspoppen waren namelijk voor de rijpere jeugd. Het deeg voor met name de speculaasvrijers werd daarom niet met boter, maar met vet gemaakt. Dat de koek daardoor soms 'zo droog als het achterste van Sinterklaas' werd, zoals de spottende uitdrukking luidde, nam men graag voor lief. Aan de vele verschillende soorten koekplanken valt de geschiedenis van niet alleen de ontwikkeling van speculaas af te lezen. De voorstellingen op de 'klaasjes' zoals de handzaamste speculaasvormen wel worden genoemd, geven een aardig beeld van de pronkerige weelde die in de zeventiende eeuw werd uitgedrukt in kleding en voorwerpen. uit: Wie de koek krijgt, en wie de gard Ed Van Eeden
Behalve de marsepeinen of suikeren hart stonden aan jongelingen die rond 6 december hun genegenheid wilden tonen aan hun stille beminden, ook andere hulpmiddelen ten dienste. Niet zelden werd het hart samen met een zogenaamde 'vrijer', een pop van koek, ten geschenke gegeven: een dergelijk cadeau gold als een onmiskenbare liefdesverklaring. Alleen daarom waren koekkramen op de kermissen en jaarmarkten geliefde verzamelpunten voor de opgeschoten jeugd. Ook hier zijn de atributen van de beschermheilige van liefde en huwelijk nauw verbonden met de symboliek van vruchtbaarheid en seksualiteit. De herkomst van de naam 'vrijer', en de in het dagelijks taalgebruik daarvan afgeleide vormen, ligt bij de Germaanse vruchtbaarheidsgod Freir. De vrijers van koek, of ze nu een pink lang zijn dan wel manshoog, hebben drie grondvormen: een mansfiguur, een vrouwenfiguur, en de beiden samen.Vooral omdat het de gewoonte was, en is, om de mannetjesvrijer aan een meisje ter geven en andersom, is hun verschijning terug te voeren op een vorm van traditioneel huwelijksonderricht. De klassieke vrijers zijn van speculaas
Ook fondanten of marsepeinen harten, al dan niet voorzien van linten of andere opsmuk, behoren nog tot het vaste snoepaanbod in de Sinterklaastijd. In de zeventiende eeuw werden dergelijke harten doorgaans bedekt met een witte suikerlaag waarop figuurtjes waren aangebracht: een cupido, twee door een pijl verenigde harten, een paar trekkebekkende duifjes, of andere liefdessymbolen. De betekenis hiervan laat niets aan duidelijkheid over, en verwijst naar de belangrijke functie die Sint Nicolaas had als 'hijlikmaker', ofwel huwelijksmakelaar. Daarvan getuigt nog de bekende liedregel 'Sinterklaas, goedheiligman, trek je beste tabberd an'. Onmiskenbaar is ook de strekking van een versje uit het achttiende-eeuwse liedboekje Het nieuwe vermakelijke Thirsis Minnewit:
Sinter-Niclaas, waarde vriendt, Geef mij toch wat mij dient, Mijn blommetje staat nu in zijn fleur, Achttien jaartjes ben ik deur, Het valt mij te lang, Het valt mij te lang, Wilt mij verhoren, Of ik moet smooren Al mijn leven lang. Uit: Wie de koek krijgt, wie de gard Ed van Eeden
Volgens sommige kenners van zoetigheid is het hedendaagse marsepein hetzelfde als het al in de vijftiende eeuw voorkomende amandelbrood. Zij kunnen echter niet uitleggen waarom beide termen in de zeventiende-eeuwse opsommingen voorkomen, en daar kennelijk verschillende zaken benoemen. Hoe dan ook: het woord 'marsepein' schijnt van Arabische herkomst te zijn, en in ook nu nog voorkomende marsepeinen figuren zijn duidelijk Germaanse invloeden te traceren. De term 'amandelbrood' is inmiddels nauwelijks meer bekend. Zeer oud moet in ieder geval de uitvoering van een heel varken of een varkenskop in een amandelbrood zijn. De Duitse uitdrukking 'Schwein haben' herinnert nog aan het volksgeloof dat het offeren van een dergelijk varken aan de god Freir geluk bracht. De gewoonte om geld te werpen in de zogenaamde 'spaarvarkens' zal eenzelfde herkomst hebben. Marsepeinen varkens, soms van een ontstellende grootte, komen nog elk jaar voor in vrijwel iedere banketbakkersetalage. Natuurlijk worden al eeuwenlang ook andere dieren in marsepein, dan wel amandelbrood, uitgevoerd, en sinds de vorige eeuw eveneens in chocola. Koeien en schapen zijn bovendien de gebruikelijke vormen waarin gekleurd suikerwerk wordt geleverd in de dagen voor het Sinterklaasfeest. In onze tijd lijkt iets van de oude symbolische waarde van de oorspronkelijke offergift terug te komen, wanneer men de in november opduikende marsepeinen rijbewijzen en televisietoestellen in ogenschouw neemt.
