Haarlems dagblad 1995:
Een ingewikkelde knokpartij
Maar Hendrik Idinck, ook knecht bij garenbleeker Bijvoet, hoorde toen hij die zondag even over negen thuis kwam 'een groot leven in het vertrek van het volk'.
_____________________________________
Kwamen er vóór 1811 over een bepaald persoon klachten binnen bij het bestuur van een stad of dorp, dan was dat een zaak voor de Schout en zijn Schepenen. Bleek het een groot kwaad, dan kwamen de Bailluw en de Leenmannen in actie.
Zo kwam op 9 juli 1798 het verzoek bij de Leenmannen van de Hoge Vierschaar om Jan Cornac die sinds de vorige dag in provisionele bewaring was gesteld, over te mogen brengen naar de gevangenis. Waarna men omdat zijn agressie, vooral op de openbare weg, moest worden gestraft, tegen hem wilde procederen.
Het mocht, en de slachtoffers en de getuigen, zij kwamen en vertelden.
Huybert van der Werf, een werkman op de buitenplaats Saxenburg, vertelde dat hij op zondag 8 juli in het Huis ter Spijk bij de Kleverlaan was, waar ook Toon Zijlberg, Pieter van Teggelen en Jan Cornac waren. Na enige tijd daar te hebben gezeten vertrokken de vier mannen richting Kleverlaan. Bij het eerste bruggetje ging Toontje, omdat hij zo beschonken was dat hij niet verder kon gaan, liggen. Van der Werf vroeg Van Teggelen om op zijn kameraad Toontje te passen en bij hem te blijven, waarna hij zelf doorliep in gezelschap van Cornac.
Enige tijd later, even over de Witte Brug, passeerde hen een manspersoon richting stad. Jan Cornac draaide zich om en zei tot de man; "Waarom spreek je niet?" Waarop de man vroeg: "Is dan eenieder verplicht om zijn referentie te maken?" Als antwoord gaf Cornac de man (Athonie de Graaf) meteen een slag waardoor zijn hoed afviel en de man het op een lopen zette. Ook Van der Werf, nog steeds in gezelschap van Cornac, liep door.
Maar Cornac, die zag dat er twee mannen met kinderen aankwamen, ging wat langzamer lopen, sprak hen aan en zei met veel vloeken dat zij zijn Kees moesten opzoeken. "Burger, bedaard, laat de weg vrij zijn, wij hebben niet met elkander van nooden", sprak één van de mannen. Cornac riep al vloekende: "Je zult het opzoeken". En hij gaf de man met zijn tabaksdoos een klap op het hoofd, zo erg dat er bloed vloeide.
Even later lagen de twee mannen samen in de sloot waar het gevecht verder ging. Het was druk op de weg en er kwamen verschillende rijtuigen voorbij. Ook Pieter Krieger en zijn vrouw, gezeten op een Chais met een paard, passeerden. Krieger hield zijn paard in bij het zien van dit slaan en riep te stoppen en uit te scheiden met dit vechten. Eén ogenblik maar stond de Chais stil, maar Cornac keek, holde, greep het paard en gaf het beest een slag, zo erg dat het paard struikelde.
Huybert van der Werf, die dit allemaal van dichtbij had meegemaakt en nu als getuige vertelde wat er allemaal gebeurd was, greep het paard bij het mondstuk vast, zodat het niet verder achteruit en dus in de sloot zou kunnen lopen.
Krieger sprong uit de Chais en greep Cornac vast. Net op dat moment kwam de man die zo geslagen was aanlopen. Hij had een stok in zijn handen en daarmee sloeg hij er op los totdat de stok brak. Cornac die waarschijnlijk dacht dat hij wel geholpen zou worden, keek Van der Werf aan en zei tegen hem: "Jij bent ook zo een slechte". Daarop draaide hij zich om en liep weg.
Bij de Knip aangekomen, waar enige vrouwlieden stonden, vertelde Cornac aan een ieder die het horen wilde: "Op de weg is een kaerel, die iedereen kwaad doet". Waarna hij zelf vlug doorliep. Van Rossum, die daar met een jong persoon voor de herberg stond, kreeg plotseling van de voorbij lopende 'onbekende' enige klappen. Om verder slaag te voorkomen liep hij het huis/herberg in roepende om hulp bij de vrouw uit de kroeg. Een bakkersknecht hield de man tegen en Van Rossum kon via het achterhuis ontsnappen. Later vertelde hij niet te weten wie dat was geweest maar het was iemand met een 'machtige lengte' met een blauwe rok aan en een driekanten hoed op het hoofd.
