Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
In Hongarije wierpen trouwlustige meisjes op oudejaarsavond week gekookte erwten tegen de wand; wier erwt bleef kleven, zou komende jaar trouwen.
En hier in Vlaanderen trof men in de 18de eeuw nog wel paartjes aan die met erwten tussen de lakens hun eerste liefdesnacht beleefden.
Erwten zijn volgens de volksgeneeskunde een afdoend middel tegen wratten. Middeleeuws is wellicht het wassen van kinderen met erwtenafkooksel tegen de mazelen.
Of nog, wanneer men op Goede Vrijdag erwten at bleef men van koorts gespaard.
Kiespijn kan men kwijt door op het kerkhof erwten stuk te bijten.
In de middeleeuwen was het urineren op een zakje erwten dat daarna in de schouw werd opgehangen, een remedie tegen geelzucht.
Hildegarde van Bingen schreef dat erwten eten de longen belast. Zieken en zwakken werden dan ook het verbruik van erwten afgeraden.
Erwten worden voorgeschreven in het dieet voor mensen met bloedarmoede en voor herstellende. Ze bevorderen de spijsvertering en reinigen de ingewanden.
Sagen vertellen ons dat erwten een geliefd gerecht is voor dwergen en Kabouters.
Een peul met 9 en 10 erwtjes bezit een magische kracht. In den tijd werd een dergelijke peul door een huwbaar meisje boven de huisdeur gelegd. De eerst binnen getreden man zou dan haar toekomstige zijn of tenminste de naam van haar geliefde openbare.
Thuis blijven en voor de kinderen zorgen was het ergste wat een man in dien tijd kon overkomen. Tussen de jaren 1500 en 1800 was het voor de vrouw onmogelijk en ongehoord om zelf amoureuze initiatief te nemen. Zedig, kuis en afwachten is het huwbaar meisje, en naast het goede voorkomen zijn er toch enkele vaardigheden voor de vrouw van belang: goed kunnen zingen, luit of klavecimbel spelen, dansen en kaartspelen, dat alles kan de aantrekkelijkheid vergroten. Ze moesten natuurlijk maagd blijven tot aan het huwelijk, maar in de realiteit pakte dat vaak anders uit.
Pas rond 1870 komt wit als bruidskleed in de mode. Het populairste geschenk als teken van onderlinge trouw waren ringen. Huwelijksgeschenken varieerden van een nachtpot tot prachtige gegraveerde glazen.
Tot slot nog dit, het was niet al pret wat de trouwklok sloeg, soms waren er voor de huwelijksnacht dikke tranen geschreid van de bruid, doch kon men het relativeren zoals in dit schrift: “Nu Schreyt de bruyt, nochtans ik wedde, sy sal weder lachen, als sy is te bedde”.
De tekst die werd geschreven over de Sint Antoniusfeesten is NIET geschreven door de Folklore nu de rollofeesten.
Bij deze wil ik dit even recht zetten dat het iemand van rollegem is die blijkbaar veel weet al dan niet correct.
Dus als die man iets schijft gelieve hem aan te spreken ondanks hij de rollo er uitdrukkelijk bij betrekt hebben wij er niets mee te maken.
Ik geef u trouwens volledig gelijk wat u reactie betreft
Met vriendelijke groeten
Schepens Mickel
Voorzitter vzw folkloreraad
En ook hij had gelijk!
Wat wij toen niet wisten dat de parochiezaal geen eigendom was van de parochie.
En dat ze zou in erfpacht gegeven worden.
Terug naar de oorsprong.
Er was frustratie, hadden we dat allemaal geweten dan hadden we zeker toegepast wat de “ Bolhoeden” deden, den helft voor de Folkloreraad en den anderen helft voor de parochie.
Monografie van Rolleghem: blz. 55: de hofstede van Louys Hanecourt droeg de naam: de helle.
