EEN KERKHOF VOL HELDEN...
Joseph verwaardigde zich niet daarop in te gaan en Marie profiteerde van zijn mokkend stilzwijgen om hem te overreden: " Moest de Rus voor Oostende staan, zoals den Duits vorig jaar, dan zouden de mensen het nog verstaan dat de jonge gasten zich aanmelden om ertegen te gaan vechten. Want dan riskeren ze overrompeld te worden door beesten die hun manier van leven bedreigen, of hun geloof en hun leven tout-court. Dan zitten ze met de poepers heel hun hebben en houden te verliezen, hun huis, hun koeien en varkens. En hongersnood te lijden...Dan is het waard van te vechten en het grote risico te lopen om te sterven in den oorlog...Maar als ge aan 't eind van de wereld gaat batteren tegen de Russen weten de geburen heel goed dat ge daarmee hun patattenveld niet verdedigt. Of hun dagelijkse boterham. Dat raakt hun koude kleren niet...en ze hebben nog groot gelijk ook! Wérken moet ge, niet vechten: daar zijn we niets mee vooruit! Wérken en geld verdienen! En ons huishouden uit de put helpen, na de dood van uw vader: dàt is uw verdomde plicht, na al die moeite die wij voor u gedaan hebben! Werken met het verstand dat we u gegeven hebben...Maar als ge, na al die jaren op school, niéts beters kunt bedenken dan een gat in uw pens te laten schieten door een Rus, dan zijt ge een onnozele kloot, Joseph, en dan kén ik u niet meer!"...
Ze schrok zelf van haar hevige uitval en wilde zich juist herpakken, maar Joseph was haar voor.
"Ha, ge kent mij niet meer! Wel, dan staan we gelijk! Want ik ken ù niet meer! Iedere dag kom ik zaken te weten die ge voor ons verdoken hebt! "...Hij dacht aan de scène in het café bij Odette. " Eerst die vuiligheid met de Jupp, hier in huis, en nu weer die oude vrijage met een Duits uit de Eerste Oorlog: en zekere Rudolf! ...Nooit van gehoord zeker, van Rudolf? !"...
Haar mond viel open en ze keek Joseph een lang moment verbijsterd aan. De misprijzende spot bestierf op zijn gezicht toen ze hem, met fonkelende ogen maar uiterlijk ijzig kalm, met hese stem vroeg: " Wat is er van die Rudolf? Hé? Zegt het : wat is er mee die vent ?!"
" Kent ge hem niet meer? Hij heeft U anders heel, héél goed gekend! Van binnen en van buiten! ..."
Hij stokte even, want ze bleef hem maar steeds strak en verbeten aankijken. Om zich een houding te geven, snoefde hij brutaal verder: " Hij heeft zelfs aan m'n wieg gestaan, naar het schijnt..."
Nog steeds zweeg zij, als versteend.
"En negen kansen op tien ben ik een kind van hém...", vervolgde hij met iets minder branie, "...van die Rudolf...en niet van ons vader...den Dis"...Hij schrok wat van zijn eigen brutaliteit.
Als ontwakend uit een kwade droom schudde ze even kort het hoofd en haalde diep adem alvorens zacht te articuleren: " Dat is zatte prietpraat van de Pylieser, dat hoor ik zo...Wees gerust ", loog ze, " die Rudolf is al bijna twintig jaar dood en begraven...En het was géén Duitser, toén, maar een jongen uit Nieuwpoort, vlak na den oorlog...Daar ben ik als jong meisje een paar keer mee uitgeweest, làng, héél lang voor ik trouwde met uw vader...De Gerard liep toen óók achter m'n rokken, maar 'k heb hem nooit moeten hebben...En daarom is hij uit jaloezie begonnen met allerlei achterklap over mij rond te strooien...En als ge toch alles wilt weten: vóór de Rudolf heb ik nog met drie-vier jongens geflikflooid , lijk àlle meisjes van mijn ouderdom! "
Ze glimlachte wat zuur: " Of dacht ge soms dat ik op m'n zestiende gebrekkig was? Man, die onnozelaartjes liepen achter m'n gat 'lijk vliegen...Maar ik ben op m'n achttien in alle eer en deugd met den Dis getrouwd, omdat hij de serieuste was, en een lieve jongen...En ik wil niet dat een smeerlap nu op z'n graf spuwt omdat hij mij in der tijd niet heeft kunnen krijgen! ...Tenandere, snotter, dat gaat u niets aan! Ge moest beschaamd zijn! "
" Ik, beschaamd zijn? ! Dan zijn er ander! Ik ben verdomme geboren zes maanden na uwen trouw! "
" Wat moet dàt verdomme bewijzen? Dat gij niet van den Dis zijt? Stomme kloot, neemt van mij aan dat geen énkele vader zeker is dat hem z'n eigen kinderen heeft gemaakt! ...De moeders weten het, ja, maar de venten: doe me niet lachen! " Ze snoof eens verachtelijk en schudde meewarig het hoofd. " Die zes maanden bewijzen niets, jongen...In ons geval hoop en al dat we elkaar gaarne zagen, den Dis en ik, en we onze kop hebben verloren...En dat de pastoor niet rap genoeg heeft gelopen, ja! De rest is gelul van zatte venten! ..."