uit: Wie de koek krijgt, wie de gard. Ed van Eeden
Te oordelen naar Bredero's al eerder genoemde Moortje bestonden de Sinterklaaslekkernijen in de zeventiende eeuw uit zoete rijstebrij en 'boekende flensjes' (boekweitpannekoekjes met krenten en schijfjes appel), uit huisjes van peperkoek met suikererwten, kabeljouwogen en 'kapittelstokjes' (besuikerde pijpjes kaneel), en ook uit vijgen. Vanouds zijn ook al de verschillende zoete 'St. Claescoecken' en broodsoorten bekend, zoals daar zijn, amandelbrood, banketletters, honingtaart, marsepein, taaitaai, speculaas en pepernoten. Nog tot in de vorige eeuw werden veel van de koeksoorten kunstzinnig beplakt met goudpapier. Omdat de koeken daar echter niet bepaald smakelijker van werden, en het plakspul bovendien nog ongezond was ook, zijn deze praktijken echter in onbruik geraakt. uit: Wie de koek krijgt, wie de gard Ed van Eeden
Meer nog dan de uiterlijke verschijning van de hoog boven de mensen rijdende Sinterklaas, geven de talrijke bij zijn feest horende lekkernijen bewijzen van zijn deels Germaanse herkomst. De 'snoeperie ende slickerdemick', zoals Sint Nicolaashater Walich Sieuwert dat noemde hoort in ons land bij Sinterklaas, zoals de met ongewone spijzen overladen tafels en enorme slempartijen in andere westerse landen horen bij een kerstfeest of bij de viering van Sint Maartens naamdag. Waar in de buitenlandse keuken bij feestelijke gelegenheden tropische specerijen als nootmuskaat, kruidnagels en kaneel vooral worden gebruikt voor scherpe en hartige sauzen bij vlees- of visgerechten, maakt de Nederlanse Sinterklaaskeuken van die zelfde ingrediënten gebruik om zoetigheid te fabriceren. Merkwaardig is dat zich bij deze beslist buitengewone Sinterklaasgerechten geen apart soort drank heeft ontwikkeld. Natuurlijk: men noemt in dit verband met Sinterklaas wel anijsmelk, chocolademelk, saliemelk, slemp, kandeel, bandewijn met suiker, of zelfs de warme, met kaneel gezoete bischopswijn (N.B.: met één s), maar elk van deze dranken wordt ook wel bij andere gerechten geschonken, en de heilige Nicolaas heeft op dit gebied niets voor zichzelf.
