Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Ook de man was niet gespaard, hij moest de wieg maken. Ze was van hout of riet en moest kunnen schommelen, want de kleine zou beter inslapen. Vaak kwam de wieg via overlevering in het gezin terecht.
Bij de bevalling kwam dan de “achterwaring” ze werd gehaald door de vader wanneer “het water brak” maar vaak was ze op dat ogenblik in huis. Dat betekend dan ook die “de geboorte geschiede thuis”
De vader was bij het gebeuren niet aanwezig, het zou ongepast gewezen zijn.
De vader reed met de fiets het dorp rond voor de bekendmaking en meestal kwam hij niet meer nuchter thuis. Veelal werd het ook “doorgezegd” het duurde niet lang of heel het dorp wist het. Doopkaartjes waren slechts voor de hele rijke klasse van toepassing.
Den boreling kreeg uiteraard ook een peter en meter. Het was een ernstige aangelegenheid, het gebeurde volgens een strikt hiërarchische normen, en der werd zeker niet aan getornd. Bij het eerste kind waren de vader van de vader en de moeder van de moeder, peter en meter. Bij het tweede kreeg de moeder van de vader en de vader van de moeder het toegewezen. Bij de volgende kinderen ging het naar de ooms en tantes volgen in de volgorde, van de oudste naar de jongste en daar werd zeker niet aan geraakt. Er was geen sprake van een voorrecht, maar gewoon van een recht.
Het was de peter of de meter om een naam te geven aan het petekind. Bij gebrek aan inspiratie werd de heiligenkalender er bij gehaald en dan gaf vaak de dag van de geboorte de doorslag om een naam te geven. Kon de peter of de meter door ziekte of iets dergelijks op het doopfeest niet aanwezig zijn, dan werd er een plaatsvervanger gezocht. Die werd dan “Peetje of meetje lap” genoemd.
Het doopfeest was zeer formeel, er werd enkel op zondag gedoopt. Meestal na de hoogmis of na de vespers. De plaats van dopen was de dorpskerk, hij die doopte was de parochiepriester of een familielid priester. De doopviering was een aparte, vrij korte plechtigheid, welke niet in een mis werd ingekleed. Het doopkleed ging vaak van moeder op dochter over. Was er geen, dan werd dat door de moeder zelf gemaakt. Slechts zelden werd een kleed gekocht. De priester kreeg een kleine vergoeding, welke niet verplicht was, dat door peter en / of meter werd gegeven.
Na de doopplechtigheid ging de familie( beperkt tot het gezin, aangevuld met peter en meter) meestal op café, er werden zoveel mogelijk herbergen met een bezoek vereerd. Deze drink gelagen werden meestal betaald door de meter en / of de peter, minder vaak door de vader. Uiteraard was de moeder bij deze plechtigheid en viering niet aanwezig, zij moest geduldig wachten en hopen.
Wanneer men dan thuis kwam werd er dan toch iets gegeten. Bij de rijken een feestmaal, bij de werkende klasse veel minder. Het ging hem over een broodmaaltijd, bijvoorbeeld “Koekebrood” met kaas of hesp. Ook witloof met ham, konijn of kip. Men dronk daarbij bier of borrels, soms ook wel wijn.
Fonds Colens 204 leen gehouden van mijnen heere van Nevele, zich streckende binnen de prochie van Cortryck, Harelbeke, Rolleghem, Petegem en Heule.
Geschiedenis der stad Kortrijk door Frans De Potter (1873) Deel I, blz 257: de heerlijkheid van Diestveld bestond uit eene rente geheven op gronden te Kortrijk, Harelbeke, Hulste, Ottergem en Rollegem.
Zij behoorde in de loop der 15de eeuw aan Gillis van der Meere, ten jare 1496 aan Jacob Savarijs, in 1674 aan Joost de Bie, nadien aan Pieter Gilles Marissal die de bezitting verkocht aan C. de Gruson, echtgenoot van Anna Marren. In 1714 behoorde het aan de beide dochters van deze laatste.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel III, blz. 189: een groepering van parochiën in de kasselrij van Kortrijk, samengesteld als volgt: Dottignies, Coyghem, Espierres, Mouscron, Herseaux, Luingne,
Reckem, Lauwe, Aalbeke, Rolleghem, Belleghem, Marcke en een deel Kortrijk-buiten.
