Een belangrijke West-Vlaamse stoomketelbouwer was het bedrijf Louis Nys-Glorieux, dat gevestigd was in (het in 1962 naar Henegouwen overgehevelde) Luingne. Van dit bedrijf werden stoomketels geplaatst in onder meer de maalderijen Rabaey (1898) 1591 in Veurne, Lambrecht (1900)1592 in Wielsbeke, Verroken (1900 & 1911)1593 in Kooigem, Monballiu (vóór 1924)1594 in Dudzele en Dufloo (1927)1595 in Beveren-aan-de-IJzer.
Tombroek had een grote smidse op de grens van Rollegem en Luingne.
De hoge huizen op de foto behoorden aan de smidse. De eigenaar Louis Nys bood werk aan 60 werknemers. Zij maakten er de grote stoomketels voor het industriegebied van Noord-Frankrijk en de sporen voor het station van Doornik. De smidse verdween nog voor 1914.
Het stamcafé van de arbeiders 'De Chaudière' (stoomketel) in de Candeléstraat 9 werd pas begin 2000 een burgershuis.
In den tijd van de “Smesse”hebben de gebroeders Nys, ze waren met zijn drieën, in enkele jaren tijd Tombroek een ander uitzicht gegeven.
Begonnen als gewone hoefsmid, bijna alle paarden van de streek werden er beslagen. Met wat ze verdienden bouwden ze een wagenmakerij naast de smesse en nog iets later starten ze een kolenhandel op. De smesse zelf werd uit gebreid en zij specialiseerden zich in het vervaardigen van stoomketels welke geleverd werden aan de omliggende bedrijven, zelfs tot over de grens in Noord-Frankrijk.
Het bedrijf van de gebroeders Nijs was een trekpleister voor vele arbeiders er werden om en bij de 65 arbeiders te werk gesteld. Ook de kolenhandel was een groot succes,
elke dag trokken vier arbeiders uit met volgeladen karren, getrokken door paarden, uit om de leveringen aan huis te brengen.
En alsof het nog niet genoeg was kochten ze nog vijf dorsmachines om te oosten in de streek en ze namen zelfs initiatief om steenovens te bouwen.
De Tombroekse bevolking breidde sterk uit.
De familie werd de rijkste van de streek. Haast alle huizen van de Tombroekmolenstraat behoorden hen toe.
Ze hadden een waterput van meer dan 20 meter diep die Tombroek van het nodige drinkwater voorzag. De bloeiende bedrijven brachten niet alleen werkgelegenheid en materiële verbetering voor de inwoners, zij zorgden er ook voor de nodige feestemming. Er waren niet minder dan negen cafés op het gehucht waaronder één “La Chaudière”(de stoomketel).
Uiteindelijk bloeide het uitgangsleven zo sterk, dat er van werken niet veel meer in huis kwam. Er werd gedronken dag en nacht, niet één die nog aan het beheer van het grootgegroeide bedrijf dacht.
Een van de hoogtepunten werd de nu nog bestaande septemberkermis op de eerste zondag van de maand. Hele families van uit de omtrek kwamen er naar toe. Van Moeskroen, Dottenijs, ja zelfs van Kortrijk. Men feestte er vier dagen vanaf den zaterdagnamiddag tot de woensdagavond.
De maandag en den dinsdag hoefden niemand te werken, tenzij de cafébazen. Men trok van de ene tapkast naar de andere. Een pintje bier kostte toen amper 10 centiem.
Er werd gekaart of gebold tot laat in de nacht. Van Tombroekplaats tot aan de molen was er zaklopen, met als inzet een paar pintjes.
De enige tijdsaanduiding die men had gedurende de kermis was het geschal van den hoorn. Hij werd geblazen om 7 uur s’morgens en om 5 uur s’avonds.
Er zou naar het schijnt meer gefeest zijn geweest te Tombroek dan te Rollegem en Luinge samen. Men zou op de beide gemeenten “gewaterbekt” hebben van jaloersheid.
Maar zoals overal en altijd schone liedjes duren niet lang en langzaam doofde het eens zo bloeiende bedrijf uit. De gouden jaren van “ De smesse” gleden voorbij.
Categorie:Café's te Rollegem
|