Oorkondenboek van de Groeningeabdij: Oud sak: 1202 (1650) blz. 255: n° 58: palende met de zuidzijde jegens ’t hellestraetken ende noordzijde jegens Michel Roose bontstick
Leiegouw XVIII 1976: blz.240: het pachtgoed te Helle
Germ. Haljo, F. “dieper gelegen plaats”. Naam van talrijke moerassen. Verwant met ‘Halu’ (ohd. Ana-hal) = afhellende. Reeds in Germ. Tijd verbonden met het volksgeloof; later verschristelijkt tot het huidig begrip ‘Hel’ (Gys.I, 470) Mansion (O.G.Naamk.): helde, hellend of helling, vgl. Hald.
Een adj. Haldia is van elders onbekend, terwijl hald- (ohd.halt; ags. Haeld, nijgend) goed gestaafd is. Ook in het ohd. Halde Mnl; halde “abhangende stelle” de umlaut afwezig. Naar vb. bij Forsteman E., altdeutsches Namenbuch, II, I, 1334, 1358 zullen echter ook held-vormen bestaan hebben.
Lind. (Asse): Helle n°316 Het stuk ligt op een helling vandaar de naam.
Poll. Hen. Hellestuk, 17de eeuw (St. Mestd. 145, 39) ……. Twee stukken land in den Hooge Dyker; Mnl. Graf, doodenrijk, of (uit en naastheld) helling, diepte.
Ook als persoonsnaam terug gevonden: Studie van persoonsnamen in de Kasselrij van Kortrijk door Frans Debrabandere blz. 183 n° 706: helle (Van der): in Kortrijk: 1355; Jan van der Helle H 77
Oud sak: 860 Registre des fiefs et arrieres fiefs tenu du chat. De Courtray folio 445: daar wordt het heerschip bij Tombrouck vernoemd in eigendom van Pieter Adin. (in 1502)
Monografie van Rolleghem: blz. 51: het achtste achterleen van de heerlijkheid van Mosscher-Ambacht was “theerschip by Tombrouck”
Ook trouwen met den tekst in goede in kwade dagen lezen we vanuit de gazette, zette voor sommige heren een danige bekommernis dat ze zelfs kuisheidsgordels bedachten. Deze dingen werden aan de vrouwen opgelegd om bij een lange afwezigheid van de brave man of vriend “onaangeroerd” te blijven. Dat “ding” was dus een beveiligingsmiddel tegen overspelige “inbraak”
Het object bestaat uit een in leder of smeedijzer gemaakte lendengordel, die voorzien was van wel bepaalde al dan niet versierde openingen voor de dagelijkse behoeften. Het instrument in kwestie werd met behulp van een kogelhangslot beveiligd, waarna de man met een gerust gemoed vandoor ging.
Dit object zou rond het jaar 1400 uitgevonden zijn in Italië, vandaar de benaming Florentijse gordel.
Ook heel wat sprokkelingen rapen over vruchtbaarheid uit onze gazetten, onder ander: dat in de Haute Marne mag een schotel dorperwten op een huwelijksmaal niet ontbreken. Het gebruik zou zijn oorsprong hebben in de Keltische vruchtbaarheidssymboliek, waarbij “erwtenkorrels” voor “ sperma” staan. In Duitsland behoren erwtenschotel in 1274 tot het bruidsmaal, want het zou de vruchtbaarheid aanzwengelen.
Korrels werden over het bruidspaar uitgestrooid, wat wel eens vergezeld ging van de niet mis te verstane wens van “ Geluk en rijke kinderzegen”.
Op Goede vrijdag was een oud gebruik dat men met een zak erwtenkorrels tegen de stam van de fruitbomen te slaan. En met kerstnacht liet men de hoenders erwten pikken, want ze zouden meer eieren leggen.
De Peulerwten werden in verband gebracht met het liefdesspel. Het genot van deze culinaire gewaardeerde groente werd spreekwoordelijk met minnelust vergeleken. Zo zegt een spreekwoord: “ Groene peulen en jonge vrouwen is een zachte spijze om te verdouwen”.
Monografie van Rolleghem: bevond zich ten noorden van de kerk: zo hadden we de Bellegemstraat, W de Kortrijkstraat/Kannestraat.
Fonds D’Ennetieres: cfr. 2400 (1764) Situering op plan.
P. Boncquet: Heerlijkheid en Leen in de roede van de dertien parochies, blz. 129: het punt waar dit leen zich bevond stond waarschijnlijk onder de bevolking bekend als “ Te Dry Eecken” of bij de drie eiken. Een duidelijk herkenningspunt in het landschap was hier opnieuw bepalend bij de benaming van het leen.