Cart. L. De Male I, 105 : (1349) : onze goede liede vanden XIII parochiën gheseten in ons castelrie van Curtricke
Sanderus A. Flandria Illustrata: (1641) Roede van de XIII parochiën.
Carte Fricks (1744) les 13 paroisses
Geschiedenis der stad Kortrijk I, 279: s.d. de dertien prochien.
Scabinale II, n 430: blz. 148 n° 9: zuid het straetken gaande van den lerberchboom naer Rolleghem, noord ende west ’t lant van J.Palatro.
Scabinale II, 430: landboek spijker Kortrijk 1644. De spijker Kortrijk had te Rollegem in totaal 59 percelen waaronder het crommestick.
- Bunder: benaming van een landmaat.
- Daar de landmaten, zoals ook de inhoudsmaten en munten verschillend waren van streek tot streek, is het zeer moeilijk de oude maten in de huidige om te zetten. Voor de omzetting verwijzen we naar het werk van K. Van Landschoot: 1 Kortrijkse bunder= 16 hondertlands= 400 roeden= 14176ha
Cartularium en kroniek van de abdij van Groeninge: 1650:……. Tegen tcrommebundere
Men zegt dat vandaag de jeugd niet meer te worden voorgelicht over de herkomst van de “Kleine kindjes” Vroeger was de geboorte omgeven met vele taboes. Men zocht ze duidelijk buiten het huis, in de “Lochting” (moestuin) daar waren soorten kolen genoeg waar aan de kinderen konden ontspruiten. Denken we maar aan de bloemkolen en savooikolen.
Wie geen “Lochting” had, ging zich beroepen op de bevaarbare rivieren of wateren waar een bevlagd schip voorbij kwam. Of was het de ooievaar die het kind van verre streken meebracht.
Sommigen kwamen van een groot warenhuis, een achterwaring( iemand die de rol vervulde van vroedvrouw, maar was niet gediplomeerd) of het was de dokter welke het meebracht. Het was zeker niet denkbaar dat men aan een kind zou vertellen hoe de vork aan de steel zat.
De volwassen wisten het natuurlijk maar al te goed, op alle soorten manieren wisten ze de zwangere vrouw te beschrijven. Zoals die vrouw is in “Positie” of “ ze doet mee”. Nog andere z’é(d) eur loaten goan, z’es (van) alzo, ze spoart, z’e (s) in verwachtinge, ze moe ne kliênen kopen of z’é verschoten.
Als het toen minder fatsoenlijker en volkser er aan toeging klonk het zo: ze zit vul, z’e(s) é/ tegen een poale gelôpen, ze zit dikke, z’e(s) tegen de noek van de toafel gelôpen, z’e(s) in dracht, z’è’t angen z’è(d) eur gat verbran(d) of z’è’t were zitten of nog straffer j’es/èt er bleuven ipzitten.
Juist zo als nu is wil men ook weten welke het geslacht is, ook vroeger was het zo, zou er een opvolger zijn; ga het een jongen of een meisje zijn.
Zo had men het direct beet, een zwanger vrouw heel dik met goede eetlust was gegarandeerd ne jongen.
Was het gebeurd in de roste moane, gegarandeerd ne jongen.
Ook het kleur van de urine speelde een rol. Zelfs na de geboorte van het vorige kind kon men reeds voorspellen wat het geslacht van de volgend kon zijn.
En dan waren er de zaken die bij een zwanger vrouw kwamen kijken. Zo mocht de zwanger vrouw zeker niet te hoog reiken, ander zou de navelstreng rond de hals van het kindje raken.
