Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
19 het voor berd weg en ze namen mijn koffer en ze zetten ze op de wagen en ze zetten mijn oude moeder en nog 2 oude buurvrouwen en de oude vader van die boer en ze moesten al op koffer zitten die oude mensen kunnen niet te voetweg. En die kleine kinderen wel 15 moesten ook op die wagen en ik zelf moest bij de kinderen zitten om die kinderen te letten dat ze niet zouden afvallen Ik had een soort kanasiaire aan mijn schouder hangen en er was brood in en wat breedsel en een broodmes, en ons mede reizigers en de voetgangers met hun kortewagen kwamen nu en dan een stuk brood vragen als ze honger hadden en alzoo waren we op reis er zat niemendal in mijn koffer want ik wist niet dat ik die koffer ging kunnen mede nemen, had ik dat geweten ik ging ze vol stoppen met ons noodige kleren, maar ik kon ze niet voeren ik had mijn 2 kinderen enfin we waren op reis van Moen naar Bossuit Autrijve Slaphie Ruie Berghem geslapen in de schuur bij Deraedt om 9 uur waren de soldaten daar weder om ons , weg naar Melden Leupegem
18 De 16de Oktober 1918 kwamen twee duitse soldaten om 9 uur s’ morgens en ze zegden ge moet hier weg er mag hier niemand blijven, waar zijn die mans personen ze moeten allen mede gaan met vrouw en kinders, maar het mansvolkwas weg Ze waren benauwd dat ze gingen naar Duitsland gaan er waren geburen die mij zelve zegden ga niet mede met de soldaten ik zegde ik heb liefst te gehoorzamen aan de soldaten ik weet niet wat hier moet gebeuren en alzoo ik en mijn 2 kinderen oude moeder en zuster gingen voort, mijn oudste broeder die nevens ons woonde vlugte al zijn meubels weg en als de soldten zegde’t is negen uur mijn broeder was weg en zijn vrouwe was nog in huis en ze wilde ook in de rigting van haar man die soldat zijde allen moeten mede met ons we zijn het gekommandeert en alzoo was die vrouw en vijf kinderen mede met ons, zonder haar man eenige minuten van ons huis was een boerenhof er stonden daar twee wagens geladen met eten en meubels van die boer, die twee soldaten deden van een wagen
17 we mogten niets bijons hebben niets s’morgens op 5 uur notte sap met alve snee droog brood, t’twaalf s’noens een assiet soep s’avonds 5 uur choerapen met met krokus en dit was ons eten slapen op een zak van 1 man ik dagt dat er steen in zatten ik had een schoonzuster die meid was in Kortrijk ik heb haar eerst gaan zeggen dat ik naar ’t gevang ging en ze bezorgde mij brood vlees chocolat ik had beter eten dan t’ huis, maar ik kon daar niet rusten, men zegde als aan we zullen nog moeten vlugten en ik dagt moesten zijn nu vlugten waar zal moeder zuster en kinderen zijn, nu de zes dagen waren weg en wij weg uit Kortrijk zu zeere naar huis t’ was gelijk loopen dat we deden, nu de mensenzegden die in t’ kot gezeten hebben zullen stem regt hebben , en waarschijnlijk de vrouwen hadden vroger geen stem regt en ’t hans wel, nu we werken en verzugten en verlangden als aan voort , Nu we waren weder op reis met ons zessen vrouwen , met chicorijpoier en als we t’huis kwamen negen uur van den avond mijn moeder en zuster zegde gij moogt naar de plaatse gaan agter ons rantsoen, voor dertien fr per man 13 f per man wat gebeurd er nu, ik heb nu geen goeste twintig minuten verre 13 f per man zoovele geld, ik ga niet s’anderdag om 3 uur s’morgens vlugten.