Bruine pakken I 6541: een leen en heerlichede genaemt drie eecke gelegen te Rolleghem, wat noord van de kerk. (1782)
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 5, blz. 596: een heerlijkheid waarvan het fonsier te Roeselare, zich strekkende in verschillende gemeenten; o.a. ook te Rollegem.
Daar vinden we hazel terug dat een nu niet meer gebruikelijk woord voor “Hazelaar” was
Aanwinsten VI 2126: renteboek vander heerlichende van Moorenackere bestreckende op diversche gronden van erfven … f°, n° 17: stick landt ende meersche ghenaemt ’t hanghende stick palende metter oostzijde jeghens ’t halfstick van Jan en Willem Vanderplancke metter zuytzijde jeghens Jan vanderplancke nederste moraelstick, metter westzijde jeghens Willem langhemeersche, ende metter noortzijde jeghens zijn zelfs perboomstick.
Een stuk grond dat omlaag gericht is, dat neerhangt, dat op een glooiing of op een helling ligt. (Woordenboek der Nederlandse taal, deel 5 blz. 2066)
Scabinale II n 430: blz. 151 n 13: palende oost Jan de Crydenare, zuid den boomgaert van Maarten Vandenbussche en Nicolays Fleurkin, west ende noort zijn zelfde lant.
Aanwinsten VI 2126: renteboek vander heerlichende van Moorenackere op diversche gronden van erfven daer afgehouden die ligghen in de prochie van Curtrycke. 1601 p., n° 16: Willem Vanderplancke lants ghenaemt ’t Alfbundere pallende metter oostzijde jeghens Pieter Vanderplancke langhemeerschelken ende zijn zelfs meersch, metter zuytzijde jeghens zijns moraelmeersche, metter westzijde jeghens P. Vanderplancke moraelbusch, ende metter noort zijde jeghens pieter vanderplanckens lant.
Zo genoemd naar de uitgestrektheid van het land nl. in dit geval een half bunder groot.
Ook vanuit mijn gazette kan ik meespreken over de ooievaar.
Kindertjesboom en ooievaar, kool en geboorteschip zijn symbolische voorstellingen die het in de verruimde geboortegrafiek het nog steeds doen. Zoethoudertjes voor kleine vraagstaartjes zijn het allang niet meer. Onze kleuters weten reeds best dat het kindje uit moeders buik groeit. Vroeger in mijn tijd kwamen uit de kool. Jongens uit de rode, meisjes uit de witte kool. In het Limburgse kwamen ze naar het schijnt uit de koolmijnen evenals in het Luikse. Aan de kust en langs de waterwegen kwamen ze per kinderboot. Maar de kinderbrenger bij uitstek dat was de ooievaar. Afgebeeld met in zijn snavel een doek waarin hij de baby vervoerd. Het zou zo ontstaan zijn rond het einde van de 18de eeuw in Duitsland en bij ons overgewaaid begin de 19de eeuw. Ooievaar, lepelaar, lepeldief breng ons kindje in de wieg.
De verbeterde communicatiemiddelen zorgden ervoor dat ook trein, wagen en vliegtuig de kindjes konden meebrengen.
Het geslacht werd sinds de oudheid bepaald volgens het gedrag van de moeder. Naargelang de vrouw rechts of links draagt is het een jongen of een meisje. Men trachtte zelfs het geslacht van het kind bij de geslachtsgemeenschap te beïnvloeden. Zo moest de vrouw haar linkerheup iets hoger houden als men een jongen wilde. Een kindje bij nieuwe maan verwerkt, zou volgens het volksgeloof gegarandeerd een meisje zijn. Wilde men absoluut een jongen dan zei men al gekscheren “ ge moet te bed gaan met de laarzen aan de voeten”, of “ ge moet u muts aanhouden”. De familie welke een meisje wilde beloofden en indien de wens vervuld was , dat hun dochter zeven jaar blauw zou gekleed worden. En dan was nog de proef met de zoutkorrel. Men hield een zoutkorrel tegen den tepel van de aanstaande moeder. Indien het zout niet smolt, mocht ze een jongen verwachten.
