Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
In de panne fabriek had mogen werken, ik zegde de geen werk heeft zal opgeeist zijn en ik was zo blijde dat mijn zoon daar werkte, maar daar mijn zoon was opgeeist en in de fabriek en hij moest naar Duitsland, de oorlogen zijn nooit gelijk; ’t waren nu de mensen die werkten dat ze opeisten, hij kreeg zijn papieren dat hij die dag in Kortrijk moest zijn, die dag dat uur en als gij daar niet zijt zullen de soldaten u halen Kortrijk 3/12/1942 5 A werkbestelle Gent Tussenstelle Kortrijk aan mijn uitnodiging geen gevolg geven Ik verzoek U bij het ontvange van dit schrijven u aanstonds aan te melden Hebt i zig den 7/12/42 om 10 uur niet aangemeld , zo wordt u door de feldgendarmerie vast gezet en hier dwanggewijzig opgeleid Waay Norbeliauftragter zoodus de eerste waarschuwing was 2den November 1942 dus wat een groot verdriet voor moeder en geheel het huisgezin, enkele dagen na dit berigt kregen we een tweede waarschuwing voor mijn dogter die ook moest gaan werken naar Duitsland
Ja 1940 weer oorlog geen werk alles ligt stil mijn man was voort veldwagter lastig werk . Nu de fabrieken werkten niet meer we waren in het sijndikat, ik zegde er is geen werk , we zijn gesijndikeert kunnen we vergoeding krijgen als wekloze a neen was het antwoord er is nu in oorlogtijd geen sijndikat dus geen vergoeding ik zegde tegen mijn man, en nu geen werk met 10 personen moeten eten, we hebben nu een eigen huis wat zullen we nu moet beginnen, ik weet wat ik doorstaan heb in de oorloog 1914-1918 maar mijn man was thans hier niet, hij was thans agter den ijzzer hij zat daar in den eerste loopgragten , wat hij daar doorstaan heeft verteld hij niet, het baat niet zegt hij tis reeds lang voorbij ! Dus we moesten weder de droeve oorlog 1940-1945 mede leven, weder rantsoeneren en weder altijd die angst ik heb 4 zonen ze zullen opgeeist worden om civiel arbeid te zijn gelijk in den andere oorloog en ja den 23 maart 1943 moest ik mijn lieven zoon bijna 19 jaar oud zien gaan hij werkte in de panne fabriek wat had ik gelopen en gesmeekt omdat hij niet
Geloofd gij het nie zegt hij ik zeg ja mijnheer ik geloof het goed als het mijn man wilt geloven ja zegt hij ik ga hem afhalen naar de statie en we zullen er een pint op drinken zulle zegt hij maar de vriend van ons wilde het niet geloven en hij ging agter raad en hij hij zogte om de benoeming te doen verbreken die mens was kwaad en hij heeft het gans zijn leven onthouden denk ik. Nu we hadden een beter bestaan en zijn werk was voortaan veldwagter op ons gemeente we woonden nog altijd nevens zijn vader we spaarden ons senten zooveel we konden , een jongste broeder van mijn man woonde nog bij zijn vader en die zoon trouwde en bleef bij vader wonen, zijn vrouw had spaarsenten en ze had het in een bank gezet om te sparen, die bank sprong en ze was haar geld kwijt nu na eenige maanden tog terug maar ze bauwden seffens een huis ze wilde het in geen bank doen . Nu we hadden drie duust fr op een bank het bragt meer op of in de statie zegde mijn man , na een tijd sprong de bank en we kregen Total 150fr krozen maar nooit geen drie duust terug zulle!! Nu we gingen gaan lenen naar Kortrijk rond den haard we bouwden een huis en we moesten maar sparen die schulden te effenen in 1948 de laatste betaling.
Nu de beste vriend van ons wilde nu kost wat kost dat het hem was en zijn vrouw wilde dat nu ook ab solut er was geklagt en gans het dorp nu mijn man moest naar de viziet van de dokter , nu ons burgemeester deed zijn beste en we hadden wij ook goede vrienden zelfs hoogweerdige mensen, en wij hadden een heer waar dat de gezusters van mijn man al bijna twintig jaar meid bij waren die een een goede vriend hadden bij vrienden van den goeverneur. Nu op den 1ste April ’s avonds komt een expres bij mijn aan huis u man is veldwagter benoemd de zuster van mijn man was voor enkele dagen bij die heer waar ze zoolang meid was en er was nieuws daar toegekomen en die heer zegde laat het seffens weten naar u broeder nu we waren zo kontend ik en vader nog twee uren en mijn man in thuis, ik vertelde het aan mijn man hij ging het gaan zeggen zegde hij maar almet eens kijk hij naar de almanank ik ga niet zegde tis spotten met mij tis een aprilvis, maar na eenige dagen de burgemeester komt binnen ik zegt hij ik burgemeester heb de papieren bij mij
Allon er waren 30 personen die er aandagten en mijn man zegt ik ga eerst aan de arondisementcommisararissen gaan vragen aa, Mijnheer Goethals of ik dat zou kunnen zijn die mens zat een uur te spreken met mijn man en hij zegde gij zoudt de geschikte persoon zijn kalm zijn en geduldig nu er kwam een beste vriend van mijn man hij zegt is het waar vraagt hij om veldwagtere te zijn ik zeg hij is naar Kortrijk om inligting wagt tot dat de auto ingekomen is en vraagt het hem zelf nu zegt hij ik vraag het ook die vriend dus ik zeg ik geef u gelijk als gij het zijt ik zal u komen geluk wensen, op de parogie waren er veel die liever die vriend hadden van mijn man om kort te zijn we mogten wij dat werk niet hebben, nu er was exameste doen in Kortrijk mijn man was bevreesd we hadden wij niet lang naar school gegaan met moeite waren we iets maar of 11 jaar we werkten in de fabriek en nu op die bank gaan zitten om te antwoorden op die vragen, als hij t’ huis kwam ’t zal al mis zijn zegde hij , dat duurde eenige dagen en ja de examen waren juist, maar de strijd was niet uit de andere zegden ik heb regt.