16 neen mijnheer, we hebben niets mede we gingen nog maar juist gaan vragen agter kolen hij reed weg naar het dorp wij mogten agter hem naar zijn burau agter ons kaart het liep daar al vol met duiske soldaten we kregen ons kaart terug enkele dagen nadien kregen we een brief van de champetter wat hebt gij nu gedaan zegt hij; ik en mijn schoonzuster vertrokken te voete naar het groot gevang naarKortrijk het groot gevang selle 7 trek ze maar binnen voor 6 dagen ieder ik en sus we zatten er met 4 mensen in we mogten betalen 20 mark, ieder er stond daar een duitse soldat 20 mark betalen zegt hij tegen mij ik zegde ik heb geen geld wat doet doet u man hij is aan tfront en ik heb 2 kinderen gij hebt peerden zwijnen koeien ik zegde ik heb niets mijn schoonzuster zegde ik heb geen geld we mosten op de koer gaan zitten van ’t stadhuis totda al de processen afgewezen waren we trokken dan wel met 10 mensen 2en2 en 2soldaten aldoor percelle straatje weg naar t’gevang ik zegde mijn man zoude mij nu moeten zien gaan gevang is weg er is geen meer in kortrijk.
15En die duits schreef ons op voor smokkelaars ik weende ik zegde mijn man is aan het front ik heb twee kleine kinderen een oude moeder en een zuster er is niets aan te doen ik moet mijn pligt doen peisde dat hij dat zegde ik was bang dat ik een maand ging moeten in ‘tkot zitten ik dierf niet meer smokkelen, die kamerat van mij ging als aan voort ze heeft niemand meer gezien van duist Nu ik had een tijd te voren al gepakt geweest voor smokkelen, er waren geen kolen we kregen nu en dan wat hout de boomen wierden uitgedaan op de progie en dat wierd verdielt en verkogt aan de mensen van on progie ik moest altijd mede om ons rantsoen en nu opeens mijn broeder zegt mijn schoonzuster heeft bij ons geweest er zijn daar kolen te krijgen maar wij mogten van ons progie niet gaan en die schoonzuster woonde nu een maal op een andere progie mijn broeder zegde als ik gepakt ben ik zal in duitsland gesteken zijn ik zegde ik wil gaan als u vrouw mede ga want als ik gepakt ben, ik zoude niet geern alleen zijn bij die soldaten, we gingen ik en mijn schoonzuster dat was misschien twintig minuten dat wij op die ander gemeente gegaan waren een Duits soldat u kaart ge zijt smokkelaars !!
14Er waren geen kolen om vuur te maken ik woonde voort bij mijn moeder en ik had een huis kunnen uren enkele meters van het huis van mijn schoon vader en nevens de deur van mijn getrouwde broeder en bij dit huis was er een honderd en alf land bij en alzoo kost ik met hulp van mijn broeder dat land bezaaien en beplanten en we hadden tog weder wat aardappelen en koorn, mijn gebuurinne zegt willen we met wat eieren naar Herseau gaan we kunnen ze daar duur verkopen ja zoo gezeid zoo gedaan s’morgens op om 3 uur met die zak, met gootjes onder de kleren 6 eitjes al voren en 6 eitjes al agter te voete naar Herssaux we bragten daar eenige bolletjes twijn mede eenige meters goeds en nu gingen eieren gaan kopen en we verkogten die meters goeds en twijn we waren marchan ik en Juliet, maar misschien 6 keeren die voyage en als we omtrend de statie te Hersaux waren t’ was daar een groene plaate soldat en mede moesten wij in een huis en moesten ons eitjes voorzigtig uitdoen en in een pandertje leggen en we moesten ons eenzelvigheidskaart geven
13 verre met onze kluts we moesten langs een wal met veel water en we gingen op een smal wegeltje op ons kloefjes en we gingen al in een reek al met eens we zagen mijn schoonzuster niet meer beginnen kijken ze lag in de wal we zagen een beetje van haar haar en wij allen a hand en hand tot dat we een ketting waren en we kregen haar mede we moesten niet luide spreken want een beetje verder stonden een wagt een duitse soldat wij moesten met die natte mens naar huis hadde er nog chicorij poeier in die zak geweest me gingen ze niet boven kunnen halen zule Ik had een geheele zwarte schorte aan met mauwen plooien al voren een riem rond die schort ik zegde aan mijn schoonzuster als wij al een alve uur verder waren ik kan u zoo niet zien gaan laat ons hier in dit huis vragen of we daar mogen mijn kleren deelen doe gij die natte van u lichaam en ik geef u den elft van de mijne we hingen die natte op een stok en weg waren wij ik zegde er is niemand die het ziet dat gij geen hemd aan hebt maar mijn schoonzuster heeft 8 dagen in bed gelegen ze was ziek van verschieten zulle ze heeft niet meer kunnen mede gaan!!