Het gezegde dat iemand “ heet gebakerd is” herinnerd aan de bakermat of –mand, waarin moeder en kind konden plaatsnemen en dicht bij het haardvuur kon worden geschoven. De vuurmand kwam later en was voorzien van een rooster waarop kolen werden gelegd. ( de bakermat is gemaakt van stro en kertelen van gekloofde bramen en ze is gevlochten volgens de wereldwijd bekende spiraaltechniek.) In de 18de eeuw moest de bakermat het afleggen tegen het vuur- en luiermand of het laag bakerstoeltje met hoge rugleuning.
De vroedvrouw was eerst louter uit hulpvaardigheid, later tegen betaling. Van een opleiding was er zeker geen sprake, er golden wel speciale regels. Zo moest de vrouw zelf kinderen gebaard hebben. Ze mocht zich zeker niet bedrinken. Het beroep had eerder een slechte reputatie, doch keek iedereen in het dorp met ontzag naar haar op. Men noemde haar de “ vroede” de wijze vrouw. Ook gebruikte men “ vroemoer” of nog “goede vrouw” of kortweg “moer” .
Het gebruik van geboorte kaartjes zou ontstaan zijn in de eerste helft van de 19de eeuw. Aanvankelijk kwamen ze allen voor in het Frans. De Nederlandstalige verschenen pas vanaf 1900. Het oudst bekende dateert uit 1846. Tot 1928 bleven beperkt tot een gedrukte tekst geboorteaankondiging, later duiken motieven op. Het is pas vanaf 1950 dat de namen van de peter en de meter vermeld worden samen met de kraaminrichting.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 4, blz. 800: een stuk land, Overleie, te Rolleghem.
Woordenboek der Nederlandse taal deel 5, blz. 469 de goudberg: znw m, mv. en.
Uit: goud in de eerste betekenis nl. de stofnaam, de delfstof, het voornaamste der edele metalen.
Berg: berg waarin goud gevonden wordt. Vb. “Het Gout also het uyt de Gout-berghen comt sonder dat het int minste verwrocht of versmolten is” ., O-I en W.I. voyag. 5,83 b
Goetgebeur/ persoonsnaam. Studie van de Kortrijk persoonsnamen door Frans Debrabandere : uitleg: goetgebeur: bijnaam voor een goede gebuur, het tegengestelde van Quaegebeur.
Kaarten en plannen 37: plan figuratief van de straete leedende van de plaetse van Rolleghem naer Tombrouck ende van daer naer de staete leedende van Mosschroen naer Dottignies. (landmeter Maes 1789)
Monografie van Rollegem: Jan Cannaert had een hofstede tussen het kerkhof en het meulenstraatje. Aan de overzijde van de kerkstraat was er een boomgaard. Achter deze boomgaard bevond zich het disland: De geest.
Fonds D’Ennetieres: cfr. De situering op plan 2400 (1764)
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 4, blz. 526 : de geest: een stuk land, wijk Overleie, te Rollegem.
Verwijs en Verdam blz; 1101: znw. vr.: ofr. Gêst, gast; fri çaest, geest, gast (vanwaar de familienaam Tergast); mnd. Gêst, gast, onl. Gêst; ndl geest; in fri. En gron. Streken gaast, en gast.
Vooral in plaatsnamen vb. Poelgeest; Uitgeest. Oorspronkelijk dorre, onvruchtbare grond, van den stam van ohd. Keisen, onvruchtbaar.
Zie Ndl. Wdl. 835 vgl. op geest. Bep. In de zin van hooge en drooge grond, hooge zandgrond, . . .
Loquela. G. Gezelle, blz. 159: den geest: spook, bijtebout, verkeer, Fr. revenant.