Thans ons Clara twee kinders mee werken, ons Clara heeft zelfs naar Roubaix naar de spinnerij nog gaan werken en op een avond was de outobus met de meisjes in de beek gereden ’t scheelde weinig of ze was versmoord ’s anderdaags stond het portret in de gazet van die uotobus, die ze bezig waren met uit te trekken. Ja we hebbener God dank uit geraakt en oudgeworden we hebben 8 kinderengroot gebragt en 2 gestorven bij de geboorte en twee misvallen, en mijn man was nog altijd wet heer hij heeft nog herkozen geweest en nu onze veldwachter was in de 60 jaar hij kwam ziek een korte ziekte hij overleed mijn manzegt burgemeester zoud ik misschienkunnen veldwachter worden? O ja zegt de burgemeester zoude u die plaats plaats willen, dan zal ik rap schoenen aantrekken en voor gaan naar Bruggen bij de Goeverneur als ‘t moet enfin mijn man werkte thans in Waterlo Frankrijk nu er waren nog oudstrijders van ons dorp die gekwest geweest hadden binst de oorlog en die ook dagten ’t is nu moment ‘allee
Geen plaatske ’t is altijd best iets van werk aan de staat vinden, ik had een kozijn die briefdrager was en ik hoorde hem nu en dan iets zeggen over werk voor de staat, nu er wierd kindergeld betaald in Frankrijk en wij hadden nu reeds vier kinderen en ik moest nu mijn huishouden doen met het gewin van mijn man en in belgie betaalden ze geen kindergeld er kwam een goede vriend binnen op een avond en hij zegt tegen mijn man, morgen vroeg moet ge mede met mij gaan weven naar Frankrijk gij zult alle maand zes honderd fr krijgen omdat gij die kindern hebt, ’t was lastig hij was hij was zo gemakkelijk bij de deur werken wij weenden en tog ging hij mede naar Frankrijk, als we de eerste keer kindergeld hadden wij waren zo blijde mijn man zegde ik moest reeds 2 jaar vroeger naar Frankrijk gegaan hebben!! Ja we moesten hard werken en we hadden twee honderd land* We hadden geiten en konijnen mijn man was wel heere hij moest naar vergaderingen en anders de schoenmaker tot laat in de nagt we waren jong en samen we werkten uit al ons kragt en mogten niet uit gaan we moesten sparen om iedereen te kunnen betalen wat waren wij gelukkig als ons oudste zoon mogt gaan werken Clara
*Honderd land= een Kortrijkse landmaat.
Honderd land = 100 roeden ; een roede = 2,97 meter
en den oppermeester schoolmeester zaten daar samen en ze zegden wij maken een kiezerslijst met drie werknemers drie middenstanders drie boeren en gij moet op de lijste mijn man had een grote familie die moesten stemmen en ze hadden dat al berekend zoo zegt mijn man ze zitten daar alzoo met tweeen te zeggen en ik heb ja gezegd maar ik heb er spijt van morgend vroeg moet gij naar die mensen gaan zeggen dat ik mij geen politiek aantrek, ik was gehoorzaam en ik ging maar ze zegden trek gij u daar niet van aan (tis met u man dat wij moeten vooruit komen, er waren dagen tussen en vergaderingen en bijeenkomsten nu de nagt dat de lijsten moesten gereed zijn hij kwam thuis ik hen tog mijn naam op de lijst gezet en ik sta op de kop enfin er kwam stemming en woila hij was gekozen met meerderheid van stemmen en hij was wedheer nu oudstrijders kregen overal de voorkeur als ze een plaats vragden, er waren al verschillende die werk hadden aan de bruggen van de vaart of iets aan de ijzerweg of statie ik zegde nu en dan waarom vraagt gij ook
Nu we leven en we hadden moed na lijden komt verblijden, mijn man wierd op zijn beurt naar huis gezonden de tijd kwam voor hem gelijk voor de andere hij kwam bij mij ook in ’t huis van mijn moeder er waren geen huizen te huur en alzoo woonden wij samen, na maanden vond mijn man werk vermakingen aan de vaart later in de fabriek in Roubai en in tussen was er een kindje op komst nievers geen huis er was geen sprake van schade vergoeding en zoo wierd ons huisje ook niet vermaakt, na lang bedelen mogten wij bij zijn vader gaan wonen we kregen een keuken en twee slaapkamers en een washuisje voor schotels wij woonden en werkten en waren gelukkig, na een tijd kreeg mijn man werk in de zelfde fabriek waar ik werkte hij was daar goed naar Frankrijk gaan alle dagen weg en were niet gemakkelijk, nu er kwam kiezinge op ons om een burgemeester op een dag kwam een kind van schole met een uitnodiging dat mijn man bij de schoolmeester moest gaan op een avond, wat is er nu zegde mijn man ik zegde wie weet ’t is zeker om die verkiezing geraad willen ze u burgemeester maken want de helden van oorlog hadden veel gezag, als hij terug kwam zegde hij de onderpaster
Die wisten dat de soldaten aan de ijzer nooit geen woordje konden schrijven naar hun famili en nooit van niemand een briefje of een woordje troost kregen en die vrouwen hadden een lijst gemaakt en dat kunnen laten weten naar ons soldaten aan den ijzer dat ze hun aanstelden als meter en die soldaten schreven naar die mens met zoo een naam en alzoo had mijn man Joana Stubemeier egenote van Joannes Ganseboom gekozen en alzoo schreef hij soms een briefje zij hadden een zoon Emmanuel die jongen was een jaar ouder dan mijn oudste zoontje en die mensen hebben dikwijls geschreven en mijn man moet gegeven en ze hebben veel gebeden voor het behoud van mijn man, mijn man was een wever van stiel als hij naar de oorlog ging de oorlogs meter zond hem verschillende boeken over de getouwen en het weven ze zond hem eens een geschenk van portrmone of cigaretten of eenig geld om wat tabak te koopen ze was voor mijn man een troosteres in zijn verlatenheid nu ik kende nu ook wie ze was , ik ging nu ook weder naar de fabriek gaan werken en woonde nog bij moeder mijn huis was kapot en de meubels was kapot