12 de oorlog bleef duren elk smokkelde in ’t begin van die oorlog kwamen mensen vragen mogen we hier eten brengen we woonden over de vaart als het over het water was het was uit het gevaar wilt u een standplaats geven gij kunt veel geld verdienen ik zegde neen zulle ons eigen eten weg sleven neen nooit! Nu die oorloog hoelang nog, ik en mijn 2 getrouwd broers zegden we zijn doodarm willen wij wat koren kopen en ook halen over de vaart ja ik ging mede enkele geburen en mijn broers elk een kluts als wij 2 uur gegaan hadden we zetten ons we konden niet meer binst dat we daar zatten wierd er geschoten naar smokkelaars een alve uur verder lagen er twee doden over de brug te slavie Slafie over de schelde brug dat was ons eerste uitstap we zegden het is gedaan we makten ons een zak met gotjes en vulden het op met graan en met zes of zeven vrouwen gingen wij binst den dag agter koorn die zak hing onder ons kleeren, na eenige keren we kregen iets ander in de kop we vulden ons op met chicorij pooier we moesten maar een uur
11 In maart 1915 kreeg ik een brief van mijn man van agter het front hoe is het met u laat iets weten met mij ga het goed ik hoop van u het zelfde na lijden komt verblijden ik moest voor dit briefje 5f betalen om te ontvangen eenige dagen daarna schreeft ik weder we hebben nu een meisje in volle gezondheid en ons oudste zoontje groet zeere alles goed mogt gij rap ’t huis komen weer 5fr om dat te verzenden nog een tijd nadien nog een briefje ontvangen weder 5 fr om te ontvangen en 5 om terug te sturen ik kreeg een portret van mijn man en ’t hans was het uit met schrijven geen nieuws nu ik werkte uit al mijn kragt op een hof ik moest op een groot stuk land pemen rapen gans alleen en ik dagt soms wat zoude ik gelukkig zijn moest mijn man opeens op mijn schouder kloppen en zeggen vrouw ik ben terug en moest hij t’hans een schoon werk vinden aan de post of iets aan de staat en dat ze nu tegen ons mijnheer en madam moesten zeggen. Nu altijd maar dat zelfde werk altijd zulk slegt brood en kosten hard en binste pap breedsel was bloeme geroerd vlees 100 gram per week geel vet zwijne vlees Wilson zulk geel smout uit kisten opgevuld met Wilson amerika
10 Nu einde oktober thans einde 30 november 1914 wierd er mijn dogtertje geboren ik bleef bij mijn moeder en ik wierd bij moeter en meter goed verzorgd elkeen kwam en zegde gij zijt gelukkig eerste een zoontje en nu een meisje t’is waar t(is zoo schoon en mijn vraag was waar blijft vader ik hoorde maar onder dag en nagt schieten altijd maar die rommel en gedruin en altijd maar mijn man is aan de ijzer alzoo schieten er zal daar geen mens overschieten allen zullen doodgeschoten worden. Nu er viel niet te treuren niets aan de doen ik en mijn 2 kindertjes een oude moeder en een zuster van mij we moeten eten dus we waren een lange tijd dat wij niet ontvingen van geld ik werkte in de fabriek maar de fabrieken vielen stil na een tijd ging ik bij een boer gaan werken ik kreeg mijn eten en 75 centiemen van 8 uur tot s’avonds drie getien op een dag, als het eens een geheele dag werken was kreeg ik 1 frank, na verscheiden keeren gevraagd te hebben om geld te krijgen van mijn spaarboekje van die 900frank zegden ze mij het is u man die dit geld kan krijgen gij zijn vrouw kunt er niets van hebben na eenige maanden kreeg ik soldaten geld 0,25fr per dag voor ieder kind en voor mij ik denk 0,50fr ik weet niet heel juist Nu alles kwam zoo duur zoo duur!