Hij bleef bokkig zwijgen, en dacht aan Arthur die destijds over de bloedlijn bij de joden juist hetzelfde had geponeerd...Maar Marie wilde het onderste uit de kan om gelijk te halen: " Al bij al: dat heeft met Rusland allemaal niets te maken, voor zover ik weet. En met die zotte flauwe kul om daar te gaan vechten en uw leven te riskeren. Terwijl ge verdomme de mensen die u hebben grootgebracht laat stikken...Versta me goed, snotaap: ge hebt geen recht om de zes jaar, die ge hebt mogen studeren en waarvoor wij ons hier hebben moeten kromwerken, zo maar weg te smijten lijk een vod! Die zes jaar zijn niet van ù, ze zijn ook van óns: Leon en ik hebben er meer moeite, zweet en tranen ingestoken, dan gij van uw leven zult kunnen vergoeden! "
" Ocharme mens! ",spotte hij nijdig, " doet u niet zeer hé! "
Voor ze het wist gaf Marie hem in een plotse vlaag van woede met de vlakke volle hand een klinkende muilpeer. De plotse pijn zinderde nog na in zijn gloeiende wang, toen hij lijkbleek opstond van tafel.
" Dat is nu de tweede keer, verdomme dat ge mij zonder reden op mijn smoel klopt! Gelooft mij, dat gaat ge uw leven lang beklagen! ...",siste hij hatelijk en liep stijf als een slaapwandelaar de tuin in, met de hond op zijn hielen.
De zon ging vuurrood onder. De dreigend uit het oosten opkomende onweerswolken stonden als in lichterlaaie...Maar door de tranen zag Joseph het niet...
Die nacht kon Marie de slaap moeilijk vatten, opgewonden als zij was door die ruzie met Joseph. Wat dacht die snotaap wel, zeg?! Dat ik mij m'n leven lang die stomme muilpeer zou beklagen? Dan waren er àndere dingen die ze al een eeuwigheid meesleurde als een blok aan haar been en een vlek op haar ziel. Die smeerlap van een Rudolf, bij voorbeeld, die vandaag weer was opgedoken van onder zijn grafsteen: dié had haar leven verpest, ja, en haar stomme uitschuiver met hem op die eerste kermis van Nieuwpoort in '22, dàt had ze zich sindsdien hartgrondig beklaagd! Maar die muilpeer op het pretentieuze bakkes van Joseph, daarjuist: doe me niet lachen hé! Er waren érgere drama's geweest in haar leven...
Ja Rudolf, inderdaad...
Die stommiteit op de avond na de kermis: als ze dààr nog aan terug dacht...Zijzelf en Jetje hadden zich heel de middag feestelijk geamuseerd op kosten van die twee knappe binken die het zeer breed lieten hangen... Met als gevolg dat ze het gevieren na het vallen van de avond al flink vlaggen hadden. Rudolf had daar in de struiken van 't Spaans Fort lelijk van geprofiteerd, ook al had ze zich in een roes hélemaal gegeven. Maar de zondag nadien was hij in hun zelfde 'liefdesnestje' begonnen met zijn vieze streken en zijn zakfles jenever...De bluts met de buil had ze toen gedacht: dat zal met de tijd wel kalmeren.
Maar de derde zondag was het daar helemààl uit de hand gelopen en had hij haar eerst zat gevoerd en dan urenlang misbruikt. Tot het bij haar begon te dagen: dàt kon geen liefde zijn!
De zondag daarop was hij niet meer op hun rendez-vous verschenen en alles wat daarop volgde stond nog pijnlijk scherp in haar herinnering gegrift...
...Ze bleef nog een uur op de wal op hem wachten, vóór ze in woedende wanhoop besloot hem in de stad te gaan zoeken.De avond viel al, toen ze hem, na een eindeloze speurtocht langs de lugubere, spookachtige puinhoopstraten tenslotte in het twintigste café verliefd met een vreemde vrouw zag dansen...
Het was of haar wereld instortte! Maar koppig bleef ze wachten in het donker, tot hij alleen buitenkwam en tegen de zijgevel ging staan wateren. Hij schrok zich een bult, toen ze zo plots naast hem stond.
" M'n regels zijn niet doorgekomen ", was het enige wat ze wist te zeggen, na al die snedige zinnen die ze tijdens het zoeken, deze namiddag, had klaargestoomd.
Hij moest het even laten bezinken, maar barstte toen los: " Stomme geit! Konde niet beter oppassen? Ziede wel, verdomme, dat komt er nu van, zie! ..." en knoopte ondertussen onhandig zijn gulp dicht.
" Moet ik soms geen handje helpen, dees keer? ", sneerde Marie, " Of kan meneire het alleen vandaag? " Maar raar genoeg kwam er geen reactie.
" Wel, wat denkte nu te doen? " drong ze aan met trillende stem.
" Voort dansen, en dan vogelen, miljaarde! Dat hete mokkel daar wacht al een uur op mij! "
" En ik dan? " Het wenen stond haar werkelijk nader dan het lachen, maar toch trachtte ze het trillen van haar stem te onderdrukken.
" Trekt uw plan, hé! Godverdomse zeverkont! ... Zoiets moet ge zelf arrangeren, miljaarde, en de venten daarmee niet lastig vallen! "...Hij liep hardop boerend om haar heen en stapte vol branie terug naar binnen...
...Trekt uw plan, ja...Gemakkelijker gezegd dan gedaan, voor een onnozele geit van achttien...Jetje had wat méér ondervinding in die zaken, met een moeder die zes-zeven kinderen op de wereld had geschopt en een achttal 'miskramen' had overleefd...Zij hàdden samen zogenaamd 'hun plan getrokken'...met kasterolie en rattenvergif, verdomme, als twee leerling-tovenaars!
Was René er niet op tijd tussengekomen om haar naar de - toén nog jonge - dokter Loenders te sleuren, ze zou het nooit hebben naverteld...
Rudolf Valentino , die smeerlap!