4t Was 21 november 1918 dus we staan te kijken ik bagten de wagen en er springt een soldaat van een kaison die zere reed, een sprong en jij neemt mij in zijn beide armen , ’t was mijn man, op de vlugt om 9 ’s morgens, wij hadden in het zelfde dorp geslapen, hij al de eene kant van het dorp en ik al een andere kant , alle soldaten reden in een draf weg ik zegde is dat u overheid ja zegt mijn man ik zegde vraag verlof ik zoude geen krijgen zegde hij , ik zegde ga seffens bij u soldaten gij zult ze niet meer terug vinden, ik ga een eind mede met u en mijn famili zegt hij wanneer zult gij ’t huis geraken alzoo sukkelen ik ga hulder helpen en hij bleef bij ons tot den 23 november 1918, als wij in melden kwamen kwamen ‘snoens om 12 uur mijn man zegde dezen avond zult u in ons huis zijn, ik ben nu gerust ik moet weg misschien weder gaan schieten en al dat hij gaan kon was hij weder weg, en den zelfden avond was ik ’ t huis, in mijne moeders huis, en ’t mijne die ik gehuurd had lag plat te gronde met al ons meubels kapot, en mijn man moest gaan en gaan en sukkelen om zijn soldaten terug te vinden hij was 6 dagen afwezig hij moest bij zijn overste en hij legde zijn Boeke open hij nooit gestraft geweest ’t is goed zegde hij
Mijn man is thans nog moeten in Duitsland blijven aan de Rijn en hij moest wagten tot 30 Juli 1919 hadde hij nog 1 dag weggebleven hij was juist 5 jaar weg als soldat. Als hij Lotte hij had nummer 19 hij heeft Total 8 jaar soldat geweest, dus als hij mij ontmoet had op de vlugt alsdan heeft hij nog maanden moeten bij zijn leger blijven en ik bleef bij mijn moeder als ik eenige dagen ’t huis was kreeg ik van een vrouw uit Holland een briefje en op die brief stond geschreven, zoud gij mij geen nieuws willen laten weten over uwen man of hij nog in leven is?Men zegt hier dat er zovele soldaten gesneuveld zijn in dit offensief laat mij a u beliefd iets weten, ik dagt waarom is deez vrouw zo bekommerd in mijn man? Nu ik schreef terug naar die vrouw uit Holland dat ik mijn man ontmoet had en dat hij God dank in goede gezondheid was en dat hij nog soldat was bij de bezetting in Duitsland ik schreef thans een brieff naarmijn man en vertelde hem over het schrijven van die vrouw. Hij schreef mij een brief en zegde dat het eene was, die hij gekozen had om oorlog meter te zijn van hem, er waren goede vrouwen
We konden n,iet meer weg we gingen opzoek naar slaaping ’t ging niet gemakkelijk dog mijn oude moeder kreeg een bed en ik en mijn jongens kregen een bondel stroo van een boer en we mogten in een arm huisje in de grond de grond slapen als het klaar kwam me gingen weder bij ons wagens en we reden verder we waren maar juist eenige minuten op weg een smal kalseide de kalseide om naar Aalst te rijden , de troepen kwamen van Aalst een gans regement met al hun wapens er komt een overheid bij ons wagens allen in de gragt reiden om die soldaten te laten passeren ik zegde ewel me kunnen hier staan tot avond , ze zijn rare mensen van duitsen mogten we tog voort rijden. Opeens komt er een soldat te peerde bij mij, hij zegde bekent gij mij niet ik ben Reintjes van Outrijve ik werkte bij u in de fabriek als ik naar de oorlog mogt kent gij mij niet, ik zegde ’t is met die helm of toup op u hoofd? Ik zegde zijn er geen soldaten bij die ik ken ja zegt hij een Vandenbulcke, ik zegde ’t is zeker Henrie een kozijn van mijn man ’t is een van de klas van 14 ik zal hem niet kennen hij zal zooveel veranderd zijn ja zegt die soldat hij zegt die soldat stel het goed, ik zegde tegen mijn kennissen goed kijk goed kijken er zijn soldaten op het land er zijn er agter ons en er zijn er op de kalseide goed kijken
Dus er was vreugde er was gezongen muziek spelen er was zooveel plezier en ik zegde voor mij begint de oorlog voor goed alles is voorbij is mijn man gevallen? ? Leeft hij en elk zegde morgen om 3 uur staan wij op en gaan naar huis, ik zegde we moeten wagten naar mijn broeder we moeten weten hoe het in het dorp is neen we gaan naar huis, hebben wij een huis is het niet in gruis , we gaan al te zamen in de fabriek is ze nog geheel ewel in ’t klooster , betstaat het nog , in de kerk bestaat het nog vroeg ik als aan, laat ons wagten zegde ik , nu alle male op laden pakken maken en vooruit naar Grimbergen, mij kindjes op die kortewagen geladen zoo koud geijseld, als ik bij de boer kwam hij zegde dat ventje zal niet overleven hij is bijna versteven en zo mager zoo teeder enfin we gingen, er waren nu geen soldaten mede die zegden die mensen moeten hier binnen me stonden alleen, we zien als maar soldaten, soldaten van wat volk zeide gij vroeg ik eerste saseur tweede ssaeur , geen derde sarseurs waarom vraagt gij dat zegde er een omdat mijn man soldat is,, soldat is soldat neemt een ander soldat, dus ik werd bespot
25 wij waren maar enkele uren weder op ons stroo al met eens al die mensen, zegden we gaan naar Moen terug nu ’t was zondag me zaten in de mis de priester zegt de belgen komen van Aalts de belgse soldaten de helden waar gaan ze tegen met muziek alle sosietijden natuurlijk we stonden te kijken ik zag een bende peerdevolk en ze hadden in hun handen een schaar ik zegde tegen een wat doet gij met die schaar, ewel zegt hij wij hebben een lijst van vrouwen die moeten hun haar afgesneden woorden, en ik hoorde seffens kom maar eens in dit straatje en ze sloegen gans het huis en meubels kapot en die vrouwen liepen op zolder maar het hielp niet in eenige oogenblikken was hun haar afgeknipt en haar en kamen vloog op straat ik ben alzoo in twee straten meegesleurd geweest met de massa van volk die daarnaar stonden te kijken van die mensen die hun haar afgeknipt wierden door die soldaten, ik zag t’hans andere soldaten saseurs te voet ik zegde tegen een kook van waar zijde gij van Moescroen, waar is mijn man, hij was vroeger bij de derde saseurs en nu is hij bij de kannoniers,’t is niet waar zegde hij de sasseurs was is nog sasseur dus er kwam een jongen soldat ’t huis van Vilvoorde hij kwam van de tram van Brussel de mensen namen hem vast en ze droegen hem in zijn huis binnen triomf