Wie de moeite neemt om Jan Steens "Sinterklaasavond" grondig te bestuderen, treft op dat schilderij allerlei zaken aan die veelzeggend zijn, omdat ze nog steeds of juist niet meer bij het feest van Sint Nicolaas horen. Op dit en andere schilderijen worden noten en appels afgebeeld: voedzame geschenken die van oudsher worden geassocieerd met het midwinterfeest. Niet voor niets behoren bijde vruchten tot de traditionele kerstboomversiering. Ook de "duivekater", de knobbelig uitziende koek die rechts op Steens doek te zien is, heeft een Germaanse oorsprong. Een duivekater is een zoet offerbrood, dat een wat plezanter koekvorm is van het heelwat bloederiger beenderoffer: vergelijk het in Oostenrijk en Zwitserland nog altijd bestaande "scheenbeengebak". De in onze streken wel bekende "opzettertjes", figuurtjes van koek die met een uitsteeksel aan de onderkant in een daarvoor bestemd rondje konden worden opgezet, zijn sinds jaar en dag goeddeels vervangen door de aanzienlijk smakelijker, fraaiere en minder droge chocoladebeestjes. In de voor-christelijke periode moet het in Noordwest-Europa gebruikelijk zijn geweest de goden te vermurven met offers. Wie een vruchtbare veestapel, een succesvolle jacht, een goede oogst, een geschikte huwelijkspartner, of een grote schare kinderen wenste,liet dat zien door het karakter van zijn offers aan met name de vruchtbaarheidsgod Freier en de Schimmenruiter Wodan. Men zette deze goden op hun altaar dan een in zoet deeg uitgevoerde voorstelling van de betreffende wens voor. Hoelang deze wijdverbreide gewoonte heeft voortgeduurd, blijkt wel uit een overgeleverde preek van de heilige Eligius (588-659), die in onze streken met heilig vuur tekeer ging tegen de door hem als "heidens" bestempelde koeken. Ed van Eeden uit: Wie de koek krijgt, wie de gard
Als heilige is Sint Nicolaas vanzelfsprekend tegenwoordig op tal van iconen en schilderingen. Hoewel hij uit Klein-Azië afkomstig heet te zijn, wordt hij doorgaans afgebeeld als een westerse bisschop, met alle kerkelijke eretekenen die daarbij horen. Soms heeft hij zelfs het model van een kruiskerk in zijn hand. Als patroon van de zeelieden is hij wel te zien met een anker of zelfs met een schip. Vaker ziet men Sint Nicolaas echter met een pekelkuip waarin drie uit de dood verrezen jongelieden staan, of met de drie geldzakken die hij aan de verarmde meisjes ten bruidsschat gaf. Het officiële embleem van de heilige bestaat dan ook uit drie beurzen, appels of ballen. Van alle voorstellingen die het Sint-Nicolaasfeest uitbeelden, is het schilderij 'Sinterklaasavond' door Jan Steen ongetwijfeld, en terecht, het meest bekend. Steen laat een familie zien die bekijkt wat Sint heeft 'gereden'. Het kleine meisje in het stralende midden van het gezin is blij met het overvloedige lekkers, maar haar oudere broer krabt zich teleurgesteld achter de oren: hij heeft zijn roe gekregen. Zoals vaker bij schilderijen van Steen levert de gedetailleerde, met licht moralistische inslag neergezette weergave een schat aan materiaal voor de onderzoekers die een speciale belangstelling hebben voor de" alledaagse dingen in de zeventiende eeuw.
Ed Van Eeden uit: Wie de koek krijgt, wie de gard
Schilderij van Bartholomäus Zeitblom, Sint Nicolaas met de drie gouden ballen. Collections of the Governing Prince of Lichtenstein, Vaduz.