Na het verhaal van Huybert van der Werf kwam de volgende getuige.
Barend Wubbe, knecht bij de garenbleeker Nicolaas Bijvoet in Bloemendaal, vertelde dat dezelfde zondagavond rond negen uur Cornac, knecht bij smid Ruhl in Bloemendaal, bij hem op de bleek kwam. Met zijn 'rok' (een overkleed, over het hemd of blote lichaam gedragen), over de arm en een mes in zijn hand, gaf hij hem de schuld van alles en probeerde op die manier ruzie te maken. Wubbe wilde niets met hem te maken hebben en liep de stal in. Cornac verdween niet, liep hem achterna waarna Wubbe naar de hooizolder klom, Cornac riep nog iets onverstaanbaars maar verdween uiteindelijk.
Tenminste, dat dacht Wubbe,
Maar Hendrik Idinck, ook knecht bij garenbleeker Bijvoet, hoorde toen hij die zondag even over negen thuis kwam 'een groot leven in het vertrek van het volk'. Toen hij ging kijken zag hij Cornac 'zeer beschonken zijnde en geen rok aan hebbende' in genoemd vertrek, Idinck wilde de man verwijderen maar kreeg zware bedreigingen over zich heen. Idinck probeerde de man tot bedaren te brengen, zocht de rok op die Cornac weggeslingerd had en hielp hem om die weer aan te trekken, waarna Cornac met veel geweld door de poort heen werd geduwd.
Idinck had wel een mes bij de rok zien liggen maar hij had dit mes vlug de stal ingegooid om erger te voorkomen. Dan was er nog een verklaring gekomen van enkele personen in een rijtuig, die die zondagavond voorbij de vechtpartij waren gereden. Zij hadden gezien hoe Cornac midden op de weg stond met zijn tabaksdoos in de hand en zij hoorden hem dreigementen uitroepen.
Nu mocht de verdachte Jan Cornac, een 25-jarige smidsknecht uit Koogh, zijn verhaal vertellen.
Hij bekende vlot en vrijwillig 'buiten pijn en banden van ijzer' aldus de archieven.
Hij was door de drank overmeesterd geweest. Zijn meester had hij moeten beloven niet meer te drinken. Maar die bewuste avond in huis ter Spijk, had hij jenever en koffie gedronken. Doch toen er 'om koek gegooid werd' ging het helemaal mis.
Van het aanvallen van de paarden wist hij niets meer en het bloed aan zijn mes kwam toch echt van zijn duim. Hij had zich immers gesneden. De man op het rijtuig had zijn hoed verloren en de versiering die daarop zat, had Cornac tussen zijn tanden gestoken.
Daarna had hij deze zogenoemde cocuarde met tanden en handen uit elkaar getrokken terwijl hij riep: Zoo zal ik...... al de blixemsche kleeren met de tanden van malkander scheuren". Cornac wist zelf niet meer wat hij hiermee bedoeld had, hij was toch zo dronken en had zich daarmee in het ongeluk gestort. Doch dat zal niet weer gebeuren, beloofde hij en hoopte op genade van de rechter.
Reeds op 24 juli 1798 hoorde Cornac wat de Mannen van Leen van de Hoge Vierschaar van Breederoode (na rijpe overweging) hadden besloten: Cornac zou gebracht worden naar het raadhuis van de stad Haarlem, ter plaatse alwaar men wegens Breederode gewoon is 'executie van criminele justitie' te doen.
Aldaar zal hij door de scherprechter aan een paal gebonden, en met roeden strengelijk worden gegeeseld. Voor de eerst komende vijf jaar zal hij naar het werkhuis der stad Haarlem worden gebracht om met zijne handen de kost te winnen. Na deze vijf jaar werd hij voor de volgende vijf jaar verbannen uit het voormalig Hollandsche gewest.
A.G.M. VAN DER OORD-WISKER Bron: Rijksarchief Haarlem
|