24 met mijn broeder gaan vragen of boer ging mede gaan met mijn broeder naar huis, wij klopten daaraan die poorte t’en drie van de morgen die boer was nu zoo ziek van de griep, hij vroeg aan mijn broeder neem mijn zoon mede hij was misschien 15 jaar draag hem goed zorg, en die boer zegde als ik kan naar huis komen mogen die kinderen en oude mensen en pakken op onze wagen geladen worden en ik moest de kortewagen voeren zonder pakken zulle, nu die mensen vertrokken naar huis en ik naar Vilvoorde. Ze gingen om ons komen de die weg waren, nu we trokken naar Schaarbeke een wandeling om te kijken wat de soldaten agter geladen hadden op de treins en wagons er was daar volk, volk ik ging ook kijken en ik zag daar een wagon met kante glazen ik dagt wat dat ze mede nemen al met eens,, een schot , wat is ik was weg zulle op de baan naar Vilvoorde Ik zegde ik ben bang in al die hutsepot we gingen terug naar Vilvoorde en s’ avonds en nog vele dagen was er ontploffing in de statie in Schaarbeke, nu we waren
23 Van Moen en Mechelen ik en mijn broeder gingen mede ’t was een lange kalsijde en soldaten en soldaten ’t was moeilijk wij te voet en langs ons altijd soldaten als wij aan de Mechesel poort kwamen ik zag daar een boer met een wagen die uit die poort kwam het was een man van ons gemeente ik zegde waar ga gij naartoe naar mijn huis de oorlog is gedaan het hangt uit gij zult het kunnen lezen den 11ste November 1918 is de wapenstilsand zegde hij gij, kunt denken wat dat was, zeere door Mechelse poort ja er hing daar een papier met de wapenstilstand seffens in de cinema zaal zatten de Moense mensen en die kinderen van mijn broeder en allen kwamen bij ons en ze zegden er is al veel volk van ons parogie weg naar ons parogie ja zegden ze seffens van waar komt gij van Vilvoorde o we gaan mede naar huis we slapen een nagt in Vilvoorde en s’ morgens vroeg met 7 mannen waren we weg op reis, ik ging mede van Vilvoorde naar Grimbergen want Vandeburi waren van een jeugd vriendinne van Liza Maroy mede gaan wonen naar Grimbergen en ik ging mede
22 Ik was die dagen vergeet agtig want de vrouw van mijn broeder die in ’t jaar 1916 gestorven was in den ouderdom van 32 jaar, die vrouwe was maar twee dagen begraven in Maxemzele (Mazenzele) die vrouw was maar 32 jaar ze had 4 kinderen ik en mijn broeder hadden naar die begraving geweest van Aalst naar Maxenzeel te voet dat is niet gemakelijk en ’t is zo triestig die kleine kinderen met een stijfvader agterlaten droevig hé en alzoo waren wij in Opwijk op Allerheiligen . S’’ anderdaags s’ morgens weder op reis naar Mechtem, Wolvertem Vilvoorde ‘t was verre zulle langs kalseiden t’ was donker als we aankwamen, de wagens wierden afgeladen in een klein fabriekske ’t was donker en het regende als alles afgeladen was kwam iemand zeggen alles opladen en weg naar ‘t gildenhuis Vilvoorde, nu we geraakten daar en elk kreeg wat stroo en elk plaseerde hem in een hoek want er waren daar veel huisgezinnen al in die zaal dus ieder familie maakte een groepje, we waren daar een tijdje en op een dag ze zegden een parogiaan zegde ga gij mede die wees kinderen van u broeder zijn met de vlugters
21 wij binnen bij Rimbout en we woonden en sliepen in een schoon hovenbuur ons boeren zegden we gaan niet verder, en al die mensen die in de zelfde straat hadden van ons vlugtelingen bin genomen dus we waren er heel goed, maar de zelfden nagt kregen wij al de spaanse griep zegden ze we waren erg ziek en me kregen medecijn van een dokteur de ziekte duurde niet lang, in alle geval we waren ingeschreven in Moorsel om soep en eten te halen, dat was zeker omtrend een uur gangs om soep te halen ik en mijn broeder een ketel en ik een schorte op gevuld met brood en we moesten nu en dan ons zetten van flauwte met die griep en zoo geladen, we geroohten tog bij onze boer en de wagens stonden gereed bespannen met de peerden en wij seffens op de wagens en weder weg zulle vooruit er was gevaar voor de peerden en mans volk en alzoo vooruit naar Moorsel Baerdeghem Opwijk in de tap geslapen het luidde ’s morgens ik zegde wat is er nu te doen in de kerk ’t is Allerheiligen zegden ze en alzoo blijven wij hier nog deez dag ook
20 Edelare geslapen in t’ klooster ‘sanderdaags de 2 soldaten om 9 uur om ons naar Matter St Conelus Oorbeke Segelsem Michelbeke Geslapen Vanwaembeke op zolder ’s anderdaags om 9 uur de twee soldaten om ons naar Maria Oudenhove Erwetegem Steenhuize bij een boer in de schuure,. DenderhouttehemVandevelde kamer boven geslapen, al de vlugtelingen moesten bijeen blijven in een fabriek in Aalst die twee soldaten moesten ons tot in een fabriek in Aalst brengen
Maar wij hadden 2 boeren bij ons iedere boer 2 groote wagens mede en die wagens waren bespannen met peerden en die boeren diervan naar die fabriek in Aalst niet gaan ze waren bevreesd dat de peerden gingen gepakt zijn van het duist leger en alzoo reden wij tot buiten Alast ’t was dan goeverment gebied en wij kwamen uit Etappen gebied of kont gebied we zaten nu op ons eigen we hadden geen soldaten meer mede, we vroegen plaats bij een boer op laatste boordje van Aalst, maar de poort was gesloten en we moesten zoo vragen en vragen om op het hof te geraken de mensen waren bang van ons,, tog gerakten