De vrouw mocht zeker niet schrikken, en zeker niet bij volle maan. Oppassen voor de nefaste gevolgen bij het eten van aardbeien, het kind kon hierbij “geboorteplekken” hebben.
Wat wel moest, was, dat de vrouw alles waar ze zin in had te eten, zeker niet mocht geweigerd worden want dan zou ze “verwateren” of “ankeren” wat zeker uit den boze is.
Zware zaken tillen was logischerwijze gevaarlijk, maar zeker was gevaarlijk naar gehandicapten en “mismaakte” kinderen kijken, of naar een man of vrouw uit het gebuurte te lonken.
Boter zeker niet zouten, geen lijken gaan begroeten en zeker de benen niet kruisen dat was taboe. Heel wat oude vrouwen welke bekend stonden als heksen, konden heel wat schade aanrichten, vooral als die “bes” van een zwarte kat vergezeld was.
Zij die kinderloos waren stond een zaak vast, het was de vrouw haar schuld, nooit deze van de man. Ze kon zich laten belezen, of op bedevaart gaan.
Een gezin “in blijde verwachting” had altijd iets om handen. Kleertjes maken, daar kwam heel wat naaiwerk bij te pas, denk aan doopkleedje. Maar opgepast niet te veel want dit kon een miskraam teweeg brengen.
Acten en contracten reg. 1494-1497, f° 122 v: zijn goet ghenaemt te Cromelins gheleghen in de parochie Rolleghem.
Studie van persoonsnamen in de Kasselrij van Kortrijk (1350-1400) door Frans Debrabandere. Blz; 260 n° 1109: crommelin te kortrijk: Jhan Crommelijn (1357-1361) Willem Crommrlin (1355) en nog vele andere –dim op –lin van krom.
Fonds D’Ennetieres: 2399 f° 3: eene partije landt genaemt de „coyweede“ paelende oost ende noord aan de hoirs van Jose Parent, zuid de beke ende west den meersch van den biscop van Doornijck.
Aanwinsten VI 6848: Joanne Parent: seven hondert meirsch den westkant palende int geheele…… oost dhoirs Louis van neste zijn zelfs coeijweede.
= heerlijcken renteboek van de heerlijckhede van Polliere of Pomerie geleghen in de prochie van Rolleghem.(1761)
Coeweide= of weiland – of recht om koeien op een land te weiden (Middelnederlands woordenboek 1674)
Aanwinsten VI 2126: Rentebouck vander heerlichede van Moorenacker besteckende op diverschen gronden van erfven daer geghouden die ligghen in de parochie van Curtrycke- 1601
Fonds D’Ennetieres: 2399 f° 6: vermelding de naam ‚t goet Costers (1761)
Acten en contracten reg. 1539-40 f° 97 : den goede ende leen tcosters ligghende inde parochie van Rodelghem.
Acten en contracten reg. 1521-22 f° 29: zijn goed genaemd ’t goet scosters
Acten en contracten reg. 1510-11 f° 34 ’t goedt Scosters.
Acten en contracten reg. 1494-97 f° 202: leengoed ghenaemt tgoedt tscoters ligghende binne voors. Prochie van Rodelghem groot…..
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 8blz. 425 : het goed te Costers: hofstede te Rollegem
Fonds Colens 206 leenboek van Cortryck (1649) vermelding van Goed te Costers. De groote denmbrement van eenen suyden anden erfgrond van Loys Guie in Doonick ende ande gronden Joos Hanecourt, vanden westen an ’t landt Pieter Verelst ende Joos Vanoverschelde, noort ande oost de wegh loopende van Tombrouck naar Cortryck ende ande landen van Gillis Van neste
Geschiedenis der stad Kortrijk door Frans De Potter: deel I blz. 275: te Rollegem: de heerlijkheden van Rollegem en van ’s Costers.
Wist u dat in 1424 er een avond klokke bestond welke liet weten dat de inwoners hun haardvuur moesten afdekken met de vuurstolp. Kortrijkse wingeroen.
Dat de herbergen en teveernen moesten sluiten.