9 er is overal vergif aan die soldaten ze waren onze vijand mijn man was aan de ijzer en die soldat sliepen in mijn juis, er was nu een die zegde gemoet niet bang zijn van ons 4t zijn maar de engelsen die u zouden u handen afkappen Mijn broeder kwam bij ons goeden avond zeggen er was een soldat die mijn broeder een glas genever deed drinken. Die genever was zeer straf de tranen kwamen in de oogen van mijn broeder ik zegde tegen morgen vroeg zijt gij dood er is vergif in en zooBevreesd waren wij en die soldat bleef bij ons voor 8 dagen, maar blij dat we waren als ze weg waren. Mijn oudste zoontje kreeg de roode koorts de dokteur kwam en we kregen een stuk papier met de naam roode koorts er op geschreven, om op de deur te hangen de soldaten dierven thans niet binnen komen, maar we lieten maar alsan voort hangen, er was een soldat als hij bij ons binnen kwam die zegde geef mij eens een swiebel ik wist niet wat het was, kom mee buiten zegde hij het wasduister hij haalde een zaklamp te voorschijn ik kende dat niet hij ging in de logting en ik moest mede ik dagt dat hij mij ging doden en alsan een swiebel ik zag dat er vlees in die vleesdoos zat ik liep om een ajuin en dat was een swiebel onthoud het mijn leven lang , die soldaten gingen naar de pomp ieder kommetje gaan spoelen zij waren bang van mij en ik van hun ook.
8Dus mijn man was naar de oorlog 1914 – 1918 Ik woonde op de plaatse mijn moeder woonde vijftien minuten verder ik en mijn schoonzus gingen s’avonds naar mijn huis gaan slapen. Na een week of vier zegde ik er zal niemand mijn beetje meubels stelen, ik ga ’t huis blijven bij mijn moeder en zuster eind october kwamen soldaten binnen bij ons ze kwamen uit Frankrijk .Ze hadden daar gevogten zegden ze. Ik Had nooit geen soldaten gezien en ik stond aan de deur te kijken en ze bleven stil staan en op eens kwam er een soldaat binnen en mijn oudste zoontje zat op mijn arm die soldaat gaf het kind chocolat te eten, het was zeer bevreest van de duitse soldaten en ik dagt dat er vergift aan was aan die chocolat van het kind die soldat was maar juist weg en ik nam die chocolat van het kind weg en wierp dat in het vuur. Tegen dat het avond wierd waren bij ons 6 soldaten binnen gekomen ze hadden stroo mede ze hadden geweren mede ze hadden geheel ons keukentje noodig om te slapen ze deden het vuur branden ons huisje was gedekt me stroo ik dagt er zal brand ontstaan, ze hadden vlees dozen mede ze hadden cafe boonen mede ze hadden lange broodjes mede ik kende daar al te mal niets van ik dagt.
7 We hadden samen gewerkt en gespaard we hadden meubels en kleren alles was betaald we hadden op een nieuw spaarboekje reeds 900f en mijn man ging juist 300f naar de post gaan maar moest moest weg naar de soldaten hij vertrok en zette mijn in een klein kammertje en ik weende weende uit al mijn kragt ik was beschaamd ik dagt dat ik maar zoo jong niet mogt getrouwd zijn? Mijn lieve moeder en zijn vader kwamen waar is onze zoon hij is weg met de trein van 6 uur al. Bossuit naar contig onder de wapens hij heeft geen goen avond gaan zeggen aan niemand. Sluit u deur en ga rap mede met ons er was een gebuurin die zegde in welke toestand is deze vrouw ik dagt bemoei u met u zaken. Ik ging bij mijn moeder en meter terug en ik dagt dat mijn man terug ware tegen datik een kind koop ik zegde dat eens aan mijn vriendinnen en ze antwoorden het zal al lang alleen lopen tegen dat hij ‘thuis komt Ik was zoo vrijeigen en gegenierd om het kopen van ‘tkind ik zegde nooit iets tegen mijn moeder en mijn meter, ik verborg eenige kleertjes in een hoek van de kleerkas.