19 het voor berd weg en ze namen mijn koffer en ze zetten ze op de wagen en ze zetten mijn oude moeder en nog 2 oude buurvrouwen en de oude vader van die boer en ze moesten al op koffer zitten die oude mensen kunnen niet te voetweg. En die kleine kinderen wel 15 moesten ook op die wagen en ik zelf moest bij de kinderen zitten om die kinderen te letten dat ze niet zouden afvallen Ik had een soort kanasiaire aan mijn schouder hangen en er was brood in en wat breedsel en een broodmes, en ons mede reizigers en de voetgangers met hun kortewagen kwamen nu en dan een stuk brood vragen als ze honger hadden en alzoo waren we op reis er zat niemendal in mijn koffer want ik wist niet dat ik die koffer ging kunnen mede nemen, had ik dat geweten ik ging ze vol stoppen met ons noodige kleren, maar ik kon ze niet voeren ik had mijn 2 kinderen enfin we waren op reis van Moen naar Bossuit Autrijve Slaphie Ruie Berghem geslapen in de schuur bij Deraedt om 9 uur waren de soldaten daar weder om ons , weg naar Melden Leupegem
18 De 16de Oktober 1918 kwamen twee duitse soldaten om 9 uur s’ morgens en ze zegden ge moet hier weg er mag hier niemand blijven, waar zijn die mans personen ze moeten allen mede gaan met vrouw en kinders, maar het mansvolkwas weg Ze waren benauwd dat ze gingen naar Duitsland gaan er waren geburen die mij zelve zegden ga niet mede met de soldaten ik zegde ik heb liefst te gehoorzamen aan de soldaten ik weet niet wat hier moet gebeuren en alzoo ik en mijn 2 kinderen oude moeder en zuster gingen voort, mijn oudste broeder die nevens ons woonde vlugte al zijn meubels weg en als de soldten zegde’t is negen uur mijn broeder was weg en zijn vrouwe was nog in huis en ze wilde ook in de rigting van haar man die soldat zijde allen moeten mede met ons we zijn het gekommandeert en alzoo was die vrouw en vijf kinderen mede met ons, zonder haar man eenige minuten van ons huis was een boerenhof er stonden daar twee wagens geladen met eten en meubels van die boer, die twee soldaten deden van een wagen
17 we mogten niets bijons hebben niets s’morgens op 5 uur notte sap met alve snee droog brood, t’twaalf s’noens een assiet soep s’avonds 5 uur choerapen met met krokus en dit was ons eten slapen op een zak van 1 man ik dagt dat er steen in zatten ik had een schoonzuster die meid was in Kortrijk ik heb haar eerst gaan zeggen dat ik naar ’t gevang ging en ze bezorgde mij brood vlees chocolat ik had beter eten dan t’ huis, maar ik kon daar niet rusten, men zegde als aan we zullen nog moeten vlugten en ik dagt moesten zijn nu vlugten waar zal moeder zuster en kinderen zijn, nu de zes dagen waren weg en wij weg uit Kortrijk zu zeere naar huis t’ was gelijk loopen dat we deden, nu de mensenzegden die in t’ kot gezeten hebben zullen stem regt hebben , en waarschijnlijk de vrouwen hadden vroger geen stem regt en ’t hans wel, nu we werken en verzugten en verlangden als aan voort , Nu we waren weder op reis met ons zessen vrouwen , met chicorijpoier en als we t’huis kwamen negen uur van den avond mijn moeder en zuster zegde gij moogt naar de plaatse gaan agter ons rantsoen, voor dertien fr per man 13 f per man wat gebeurd er nu, ik heb nu geen goeste twintig minuten verre 13 f per man zoovele geld, ik ga niet s’anderdag om 3 uur s’morgens vlugten.
16 neen mijnheer, we hebben niets mede we gingen nog maar juist gaan vragen agter kolen hij reed weg naar het dorp wij mogten agter hem naar zijn burau agter ons kaart het liep daar al vol met duiske soldaten we kregen ons kaart terug enkele dagen nadien kregen we een brief van de champetter wat hebt gij nu gedaan zegt hij; ik en mijn schoonzuster vertrokken te voete naar het groot gevang naarKortrijk het groot gevang selle 7 trek ze maar binnen voor 6 dagen ieder ik en sus we zatten er met 4 mensen in we mogten betalen 20 mark, ieder er stond daar een duitse soldat 20 mark betalen zegt hij tegen mij ik zegde ik heb geen geld wat doet doet u man hij is aan tfront en ik heb 2 kinderen gij hebt peerden zwijnen koeien ik zegde ik heb niets mijn schoonzuster zegde ik heb geen geld we mosten op de koer gaan zitten van ’t stadhuis totda al de processen afgewezen waren we trokken dan wel met 10 mensen 2en2 en 2soldaten aldoor percelle straatje weg naar t’gevang ik zegde mijn man zoude mij nu moeten zien gaan gevang is weg er is geen meer in kortrijk.
15En die duits schreef ons op voor smokkelaars ik weende ik zegde mijn man is aan het front ik heb twee kleine kinderen een oude moeder en een zuster er is niets aan te doen ik moet mijn pligt doen peisde dat hij dat zegde ik was bang dat ik een maand ging moeten in ‘tkot zitten ik dierf niet meer smokkelen, die kamerat van mij ging als aan voort ze heeft niemand meer gezien van duist Nu ik had een tijd te voren al gepakt geweest voor smokkelen, er waren geen kolen we kregen nu en dan wat hout de boomen wierden uitgedaan op de progie en dat wierd verdielt en verkogt aan de mensen van on progie ik moest altijd mede om ons rantsoen en nu opeens mijn broeder zegt mijn schoonzuster heeft bij ons geweest er zijn daar kolen te krijgen maar wij mogten van ons progie niet gaan en die schoonzuster woonde nu een maal op een andere progie mijn broeder zegde als ik gepakt ben ik zal in duitsland gesteken zijn ik zegde ik wil gaan als u vrouw mede ga want als ik gepakt ben, ik zoude niet geern alleen zijn bij die soldaten, we gingen ik en mijn schoonzuster dat was misschien twintig minuten dat wij op die ander gemeente gegaan waren een Duits soldat u kaart ge zijt smokkelaars !!