Avond klok uit het Frans = couvre-feu hier uit ontstond het Engels woord curfew. Een andere naam daarvoor was wingeroen uit het Frans vigneron, wat kon vergeleken worden met winglock.
De klok die de wijntappers aanmaande om het tappen te staken.
Biografie 1980 blz. 126 nr. 64 P Goussaert “ De Marionetten en omgeving
Molens: Mattelaer, de voormalige “ Tombroekmolen” te Luingne. Molenecho’s VII 1980 nr3
Jaargang XXIII December 1981 blz. 333, Zij waren ook heren van Komen en van Rollegem PH Despriet , twintig Zuidwestvlaamse hoeven Kortrijk 1920 II 129-132.
De hoogtepunten bij het vieren van een patroonheilige lag voor de jaren 1800 tot 1805 de jaren daarop volgende werden de processies definitief verboden door de bisschop.
De reden lag voor de hand: Te Moen hadden ze de St-Elooivieringen en die had (aldus de beschrijving van de St Laurentius kroniek in deze uitgave) een wrange nasmaak gekregen, omdat de ruiters met hun paarden in de kerk binnendrongen, waar de vroomheid onder invloed van overvloedige drank in de lokale herbergen, ontaard was tot vecht en scheldpartijen, vernieling en het afvuren van geweren, waarbij gewonden vielen. Aan die te onstuimige devotie werd dan ook kordaat paal en perk gesteld en vieringen beperkt tot een hoogmis met tentoonstelling en verering van de relikwie. Men vind dit ook terug in “Rond den Heerd” VIII 1873
Maart 1997 jg. XXXIX Afl.1
Schepenhuisstraat 53, eigendom van J.M. Foulon-De Puydt. Sedert 1898 eigendom van de Franse groothandelaar Jules Clarysse-Dumortier van Torkonje. Kasteel en park zijn beschermd bij M.B. van 17 juni 1992.
Het was een Frans edelman welke volgens traditie halverwege de 19de eeuw bouwde. De noordgevel is begrensd door twee octogonale torens met spitsboogvensters. Het muurvlak vertoond raadselachtige geel en rood geschilderde versieringen. (een “Trompe-l’œil)
Fonds D’Ennetieres:2399 f° 11 : Jan Bapt. Du Mortier had een leen genaemt ’t goet te Corsellis. Liggende in de parochie van Rolleghem. Oost de straet leedende vanplaetse van rolleghem naar Tombrouck, zuyt, west ende noort sels cheijnslanden.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 8, blz. 338: Te corselis: leengoed te Rolleghem.
Fonds Colens 306: Leenboek van Cortryck (1649) blz. 50 te Corselis
Oud sak 860 : Registre des fiefs et arrieres fiefs tenu du chat. De Courtray folio 442 Adriaan van Rokegem hield een leen genamt; “de coninginne”
Monografie van Rolleghem: blz. 50 ter coninginne
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 8, blz. 208: Ter Conninghine: leengoed te Rolleghem;
Fonds D’Ennetieres:1858 (1789): Livre des fiefs tenus et relevant de la Seigneurie tMortaensche dans les paroisses de Belleghem, Dottignies et autres. Blz. 87: leen genaemt de heerelyckheyde van Conninginne.
P. Boncquet: Heerlijkheid en Leen in de roede van de dertien parochies blz; 130 De “Coninginne” kan verband houden met de familienaam de Coninc (Koning, hij die de eerste prijs behaalt) en ander gelijkaardige bijnamen als Grave, de Keizer. “Coninc” betekent ook koning van een schuttersgilde.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel VII, blz. 271: plaats te Rolleghem, N
Woordenboek der Nederlandse taal: deel 7, 1 Blz. 740-741 Kaasmat: bij Weiland vermeld de betekenis van “kaasvorm” Bij Van Daele met die van “Kaashorde” Zie ook de volgende aanhaling: Kaasmatje, kaasmandje. Matje of mandje waar in men de gestremde melk laat uitloopen van welke men kaas wil maaken, Marin.