Nederlands etymologisch woordenboek J. De Vries blz. 188 : geest. * ziel, gemoed * “ geestegrond”: in friesgekleurdde dial. Gaast( vgl. Gaasterland) mnl “gheest “ (noordnl), mnd gëst (nhd geest)
Gast ’t hoog, droog land’owfri gaest. Het is hetzelfde woord als het bijv. naamwoord nd gḗst, ofri gãst ‘onvruchtbaar’ waarnaast zonder t oe gaesne ‘onvruchtbaar’ ohd. Keisini ‘onvruchtbaarheid, armoede’
Met andere klankkap ozw gistinn ‘ met spleten door de droogte’, noorw. Dial. Gista ‘zich openen, dun worden van droogte. Men moet dus uitgaan van de grondbetekenis ‘ door droogte scheuren krijgen’.
Monografie van Rolleghem: blz. 55: een stuk grond heette “Den Flours”
Oorkondenboek van de Groeningeabdij f° 250 n° 59: een stuck landt genaempt den flours paelende met de oostzijde jegens de straete leedende van den screyboom naar den leerberchboom, ende ook voor de beke leedende van den screyboom naer den creupelen
Slosse Rond Kortrijk: deel III Blz. 1610: het gehucht “ ’t Foreest’ ligt Mosschroenwaarts”, het was in vorige eeuwen met bosschen dedekt.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel IV, blz. 258: wijk van Rolleghem. ZW
Verwijs en Verdam blz. 836-837: foreest: znw o(en vr?)
Van ofr. Forest; fr. Forêt, mlat. Foresta. De betekenis van mnl. foreest is dezelfde als mlat. Terra forestica; d.i. terra dominincare. Een onmiddellijk aan den vorst toebehoorende domeingoed, bepaaldelijk voor de jacht geschikt, met woud als hoofdbestanddeel, doch ook met vlak veld, water, weiland, enz…. dus eigen jacht, jachtveld, jachtterein, bij uitbreiding eene landstreek waar weinig menschen wonen, wildernis onherbergzaam oord, en eindelijk, omdat Bosch een noodzakelijk attribuut van een foreest was, ook Bosch, woud.
Woordenboek der Nederlandse taal. Deel 3, II, III blz. 4627. Foreest: znw onz. Mnl foreest. Ontleend aan ofr. Forest, van mlat.forestem, een niet omheind Bosch, van foris = buiten. Woud, Bosch.
Rollegem geschiedenis: “ Het Forest” Dit gehucht grenst aan Aalbeke en Moeskroen. In de volksmond heet dit: “ het Freest”. Deze wijk was in vroegere eeuwen helemaal bebost. Vandaar de naam “Forêt “. Het ligt 62 meter boven de zeespiegel. Het is een van de vele heuvels van de heuvelketen: Moeskroen- Anzegem. Bij zeer helder weer zijn de vijf torens van de kathedraal van Doornik in de verte zichbaar. Meer naar links aan de horizon: Bellegembos dat steeds van kleuren verandert naar gelang de seizoenen. Terwijl meer naar rechts: daar zien we “Le boulevard industriel” ook “ le zoning” genoemd, het reusachtig industriegebied van Moeskroen.
Hier aan het Forest stonden vroeger twee kruisbeelden. Het ene kruis stond aan een splitsing van het voetpad. Het werd in 1850 opgericht ter nagedachtenis van een man, die tijdens een twist vermoord werd. Het andere kruisbeeld was aan een gevel vastgemaakt en lag dichter bij het dorp.
Fonds D’Ennetieres 2400: bij de beschrijving van een perceel grond: eene onbehuisde hofstede ende is eene brauwerie abouterende oost de straete, zuid de plaetse west ende noort ’t foncier van deze heerlijkheid (1764)
Het foncier of eigen van de heerlijkheid (Monografie van Rollegem: blz. 38)
Hier zou het sportcentrum de Weimeersen op gebouwd zijn.
Rond vrouw en lief zijn duizenden spreuken, spreekwoorden en fabels geweven. Allen bevatten zij een kern van waarheid, maar vaak doen zij alleen maar glimlachen, omdat de vrouw, ook in het verleden, niet zelden het mikpunt was van spot.
Zo zei men “jonge peulen en jonge vrouwen zijn licht verteerbaar.” Of zoete peren en jonge vrouwen blijven niet duren”
Dan hadden we nog “ De vrouw bouwt het huis of slaat het in gruis”
Guido Gezelle schreef: “ Vrouwen en peerden, niets preutser op de eerde” of zo schreef hij ook “ Van vroeg opstaan en late trouwen doet niemands hoofd pijn.”