14Er waren geen kolen om vuur te maken ik woonde voort bij mijn moeder en ik had een huis kunnen uren enkele meters van het huis van mijn schoon vader en nevens de deur van mijn getrouwde broeder en bij dit huis was er een honderd en alf land bij en alzoo kost ik met hulp van mijn broeder dat land bezaaien en beplanten en we hadden tog weder wat aardappelen en koorn, mijn gebuurinne zegt willen we met wat eieren naar Herseau gaan we kunnen ze daar duur verkopen ja zoo gezeid zoo gedaan s’morgens op om 3 uur met die zak, met gootjes onder de kleren 6 eitjes al voren en 6 eitjes al agter te voete naar Herssaux we bragten daar eenige bolletjes twijn mede eenige meters goeds en nu gingen eieren gaan kopen en we verkogten die meters goeds en twijn we waren marchan ik en Juliet, maar misschien 6 keeren die voyage en als we omtrend de statie te Hersaux waren t’ was daar een groene plaate soldat en mede moesten wij in een huis en moesten ons eitjes voorzigtig uitdoen en in een pandertje leggen en we moesten ons eenzelvigheidskaart geven
13 verre met onze kluts we moesten langs een wal met veel water en we gingen op een smal wegeltje op ons kloefjes en we gingen al in een reek al met eens we zagen mijn schoonzuster niet meer beginnen kijken ze lag in de wal we zagen een beetje van haar haar en wij allen a hand en hand tot dat we een ketting waren en we kregen haar mede we moesten niet luide spreken want een beetje verder stonden een wagt een duitse soldat wij moesten met die natte mens naar huis hadde er nog chicorij poeier in die zak geweest me gingen ze niet boven kunnen halen zule Ik had een geheele zwarte schorte aan met mauwen plooien al voren een riem rond die schort ik zegde aan mijn schoonzuster als wij al een alve uur verder waren ik kan u zoo niet zien gaan laat ons hier in dit huis vragen of we daar mogen mijn kleren deelen doe gij die natte van u lichaam en ik geef u den elft van de mijne we hingen die natte op een stok en weg waren wij ik zegde er is niemand die het ziet dat gij geen hemd aan hebt maar mijn schoonzuster heeft 8 dagen in bed gelegen ze was ziek van verschieten zulle ze heeft niet meer kunnen mede gaan!!
12 de oorlog bleef duren elk smokkelde in ’t begin van die oorlog kwamen mensen vragen mogen we hier eten brengen we woonden over de vaart als het over het water was het was uit het gevaar wilt u een standplaats geven gij kunt veel geld verdienen ik zegde neen zulle ons eigen eten weg sleven neen nooit! Nu die oorloog hoelang nog, ik en mijn 2 getrouwd broers zegden we zijn doodarm willen wij wat koren kopen en ook halen over de vaart ja ik ging mede enkele geburen en mijn broers elk een kluts als wij 2 uur gegaan hadden we zetten ons we konden niet meer binst dat we daar zatten wierd er geschoten naar smokkelaars een alve uur verder lagen er twee doden over de brug te slavie Slafie over de schelde brug dat was ons eerste uitstap we zegden het is gedaan we makten ons een zak met gotjes en vulden het op met graan en met zes of zeven vrouwen gingen wij binst den dag agter koorn die zak hing onder ons kleeren, na eenige keren we kregen iets ander in de kop we vulden ons op met chicorij pooier we moesten maar een uur
11 In maart 1915 kreeg ik een brief van mijn man van agter het front hoe is het met u laat iets weten met mij ga het goed ik hoop van u het zelfde na lijden komt verblijden ik moest voor dit briefje 5f betalen om te ontvangen eenige dagen daarna schreeft ik weder we hebben nu een meisje in volle gezondheid en ons oudste zoontje groet zeere alles goed mogt gij rap ’t huis komen weer 5fr om dat te verzenden nog een tijd nadien nog een briefje ontvangen weder 5 fr om te ontvangen en 5 om terug te sturen ik kreeg een portret van mijn man en ’t hans was het uit met schrijven geen nieuws nu ik werkte uit al mijn kragt op een hof ik moest op een groot stuk land pemen rapen gans alleen en ik dagt soms wat zoude ik gelukkig zijn moest mijn man opeens op mijn schouder kloppen en zeggen vrouw ik ben terug en moest hij t’hans een schoon werk vinden aan de post of iets aan de staat en dat ze nu tegen ons mijnheer en madam moesten zeggen. Nu altijd maar dat zelfde werk altijd zulk slegt brood en kosten hard en binste pap breedsel was bloeme geroerd vlees 100 gram per week geel vet zwijne vlees Wilson zulk geel smout uit kisten opgevuld met Wilson amerika
10 Nu einde oktober thans einde 30 november 1914 wierd er mijn dogtertje geboren ik bleef bij mijn moeder en ik wierd bij moeter en meter goed verzorgd elkeen kwam en zegde gij zijt gelukkig eerste een zoontje en nu een meisje t’is waar t(is zoo schoon en mijn vraag was waar blijft vader ik hoorde maar onder dag en nagt schieten altijd maar die rommel en gedruin en altijd maar mijn man is aan de ijzer alzoo schieten er zal daar geen mens overschieten allen zullen doodgeschoten worden. Nu er viel niet te treuren niets aan de doen ik en mijn 2 kindertjes een oude moeder en een zuster van mij we moeten eten dus we waren een lange tijd dat wij niet ontvingen van geld ik werkte in de fabriek maar de fabrieken vielen stil na een tijd ging ik bij een boer gaan werken ik kreeg mijn eten en 75 centiemen van 8 uur tot s’avonds drie getien op een dag, als het eens een geheele dag werken was kreeg ik 1 frank, na verscheiden keeren gevraagd te hebben om geld te krijgen van mijn spaarboekje van die 900frank zegden ze mij het is u man die dit geld kan krijgen gij zijn vrouw kunt er niets van hebben na eenige maanden kreeg ik soldaten geld 0,25fr per dag voor ieder kind en voor mij ik denk 0,50fr ik weet niet heel juist Nu alles kwam zoo duur zoo duur!