Bij kaasmandje vind men: kéésmandeken,….mandje om de wei uit de kaas te laten loopen.
Groot woordenboek der Nederlandse taal van Daele: 2: blz.1285 Kaasmat: v.(m) (-ten) : kaashorde= kleine horde om er kaas op te laten druipen.
Volgens oudere mensen zou dit gelegen hebben op de hoek Schepenhuisstraat, nu Renatex (2012)
Een Kazamat: is een tegen vijandelijk vuur gedekte en van schietgaten voorziene ruimte voor opstelling van een vuurwapen, aanvankelijk deel uitmakende van een vestiging.
Oud sak 860: Registre des fiefs et arrieres fiefs tenu du chat; De Courtray. Follio 276: Jan van Hallewijn houdende een leen van Jacques van der barre, gelegen in de parochie van rodelghem genaemt Callewaers Bosch( landt, Bosch ende meersch)
Monografie van Rolleghem: blz. 48: Callewaertsbos was gehouden van de heerlijkheid Lassus te Dottenijs. Het lag vermoedelijk in de noordwest hoek van de gemeente aan het kruispunt van de Lante- en Markestraat. Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 6, blz. 1129: Calewaerts Bosch leengoed te Rolleghem.
SBK Fonds C.V cod. 222: „Terrier du Coster“ de Saint-Martin de Courtrai. Titre: Beschrijvinge behelsende de consitentie van de groote ende ghelegenheijdt vande Costerthiende gheleghen in de prochie van cortyck buyten recht voor de hermitage van Sinte-Anna capelle, beginnende dese thiende van de straete geleghen van oosten de mote aan joseph de Penthevilles, tot aande herberghe staende bij den Callewaert-bosch- genaemt den Smockelpot, dies de propritarissen groote, canten en de auboutten van jeder partije apart gelegen onder dese thiende te bevinden onder elckx numero inde revens… ghevoughde caerte figurative, welcke beschryvinghe bevat alle landen, hofsteden, boomgarden, lochtingen, meerschen, bosschen etc. geleghen onder dese costerthiende… terrier, date et signé: Cornelis steur, 1772.
P. Boncquet: Heerlijkheid en Leen in de roede van de dertien parochies. Blz. 129 – Bosch= huidig bos.
Callewaerts= praktisch met zekerheid is dit de genitiefvorm van de familienaam Callewaert. Dit duidt er dus op dat dit bos hun eigendom was of dat van hun afstammelingen.
Te Lindebeek: Caluwaert.(Van Loey)
Ook Du Flou (VI- 1128) kent een Calewaert a° 1626, land te Snaaskerke.
Caluw= Kaal: uit de casus obliqui: het was een wa-stam; dus nom. : calw-calo-cale-caal en casus obliqui wcalwas: caluw (zie franck Mnl. gr. 62,1; 86,196) + aard= ploegland, veld.
De toeschouwers die zich altijd aan den ingang van de kerk in een erehaag opstellen constateren met groot genoegen: “ O kijkt zij is in het wit en in ’t lang”. Maar vanwaar komt het gebruik dat de bruid in ’t wit moet zijn? Het wit is nog maar goed een anderhalve eeuw in de mode lezen we in 1985 in de gazette, ook al is het dragen ervan vele eeuwen in onbruik geweest.
De Romeinse getrouwde vrouw, droeg als teken van haar gehuwde staat, een rechthoekig lapje, dat los over haar hoofd was gedrapeerd. Het jonge meisje pronkte met lang losvallende haar.
Deze ziens wijze was algemeen aanvaard tijdens de middeleeuwen. In de 16de eeuw is ze geheel uit de kledij van de getrouwde vrouw verdwenen. Pas in het begin van de 19de eeuw zien we de sluier opnieuw in het modebeeld weer verschijnen. Alle kleren die men op die dag droeg, konden ook op een andere dag worden gedragen. Die situatie duurt voort tot in de 19de eeuw, ze verandert echter met de Franse revolutie. Na die periode wordt de klassieke oudheid in al zijn aspecten tot inspirerend voorbeeld. Zo ontstond de witte bruidsjapon, compleet met sluier. De zedige hooggesloten hals is nog niet in.