6 Ik weet een huis op de piel ik zal gaan vragen om te huren dit was zijn antwoord van zijn vader,,de oudste broeder kwam met mijn verloofde en een fles genever het ja woord vragen aan mijn moeder. Ik zegde wij gaan bruiloft viern we trouwen. ’s Morgens om 7 uur en we gaan bij mijn tante naar Waterlo; de broeder van mijn verloofde zegde we vieren bruilof of ik ben geen trouw knegt, ik zegde ze zijn allen kwaad op mij bij u in de familie en ik ben niet rijk genoeg, maar er was bruiloft er was kermis bij mijn moeder ik moest aan zijn huis passeren en mijn man we gaan hier binnen bij mijn vader ik zegde ik durf niet maar we gingen tog eerst binnen en dan mijn huis en we waren allen samen zijn famieli en mijn famieli en er was veel plezier. Mijn oude moeder en mijn oudste zuster bleven alleen over in het ouderlijk huis allen waren uit getrouwd. Ik had mijn honderd vijftig frank uitgehaald met mijn spaarboekje ik kogt mijn zwart trouwkleed er was nog iets overschot om een frakje mijn zuster vroeg of ze het mogt hebben il ga nooit geen kleeren meer kunnen koopen zegde ze ik gaf die overschot van mijn trouwkleed.
5 Wij wonden in de zelfde straat eenige meters verscheen wij werkten in de zelfde fabriek hij kwam nooit in mijn huis, ik moest dagelijks aan zijn huis passeren, als wij een woord samen spraken als wij ‘’t huis kwamen we waren bekeven hij in zijn huis ik in mijn huis. Ik was niet wel genoeg wij waren kinders van een arme weduwe en die mensen waren welstellend zij hadden twee huizen die hun toebehoorden, mijn oudste broer zegde mijn susje is gelukkig ze kan een rijke trouwen hij heeft twee huizen die de zijne zijn nu de mensen zegden allen te gelijk ze vrijen te gaar? Maar die jongen kon soms spotten met mij, mijn broeders beminden mij , mijn broeder zegden dees schaverdijn zal ik in u kop slaan spottenen alzoo dat was mijn triestige verloving tijd. Nu aan alles komt een einde, die jongen van mijn nieuwe gebuur zegde, ik ga vragen aan mijn vader om met u te trouwen, , hij zal mij op staande voet van dag buiten stampen maar die vader zegde heel eenvoudig waar gaat gij wonen.
4 dus mijn eerste verdriet , ik was van alle ons geburen en mede mensen bemint en de nieuwe haaten mij er was niemand van geheel dit nieuwe gezin die mij aanspraak,, dus ik zegde ook niets tegen die mensen. Zoo wierd ik van langs om ouder, in de fabriekzegden mijn mede mensen gij zijt verliefd op die jongen van dit nieuwe gezin die is een jaar ouder dan gij dit is een schoon paar,,wijj mogten nooit tegen elkaar spreken of in mijn huis wierd ik bekeven en in zijn huis was het zelfde spel, nu die jongen wierd soldat , binst dat hij soldat was stierf zijn moeder, mijne moeder ging het lijk gaan groeten, en binst dat mijn moeder bij het lijk stond kwam die soldat te huis en zegde = ja ik wist het dat het ging gebeuren ze was zzo ziek als ik laatst t’huis was, mijn moeder kwam t’huis en zegde die soldat is t’huis gekomen hij weende niet hij zegde ja ik wist dat het zoo zou gaan!! De laatste maanden dat hij soldat was zond hij mij een kaart postkaart een heele schoon, kort daarna kwam hij in verlof hij gaf me zijn portret en ik gaf een portret van mij.