9 er is overal vergif aan die soldaten ze waren onze vijand mijn man was aan de ijzer en die soldat sliepen in mijn juis, er was nu een die zegde gemoet niet bang zijn van ons 4t zijn maar de engelsen die u zouden u handen afkappen Mijn broeder kwam bij ons goeden avond zeggen er was een soldat die mijn broeder een glas genever deed drinken. Die genever was zeer straf de tranen kwamen in de oogen van mijn broeder ik zegde tegen morgen vroeg zijt gij dood er is vergif in en zooBevreesd waren wij en die soldat bleef bij ons voor 8 dagen, maar blij dat we waren als ze weg waren. Mijn oudste zoontje kreeg de roode koorts de dokteur kwam en we kregen een stuk papier met de naam roode koorts er op geschreven, om op de deur te hangen de soldaten dierven thans niet binnen komen, maar we lieten maar alsan voort hangen, er was een soldat als hij bij ons binnen kwam die zegde geef mij eens een swiebel ik wist niet wat het was, kom mee buiten zegde hij het wasduister hij haalde een zaklamp te voorschijn ik kende dat niet hij ging in de logting en ik moest mede ik dagt dat hij mij ging doden en alsan een swiebel ik zag dat er vlees in die vleesdoos zat ik liep om een ajuin en dat was een swiebel onthoud het mijn leven lang , die soldaten gingen naar de pomp ieder kommetje gaan spoelen zij waren bang van mij en ik van hun ook.
8Dus mijn man was naar de oorlog 1914 – 1918 Ik woonde op de plaatse mijn moeder woonde vijftien minuten verder ik en mijn schoonzus gingen s’avonds naar mijn huis gaan slapen. Na een week of vier zegde ik er zal niemand mijn beetje meubels stelen, ik ga ’t huis blijven bij mijn moeder en zuster eind october kwamen soldaten binnen bij ons ze kwamen uit Frankrijk .Ze hadden daar gevogten zegden ze. Ik Had nooit geen soldaten gezien en ik stond aan de deur te kijken en ze bleven stil staan en op eens kwam er een soldaat binnen en mijn oudste zoontje zat op mijn arm die soldaat gaf het kind chocolat te eten, het was zeer bevreest van de duitse soldaten en ik dagt dat er vergift aan was aan die chocolat van het kind die soldat was maar juist weg en ik nam die chocolat van het kind weg en wierp dat in het vuur. Tegen dat het avond wierd waren bij ons 6 soldaten binnen gekomen ze hadden stroo mede ze hadden geweren mede ze hadden geheel ons keukentje noodig om te slapen ze deden het vuur branden ons huisje was gedekt me stroo ik dagt er zal brand ontstaan, ze hadden vlees dozen mede ze hadden cafe boonen mede ze hadden lange broodjes mede ik kende daar al te mal niets van ik dagt.
7 We hadden samen gewerkt en gespaard we hadden meubels en kleren alles was betaald we hadden op een nieuw spaarboekje reeds 900f en mijn man ging juist 300f naar de post gaan maar moest moest weg naar de soldaten hij vertrok en zette mijn in een klein kammertje en ik weende weende uit al mijn kragt ik was beschaamd ik dagt dat ik maar zoo jong niet mogt getrouwd zijn? Mijn lieve moeder en zijn vader kwamen waar is onze zoon hij is weg met de trein van 6 uur al. Bossuit naar contig onder de wapens hij heeft geen goen avond gaan zeggen aan niemand. Sluit u deur en ga rap mede met ons er was een gebuurin die zegde in welke toestand is deze vrouw ik dagt bemoei u met u zaken. Ik ging bij mijn moeder en meter terug en ik dagt dat mijn man terug ware tegen datik een kind koop ik zegde dat eens aan mijn vriendinnen en ze antwoorden het zal al lang alleen lopen tegen dat hij ‘thuis komt Ik was zoo vrijeigen en gegenierd om het kopen van ‘tkind ik zegde nooit iets tegen mijn moeder en mijn meter, ik verborg eenige kleertjes in een hoek van de kleerkas.
6 Ik weet een huis op de piel ik zal gaan vragen om te huren dit was zijn antwoord van zijn vader,,de oudste broeder kwam met mijn verloofde en een fles genever het ja woord vragen aan mijn moeder. Ik zegde wij gaan bruiloft viern we trouwen. ’s Morgens om 7 uur en we gaan bij mijn tante naar Waterlo; de broeder van mijn verloofde zegde we vieren bruilof of ik ben geen trouw knegt, ik zegde ze zijn allen kwaad op mij bij u in de familie en ik ben niet rijk genoeg, maar er was bruiloft er was kermis bij mijn moeder ik moest aan zijn huis passeren en mijn man we gaan hier binnen bij mijn vader ik zegde ik durf niet maar we gingen tog eerst binnen en dan mijn huis en we waren allen samen zijn famieli en mijn famieli en er was veel plezier. Mijn oude moeder en mijn oudste zuster bleven alleen over in het ouderlijk huis allen waren uit getrouwd. Ik had mijn honderd vijftig frank uitgehaald met mijn spaarboekje ik kogt mijn zwart trouwkleed er was nog iets overschot om een frakje mijn zuster vroeg of ze het mogt hebben il ga nooit geen kleeren meer kunnen koopen zegde ze ik gaf die overschot van mijn trouwkleed.
5 Wij wonden in de zelfde straat eenige meters verscheen wij werkten in de zelfde fabriek hij kwam nooit in mijn huis, ik moest dagelijks aan zijn huis passeren, als wij een woord samen spraken als wij ‘’t huis kwamen we waren bekeven hij in zijn huis ik in mijn huis. Ik was niet wel genoeg wij waren kinders van een arme weduwe en die mensen waren welstellend zij hadden twee huizen die hun toebehoorden, mijn oudste broer zegde mijn susje is gelukkig ze kan een rijke trouwen hij heeft twee huizen die de zijne zijn nu de mensen zegden allen te gelijk ze vrijen te gaar? Maar die jongen kon soms spotten met mij, mijn broeders beminden mij , mijn broeder zegden dees schaverdijn zal ik in u kop slaan spottenen alzoo dat was mijn triestige verloving tijd. Nu aan alles komt een einde, die jongen van mijn nieuwe gebuur zegde, ik ga vragen aan mijn vader om met u te trouwen, , hij zal mij op staande voet van dag buiten stampen maar die vader zegde heel eenvoudig waar gaat gij wonen.