Dat stelde wel problemen in de twintiger jaren van de vorige eeuw. Toen de vrouw zich de gelijke van de man begon te beschouwen veranderde het opnieuw. Ze probeerde zoveel mogelijk in kleding en gebaar Een mannelijk voorkomen te verkrijgen ( dat geldt uiteraard slechts voor de “snobs” uit de wereldsteden van dien tijd.) Arme “garçonne” uit 1925. Alles wat vrouwelijk aan haar mag heten was verborgen: geen charmante coiffure, geen boezem, geen heupen; de rok was kort en de sluier op een hoed vastgepind kwam tot op kniehoogte. De sluier was enkel als sieraad gedragen en bedekte het niet het gezicht. Afgezien van het wit zou men wel enige moeite hebben om in deze kortgerokte modieuze dame van 1925 een bruidje te ontdekken.
Sinds dien is het bruidstoilet mee geëvolueerd met de mode: langer, korter, wijder, sluiker. Ook de stoffen zijde, rayon, katoen, nylon alles op zijn tijd. Ook de sluier varieerde van meterslang tot enkele decimeter. Er zijn vele moeders en grootmoeders die zelf noodgedwongen zijn getrouwd zonder deze Feeërieke tooi en er alles voor over hadden om hun dochters en kleindochters dit “ wit “ wel te gunnen.
Pas op 30 april 1958 schafte het Belgische parlement de voogdij van de echtgenoot af. Daarmee werd een einde gemaakt aan wat de code Napoleon uit 1804 was gestipuleerd, namelijk dat de gehuwde vrouw in feite levenslang minderjarig bleef. Met ziel en lichaam was zij volgens de wet het bezit van de echtgenoot. Haar loon kwam hem toe, haar briefwisseling werd streng gecontroleerd en zij mocht slechts scheiden, een recht tijdens de revolutie verworven, om wel bepaalde redenen.
Monografie van Rolleghem: blz. 95: De hofstede bystierveld werd in 1794 genoemd omdat de eigenaar jaarlijks 7 schellingen rente verschuldigd was aan de kerk van Belleghem.
KerkLeven Bellegem 1794: item van Joseph vuybusch te vooren d’hoirs Philippe Mullekom op rolleghem 7s s’ jaers op zijn hofstede ende land genaemt het bysierveld.
in “t volgende rijmpje bekend: Twee lichten en een vier maken een rijk man bijstier.
Bij-stier; bijster, ad extremum gedactus inops exinanitus : in twee jaar zal ij rijke of ‘ijstier zijn is bij de Vlaamse boeren in gebruik.
Verwijs en Verdam blz. 1251-52: bijster: bij de betekenis n°4: * woest, vervallen, in slechte staat niet onderhouden(van zaken) n° * buitensporig, buitengewoon.
Westvlaams Idioticon de Bo blz. 116 : bijstier: (Wvl. Bi-stier of bijs-tier) van geld en goed beroofd, ar, behoeftig.
Bijstierveld: o zoo heet in ’t poperingsche hier en daar een stuk land dat mager en weinig vruchtbaar is.
Etymologische woordenboek Vercouillie blz. 35: bijster: bijv. Mnl bijster =Ndd bîster (waaruit hgd biester, Zweeds en Deens bister) van denz. Wortel als bijzen. Hierbij nog ofri biusverklik=verward eng.
Boisterous=ontstuimig. Vla en Kil bijstier zal wel volksetym. Zijn onder invloed van bij of buiten stier(stuur) zijn.