In opdracht van de vorst kregen drie soldaten uit zijn leger de opdracht om flink te stelen uit de open schatkist. Ze mochten er een nacht lang net zoveel van drinken en eten als ze op konden. De vorst kon dan als ze dronken waren met gemak de rest van het geld dat ze meenamen weer terugpakken! In de kerker kon de jonge ridder natuurlijk geen oog dicht doen. Bij elke beweging rammelde er wel een ketting en kwam er met veel kabaal een wacht kijken. Ratten en muizen hadden er vrij spel. Onze ridder wist met bidden de nacht door te komen. De wacht zou er snel genoeg van hebben en niet meer komen. Zo bracht hij de nacht biddend tot Nicolaas door. En zijn gebed werd verhoord. In een droom verscheen Nicolaas aan de drie dronken soldaten die hun roes lagen uit te slapen. Hij gaf ze streng de opdracht om al het gestolene weer terug te doen in de kist. Ook het geld waarvoor ze hadden gegeten en gedronken. Geschrokken werden de drie wakker en in paniek deden ze wat Nicolaas ze had opgedragen. Nu ze zijn macht gezien hadden, waren ze bang geworden. Als die Nicolaas al zo sterk was, wat zou God dan wel niet allemaal nog kunnen? Ze vulden uit hun eigen zak de kist weer aan. Ze deden er uit eigen beweging nog wat van hun eigen soldij bij, zodat ze zeker wisten dat ook de belofte waar zou worden, dat er zelfs méér in de kist zou zitten. Zo kon Nicolaas hen in ieder geval niets meer verwijten. Bij het eerste daglicht de volgende ochtend liet de vorst de jonge ridder uit zijn kerker halen. Overtuigd van zijn overwinning liet hij zijn schatbewaarder de inhoud van de kist tellen. Het houten Nicolaasbeeld gooide hij in de modder. Toen het geld tot de laatste munt tot twee keer toe geteld was, werd het muisstil op het plein. De vorst was al zijn grootspraak kwijt. Hij erkende de macht van Nicolaas. Enkele dagen later liet hij zich dopen en daarmee was aan de strijd tussen de christenen en de anderen een eind gekomen. Er was geen reden tot vechten meer. En Het beeldje? zul je nog vragen. Dat heeft zeer waarschijnlijk een plekje gekregen in de Nicolaas-kerk die ze in die stad Mosjasjk gebouwd hebben. Er kwamen zoveel mensen naar het beeldje van de jonge ridden kijken dat de stad een bedevaartsoord werd. Dit Nicolaas-wonder weten ze nog altijd te vertellen. René Klaassen uit: Tijdingen van het Sint-Nicolaasgenootschap
Het antwoord van de jonge ridder kwam verrassend snel: "Oh ja? Vergeet jij dan eens een week om je offers te brengen!" De vorst reageerde ook scherp: "Bewijs jij dan maar eens dat die god van jou en zijn houten hulpje de besten zijn!" Toen hij na een paar klappen zijn adem weer hervonden had, riep hij: "Alles wat wij Christenen onder de hoede van Nicolaas brengen beschermt en vermeerdert hij..." Dat laatste sprak de vorst wel aan. Om zijn gelijk te bewijzen voor eigen volgelingen kwam hij met het volgende idee: "Laten we die heilige van jou eens op de proef stellen. Dat houten plankje van jou mag voor één nacht mijn schatkist bewaken hier op het plein van de stad. En als er maar één roebel ontbreekt...nee, als mijn schatten zich niet vermeerderd hebben, dan zullenwe je morgen ter dood brengen." De jonge ridder werd vervolgens opgesloten in een kerker. De vorst zette de kist open, midden op het plein op de verhoging die er voor al zijn executies al stond en liet het houten beeld van Nicolaas er boven op zetten. Daarne trok hij zich terug. In de nacht ging het natuurlijk mis met de schatkist. De godsvruchtige burgers van de stad durfden niets uit de kist te halen. (wordt vervolgd)