4 dus mijn eerste verdriet , ik was van alle ons geburen en mede mensen bemint en de nieuwe haaten mij er was niemand van geheel dit nieuwe gezin die mij aanspraak,, dus ik zegde ook niets tegen die mensen. Zoo wierd ik van langs om ouder, in de fabriekzegden mijn mede mensen gij zijt verliefd op die jongen van dit nieuwe gezin die is een jaar ouder dan gij dit is een schoon paar,,wijj mogten nooit tegen elkaar spreken of in mijn huis wierd ik bekeven en in zijn huis was het zelfde spel, nu die jongen wierd soldat , binst dat hij soldat was stierf zijn moeder, mijne moeder ging het lijk gaan groeten, en binst dat mijn moeder bij het lijk stond kwam die soldat te huis en zegde = ja ik wist het dat het ging gebeuren ze was zzo ziek als ik laatst t’huis was, mijn moeder kwam t’huis en zegde die soldat is t’huis gekomen hij weende niet hij zegde ja ik wist dat het zoo zou gaan!! De laatste maanden dat hij soldat was zond hij mij een kaart postkaart een heele schoon, kort daarna kwam hij in verlof hij gaf me zijn portret en ik gaf een portret van mij.
3 Het was rond het jaar 1901 er kwam een tweewoonst te koop in ons straatje er kwamen vreemde van een agterhoek die tweewoonst koopen werkmen een vader en een moeder en vijf dogters en drie zonen dus een groote famieli ik was seffens bevriend met het jongste meisje we schilden maar een jaar in ouderdom wij liepen samen naar school en naar de zondagschool wij waren egt gelukkige kinderen; Wij kwamen ouder en gingen samen naar de fabriek in de zelfde fabriek altijd goede kameraden, nu ik weet niet juist hoe oud ik was nu dat meisje had een broeder die was een jaar ouder dan ik. Er waren op onze gebuurte vele kinderen meisjes en knegten, en wij waren allen ondereen allen goed gebuurs. Nu ik kom t’huis van mijn werk en mijn lieve moeder zegt, deze moeder van dit nieuw gezin heeft mij aangesproken en ze zegt let op u meisje, ik zal op mijn zoon letten, ze mogen geen woord te zamen spreken. Ik vroeg mij af waarom? Er was niemand op geheel het gebuurte, die ons en mij zoo iets gezegd hadden ik wist niet dat ik iets kwalijk deed.
2Ik was iets van agt jaar als ik naar school ging en ik moest wel kommissis doen voor boeren en geburen en ik kreeg thans een sens= 2 cintiemen en ik moest alles sparen dat ik mijn eerste Communie moest doen mijn moeder zegde als gij veel geld hebt kunnen wij u een nieuw kleed koopen en ik spaarde op een spaarboekje en tegen dat ik elf jaar was mogt ik mijn eerste communie doen en moeder zegde ge moet dit spaarboekje niet meebrengen ’t zal wel in orde zijn Ik was de lieveling en kreeg een wit kleed en een zwart kleed dus ik was gelukkige van ons gezin die schoon gekleed was moede meter en broeders waren opregt gelukkig dat ze door hun arbeid tot daar geraakt waren. Korte tijd nadien mogt ik mede met mijn zuster meter naar de fabriek en ik maakte garnie spoelen bij mijn zuster en ik won al rap 8 tot 12 fr per week er was wel niet veel werk op de spoel molen en ik vroeg aan den directeur om te weven ik mogt weven en ik won dan tot 16f per week dan mogt ik op de scheermolen boven en won daar gewoonlijk 15f per week, ik kreeg 5 centiemen per frank zakgeld en ik spaarde bij dat zelfde spaarboekje en als op mijn drie en twintigste jaar was had ik honderd vijfank spaargeld ik was spaarzaam.tig fr
Ik ben geboren 19 oktober 1890 ik had een zuster en drie broers vader en moeder,, men heeft mij altijd gezegd dat ik wilkom was een meisje geboren mijn zuster was iets van 15 jaar en ze mogt meter zijn van mij. Ik was de lieveling van alle, een klein meisje er kwam een strenge winter het begon te vriezen op St Catarien en het vroos dertien weeken zoo koud, en mijn moeder moest mij beddeke onder de stoofbuis zetten of het kindje ging dood van de koude zoo dikwijls hoorde ik in mijn levensloop dit vertelling als ik , iets van vijf of zes jaat oud was stierf mijn vader dus mijn lieve moeder was weduwe met vijf kinderenin die jaren moest mijn moeder neerstig werken, mijn zuster spelde werken mijn broeders rap bij de boeren gaan werken als ze hun eerste Communie gedaan hadden moesten zij de koeien bewaken op de wijde en thans in de koe en zwijnstallen gaan werken als zij groter wierden met de peerden het land gaan ploegen, mijn oudste broeder werkte een gans jaar om de pagt van ons huisje te betalen mijn lieve moeder ging zelfs ook mede bij de boer gaan werken op het land en het jongste kind ik moest mede op het land stil zitten of liggen want in die tijden was het lastig weduwe zijn.
Ivo kent u reeds, toch ook zijn vrouw Maria heeft den oorlog meegemaakt.
Aan de hand van haar dagboek, welke ik onlangs tegenkwam wil ik het Jullie niet onthouden. Ik ben bijna overtuigt dat mijn meter Magdalena( Madeleine), het geweest is, die haar overtuigt heeft om alles op te schrijven. Meter Madeleine , den jongste telg ,was mijn meter, daar mijn grootmoeder van vaders kant, mijn doopmeter overleed, toen ik pas vijf jaar was. Ik weet dat ze zeer geïnteresseerd was in wat haar ouders in den eerst Wereldoorlog hebben mee gemaakt, daar ik haar handtekening had gezien toen ik ook in het jubelpark was.
Ik ben overtuigt dat u ook mij zult blijven volgen in dit aangrijpend verhaal van Maria Vandenbulcke. U kan het verhaal lezen zoals zij dat heeft neer gepend.