3 Het was rond het jaar 1901 er kwam een tweewoonst te koop in ons straatje er kwamen vreemde van een agterhoek die tweewoonst koopen werkmen een vader en een moeder en vijf dogters en drie zonen dus een groote famieli ik was seffens bevriend met het jongste meisje we schilden maar een jaar in ouderdom wij liepen samen naar school en naar de zondagschool wij waren egt gelukkige kinderen; Wij kwamen ouder en gingen samen naar de fabriek in de zelfde fabriek altijd goede kameraden, nu ik weet niet juist hoe oud ik was nu dat meisje had een broeder die was een jaar ouder dan ik. Er waren op onze gebuurte vele kinderen meisjes en knegten, en wij waren allen ondereen allen goed gebuurs. Nu ik kom t’huis van mijn werk en mijn lieve moeder zegt, deze moeder van dit nieuw gezin heeft mij aangesproken en ze zegt let op u meisje, ik zal op mijn zoon letten, ze mogen geen woord te zamen spreken. Ik vroeg mij af waarom? Er was niemand op geheel het gebuurte, die ons en mij zoo iets gezegd hadden ik wist niet dat ik iets kwalijk deed.
2Ik was iets van agt jaar als ik naar school ging en ik moest wel kommissis doen voor boeren en geburen en ik kreeg thans een sens= 2 cintiemen en ik moest alles sparen dat ik mijn eerste Communie moest doen mijn moeder zegde als gij veel geld hebt kunnen wij u een nieuw kleed koopen en ik spaarde op een spaarboekje en tegen dat ik elf jaar was mogt ik mijn eerste communie doen en moeder zegde ge moet dit spaarboekje niet meebrengen ’t zal wel in orde zijn Ik was de lieveling en kreeg een wit kleed en een zwart kleed dus ik was gelukkige van ons gezin die schoon gekleed was moede meter en broeders waren opregt gelukkig dat ze door hun arbeid tot daar geraakt waren. Korte tijd nadien mogt ik mede met mijn zuster meter naar de fabriek en ik maakte garnie spoelen bij mijn zuster en ik won al rap 8 tot 12 fr per week er was wel niet veel werk op de spoel molen en ik vroeg aan den directeur om te weven ik mogt weven en ik won dan tot 16f per week dan mogt ik op de scheermolen boven en won daar gewoonlijk 15f per week, ik kreeg 5 centiemen per frank zakgeld en ik spaarde bij dat zelfde spaarboekje en als op mijn drie en twintigste jaar was had ik honderd vijfank spaargeld ik was spaarzaam.tig fr
Ik ben geboren 19 oktober 1890 ik had een zuster en drie broers vader en moeder,, men heeft mij altijd gezegd dat ik wilkom was een meisje geboren mijn zuster was iets van 15 jaar en ze mogt meter zijn van mij. Ik was de lieveling van alle, een klein meisje er kwam een strenge winter het begon te vriezen op St Catarien en het vroos dertien weeken zoo koud, en mijn moeder moest mij beddeke onder de stoofbuis zetten of het kindje ging dood van de koude zoo dikwijls hoorde ik in mijn levensloop dit vertelling als ik , iets van vijf of zes jaat oud was stierf mijn vader dus mijn lieve moeder was weduwe met vijf kinderenin die jaren moest mijn moeder neerstig werken, mijn zuster spelde werken mijn broeders rap bij de boeren gaan werken als ze hun eerste Communie gedaan hadden moesten zij de koeien bewaken op de wijde en thans in de koe en zwijnstallen gaan werken als zij groter wierden met de peerden het land gaan ploegen, mijn oudste broeder werkte een gans jaar om de pagt van ons huisje te betalen mijn lieve moeder ging zelfs ook mede bij de boer gaan werken op het land en het jongste kind ik moest mede op het land stil zitten of liggen want in die tijden was het lastig weduwe zijn.