Een verhaal uit een oorlog. De soldaat krijgt geen naam: een jonge ridder uit het leger van de christenen. De andere kant wordt in de eerste versie van deze legende gevormd door een leger van de heidenen. Achtergrond: waarschijnlijk de kruistochten. De god van de heidenen krijgt wel een naam: Tergawant. Er is strijd tussen beide partijen op de grond. De strijd gaat op en neer, maar er komt een keerpunt. De heidenen krijgen de overhand. Ze slagen er in om meer overwinningen te behalen, ze nemen veel ridders van de christenen gevangen. Onder hen een jonge ridder. Bij het ontwapenen, blijkt hij onder zijn wapenuitrusting een klein houten beeldje te dragen van de heilige Nicolaas. Ze bespotten hem. Dat valt de vorst van de heidenen op en hij doet mee: "Heb jij vertrouwen in een onnozel stukje hout? Meer is het niet!" De jonge ridder heeft een eed gezworen om ridder te worden en zijn geloof trouw te blijven. Sterker nog, hij verdedigt het zelfs, al weet hij dat hij verloren heeft en is. We kennen de wreedheid van de heidense vorst niet, net zo min als het respect dat hij voor zijn tegenstanders heeft. De spot gaat over in een discussie tussen de vorst en de jonge ridder: "Stukje hout? Dat is het beeld van een heilige: Nicolaas deBarmhartige! Bij hem heeft nog nooit iemand tevergeefs om hulp gevraagd." Het antwoord is bits: "Mijn god, de grote Tergawant, hoef je niet om hulp te vragen, die is er al voordat je vraagt.!" (wordt vervolgd) René Klaassen uit: Tijdingen van het Sint-Nicolaasgenootschap
En toen zei de Schimmel: 'Ik wil een kroket Met mosterd. Ik wil een kroket in m'n bed.' 'Hij ijlt,' zei de arts. 'Hij weet niet wat hij zegt!' 'toch ga ik het proberen,' zei Pieter de knecht. En Piet ging naar buiten en ging heel hard lopen om ergens twee warme kroketten te kopen. Toen Pieter terugkwam om twintig voor zeven, toen heeft hij het paard een kroketje gegeven, hoewel dokter Vermaden het af had geraden. ''t Is onverantwoordelijk!' zei de man bits. Maar nu is het paard van de bisschop weer kits! Dus maak je niet angstig! En maak je geen zorgen. Want Sinterklaas komt. Mét zijn paard. OVERMORGEN.'
(Bron: Annie M.G. Schmidt, Op visite bij de reus,Amsterdan, Querido, 1979)
De maan scheen zo vriendelijk door al de bomen, toen Schimmel in 't ziekenhuis op werd genomen. Daar lag hij in bed. En de Sint was in tranen, hield teder z'n hoef vast en streelde z'n manen. En buiten op straat stonden duizenden mensen om Schimmel vooral maar het beste te wensen. Verpleegstertjes liepen zo zacht op hun tenen en Piet zat alleen in z'n hoekje te wenen. De dokter zei: 'Hm,' met een ernstig gezicht. 'Vooral maar niets eten! Hij moet doorgelicht. Hij heeft een infectie, hij krijgt een injectie, z'n pols is te zwak en z'n neus is te droog! Niets eten! Zijn temperatuur is te hoog.' (wordt vervolgd) Annie M.G. Schmidt
Heb je 't gehoord van het paard van de Sint? O luister dan, luister dan, luister m'n kind. Je weet dat het paard alle daken bestijgt en overal hooi en een worteltje krijgt? Nu was er een jongen in Koog aan de Zaan, die had rodekool in zijn schoentje gedaan en daar kon de schimmel waarschijnlijk niet tegen. Hij heeft er zo'n pijn in z'n buik van gekregen.... Men wilde de dierenarts bellen, maar nee, de Sint zei onmiddelijk: 'Wat een idee! Mijn paard is zo menselijk, 'k vind het niet wenselijk. 'k Haal liever dokter Vermaden erbij en is er een plaats in het ziekenhuis vrij?' (wordt vervolgd) Bron: Annie M.G. Schmidt, Op visite bij de reus, Amsterdam, Querido, 1979