Toen zei men:” een man zonder vrouw is een paard zonder teugel”. En naar de al oudere man durfde men nog te zeggen: “Oude mannen en jonge wijven, geeft veel kinderen en veel kijven”.
Een vrijgezel kreeg op zijn dertigste de sleutel van de ossewei. Die mocht dus wel bij de ossen gaan staan in de wei, maar een vrouw was er voor hem niet meer bij.”
Onze voorouders kenden zoveel spreuken, zoals bijvoorbeeld nog dit: “ men mag bij het zoeken niet te veeleisend zijn. Want, wie een paard of een wijf zoekt zonder gebreken, mag het werk wel laten steken”.
“Geld zoekt geld” of “ de liefde doet veel, maar geld doet de rest”. Maar als het teveel opviel, werd wel eens gemompeld: “ het is om het goed maar niet om het bloed”.
Om nog maar eens Gezelle te citeren; “ een vuile moeder heeft zelden propere dochters”.
En zoals de juffer is, is ook haar hond.
Laat dit U intussen een troost wezen; “ Hebt u u intussen een Boze griet, schiet u nooit voor de kop; maar stop bedaard een pijp, en lees het boek van Job.
Acten en contracten reg. 1552-53, f° 180: het goet ghenaemt te dronghinghe te Rolleghem (o.m. cleen perststalleken, de poorte, en den wal)
Studie van de Kortrijkse persoonsnamen Frans Debrabandere : daar vind men de naam “Droninghe” terug als persoonsnaam. Blz. 134 n° 440: In Rekkem: 1398, joncvrouwe Annees van Dronghine.
PB f 17 Komt van Drongen bij Gent.
Winkler prins woordenboek blz. 380: drongen: gemeente in Oost-Vlaanderen.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel III, blz. 484: een tiende sectie te Rollegem.
Verwijs en Verdam blz. 1757-1758: splete (spleet) een van iets afgenomen deel, vooral van een leen. Ook in de betekenis van splitsing, splijting van een leen.
Woordenboek der Nederlandse taal blz. 276-77-78 n° 5: stuk land, dat in twee evenwijdige tongen of strooken uitloopt.
n° 6: afgespleten stuk; door splijten of splitsen ontstaan deel. Naar het schijnt alleen in toepassing op een afdeeling og afgescheiden deel van eengrondgebied of grondbezit of van een recht; ingezonderheid van een leen.
Fonds D’Ennetieres: 1868: het Mortaensche in Rolleghem: Nicolas François Du Boccage had twee partijen land “ genaemt de doorns” ( deze twee stuuken land zijn op de kaart aangeduid met de nummers 59 en 60) Land met doornstruiken begroeid?
Fonds D’Ennetieres: disland van Rolleghem cfr. Situering op plan.
Fonds D’Ennetieres: 2408: den disch van Rodelghem abouterende met de oostzijde jegens het landt B. De Smet, west jegens het landt Claeys de Smet, noord jegens ’t landt van voorgenoemde Claeys.
Aanwinsten VI 6848: heerlijcken renteboek der Heerlijckhede van Polliere of pomerie geleghen in de prochie van Rolleghem (1761) Vermelding van de naam in de beschrijving en situering van een stuk grond.
Woordenboek der Nederlandse taal deel 3 II/III blz. 2647-2648: disch: znw. m. disc, eng. Dish on diskr. Een oude ontlening aan grieks-Latijn discus, schijf, schotel.
1 tafel. 2 toonbank. 3 voor een maaltijd gedekte tafel. 4 de tijd dat men aan tafel zit, maaltijd. 5 hetgeen opgedragen wordt, maaltijd. 6 fonds waaruit armen bedeeld worden en vandaar armbestuur.
Het dischgoed= het goed van het armbestuur
Het dischhuis= het huis aan het armbestuur toebehoorende.
Loquela. G. Gezelle Blz. 115: Het dischland= grond die aanden dich, aan ’t armbestier toebehoort, dischgoed “De Bo”
Westvlaams Idioticon de Bo blz. 207: disc = armbestier, bureel van weldadigheid, fr. Bureau de bienfaisance.