“ Wat is jongheyd zonder minnen, wat is leven zonder vreugd, hangt aan de liefde uwe zinnen en bemind als ij meugd” (16de en 17de eeuw)
Toch zou het verkeerd zijn zich voor te stellen dat onze voorouders een leven leidden dat louter een aaneenschakeling was van geneugten en losbandige avontuurtjes. Een gezinstichten, kinderen krijgen was de hoogste betrachting. Overal net als in de natuur, groeide nieuw leven maar de dood is altijd alom nabij. Precies omdat de dood vaak ongenadig was. “Kweken” ‘als konijnen’ deed men in die eeuwen niet en het krioelde zeker niet van de kinderen.. Men trouwde immers vrij laat:25 jaar voor een meisje en voor de jongen nog een paar jaar later. En als je dan weet dat men een gemiddelde leeftijd kende van 35 tot 40 jaar, is het duidelijk dat zelfs bij een bijzondere huwelijksvruchtbaarheid, het aantal kinderen zich in het beste geval 4 tot 5 beperkte. Trouwen deed men ook niet zozeer uit verliefdheid. Niet dat er nooit sprake was van liefde. Vaak bestond dit wel, soms al ten tijde van de verloving, maar vooral pas na het huwelijk. Ze ontstond en groeide door de samenleving(….). In de jaren 1670 tot 1830 zouden er dorpen geweest zijn waar meer dan een kwart van de vrouwen in verwachting waren voor ze trouwden.
Tot dan had bijna niemand omgekeken naar gewaagde zinspelingen en bij het zien van bloot was niemand geërgerd. In 1457 bij de intrede van Filips de Goede in Gent, zwommen naakte meisjes in de Leie.
Bij de intrede van Filips de Stoute te Antwerpen in 1494 schreef een getuige:” De stellages, waar met de meeste lust naar keken, waren naar de godinnen, die door naakte levende vrouwen waren voorgesteld”.
In de 16de eeuw een zuster schrijft: ‘ ’s Zomers, als het mooi weer was, ging de priorin na het bidden van de vespers met de communauteit ver van de abdij wandelen bij de vijver langs de weg naar Parijs, daar kwamen de monniken van Saint Martin de Pontoise, van niet ver uit de buurt om te dansen, wat gold als de normaalste zaak van de wereld. Het zou kunnen dat de indruk gewekt is dat onze voorouders zich voortdurend gedroegen als vrolijke flierefluiters. Niets is nochtans minder waar, zowel bij de elite als bij het merendeel van de bevolking, een gezin stichten en kinderen krijgen bleef de hoogste betrachting.
“Vruchtbaarheid is van oudsher van grote betekenis geweest. Kinderen waren een hulp in de huishouding of bedrijf en een garantie voor een onbezorgde oude dag”
In Frankrijk noemde men een vrouw zonder kinderen tussen de 15de en de 18de eeuw vaak een “Brehaigne” (onvruchtbaar) of nagenoeg de zelfde term waarmee een stuk grond werd aangeduid waarop niet te oosten viel. Een onderbreking in de generatieketen werd door een stamfamilie ervaren als een aanval op haar voortbestaan. Voor jonge echtgenoten zonder kinderen was dit een moeilijke situatie; ze voelden zich schuldig omdat ze van geen nut waren. De dood is gemakkelijk te aanvaarden wanneer je de hoop hebt in je kinderen voort te leven; een man en een vrouw zonder kinderen zijn aberratie, ze zijn als het ware dood omdat ze geen toekomst hebben. Geen wonder dat allerlei vruchtbaarheidriten op het platte land de gewoonste zaak van de wereld waren. Er zijn meer voorbeelden bekend waaruit blijkt dat een schoen meer betekenis kan hebben dan alleen die van schoeisel, want als symbool en wens van vruchtbaarheid werden vroeger wel schoenen naar een bruidspaar gegooid. Een schoen in de stad een klomp op het platteland. In Frankrijk ging men na de maaltijd in optocht naar de “bruidssteen” die de echtgenote moest beklimmen: ze ging dan op een klomp zitten en liet zich van de helling glijden en als de klomp bijgeval brak wanneer ze beneden kwam riep man “ ze heeft haar klomp gebroken!” De echtgenoot wist wat het betekende: “zijn bruid was geen maagd meer!”