" MiIjaarde getaarde gevlamde geketste, tegen de muur gekotste en wéérgebotste potverdomme!" ( vrij vertaald uit de originele west-vlaamse vreugdekreten van mijn hoofdpersoon bij het vinden van het blootgewaaide stapeltje obussen...)
Al zou je dat zo niet direct uit zijn gevloek afleiden ,maar Dis Petré was doorgaans een brave katholiek. Nu echter voelde hij plots een wilde vreugde in zich opborrelen :eindelijk, EIN-DE-LIJK had hij zijn schat gevonden! Hij wist al jaren dat die oude obussen vroeg of laat hier ergens te voorschijn zouden komen ,als de voorjaarsstormen de bergen stuifzand uit de duindalen wegschuurden...En nu lagen ze daar in het schemerdonker van de valavond: zes lange bruine roestcylinders, ordelijk naast elkaar, nauwelijks wat opbollend boven het vuil-grijze harde zand van de duinpan.
"Ziede wel, dat ik gelijk had!" glimlachte hij fier, terwijl hij voorzichtig strelend de rij granaten met de hand wat verder uitgroef. "Die Dutse smeerlappen ! En verdomme nog wel van mortieren kaliber 21 centemeters ! Potvermiljaarde nondedju zeg !!"
Eventjes vlug tussendoor moet ik zeggen dat Dis, ondanks zijn ietwat bosaapig uiterlijk, een braaf godsvrezend man was die met dergelijk gevloek geenszins beoogde zijn Heer de stuipen op het lijf te jagen. Maar hij was nu eenmaal een kind van zijn tijd en in die dagen vervingen zo'n seriële krachttermen bij het gewone volk van de kust driekwart van de adjectieven. Hun gebalde vorm maakte alle verdere omschrijvingen van hun diepdoorvoelde zieleroersels nodeloos. En meteen gunden ze een ontroerde geest de nodige tijd om voor zijn opwellende gedachten het juiste woord te vinden. Een zoektocht die bij ondervinding toch meestal op niets uitliep. Maar dàt even terzijde.
Dis vermoedde reeds lang dat in dit diepe langgerekte duindal, dat de dorpelingen van Westende "de doorsteek" noemden, één van de zware houwitserstellingen had gestaan, van waaruit de Duitsers tijdens de Grote Oorlog van '14-'18 de Belgische linies aan de overkant van de Ijzermonding hadden bestookt, vier jaar aan één stuk door.
Zijn schoonvader ,Bompa Cattrysse ,had er hem indertijd als eerste op gewezen: " Tijdens de artillerieduels ", oreerde hij tot vervelens toe, " worden de batterijen alsmaardoor verplaatst. Vijf, maximum tien salvo's per stuk...en dan als de weerlicht de paarden aanhaken en wegwezen, vóóraleer die van de overkant de tijd krijgen om terug te schieten !"
En Bompa zaliger wist er destijds àlles van ,van die oorlog : drie jaar kniehoog in het slijk van de loopgraven langs de IJzer gestaan ,tot hij in '17 "gepakt was door de gas" en - na een eindeloos lijkende hospitalisatie - ontslagen met de graad van adjudant. Hém mochten ze over kogels, bommen en granaten àlles vragen ! En ook zonder hem iets gevraagd werd, had hij nog jarenlang hijgend en kokhalzend vanuit zijn zetel bij het keukenvenster zijn bloedige wijsheden gespuid - of zeg maar gespuwd -, tot hij er in 1928 uiteindelijk rochelend in was gestikt...
Toch bleek de man te weten waarover hij sprak: de kuststrook van Lombardsijde stond heel de duur van de oorlog vol zwaar Duits geschut omdat de grond er droog was en de kanonnen er niet in het slijk verdwenen zoals elders langs de overstroomde rechter IJzeroever. Maar ook dààr konden ze zo'n logge vuurmonden in dat mulle zand niet vlug genoeg verplaatsen. Dus hadden ze met het puin van de huizen uit het platgeschoten dorp wegels aangelegd, kriskras door de duinen, vanaf de stukgereden kasseiweg - de latere Bassevillestraat - tot aan de artilleriestellingen, vier- à vijfhonderd meter verder de natuur in. En wie aan kanonnen denkt, zegt 'munitiedepot'...Als je dus het uiteinde van zo'n weggetje vond, zat je gegarandeerd héél dicht bij één of andere oude geschutstelling, mét bijhorende hopen granaten. En om die verroeste granaatkoppen , dààr was het natuurlijk om te doen, voor iemand die met oud koper een centje bijverdiende.
De overblijfsels van zo'n steenslagpad had Dis Petré ontdekt vlak naast zijn barak aan de Bassevillestraat, waar hij met zijn vrouw Marie en hun twee jongens woonde. Van daaruit volgde het weggetje in de richting van het strand de kronkelende bedding van de dichtgeslibde 'doorsteek' tot voorbij de Apenberg, de hoogste duintop van de streek. Hier en daar lag nù nog een stukje van dat pad bloot tussen de ondoordringbare vuurdoornstruiken, die sinds mensenheugenis de verzande zeearm hadden overwoekerd. Maar als de wilde zuidwesterstormen in het voorjaar dagenlang de duindalen uitschuurden en van al het losse stuifzand zuiverden kwamen er grotere stukken aan de oppervlakte. De harde ondergrond gaf dan gedurende korte tijd ook allerlei àndere geheime relieken van de oorlog '14-'18 prijs : een stuk loopgraaf of een ingestorte onderstand...Nadien, bij kalmer weer, geraakten deze gruwelijke souvenirs langzaamaan opnieuw bedolven onder een vers tapijt wit zand, als werden ze stil toegedekt door een lijkwade. Ik had ook 'mantel der liefde' kunnen zeggen, maar voor zo'n bloeddoordrenkt stuk slagveld lijkt mij dat minder gepast...
Deze woeste winden luidden voor een verstokte strandjutter als 'den Dis' het oogstfeest in. De zware loden knikkers uit de ontplofte kartetsen en granaten, waarmee de vijandelijke legers elkaar vier jaar lang hadden uitgemoord, lagen dan met massa's voor 't rapen. En massa's, dat wil zeggen: toch wel een tiental van die loden bolletjes per vierkante meter!...Op zo'n dag kon hij soms een hele emmer vol oogsten, méér dan in éénmaal naar huis kon worden gesjouwd. Wees maar gerust dat zoiets aardig wat opbracht ! Mensen-lief, aan zes frank de kilo, verdiende hij daarmee op één dag méér dan als metselaar op een volledige werkweek!
Na een eerste razzia op lood, deed hij met zijn twee jongens gewoonlijk nog een toer om 'shrapnels' te rapen :zwaar verroeste stukken staal van duizenden en duizenden opengebarsten obussen. Dat bracht wel veel minder op dan lood, maar daarvan lagen er dan ook tónnen. Rood of geel koper, daarentegen, was heel zeldzaam: slechts af en toe vonden ze eens een gekartelde reep uit een granaatkraag, of een enkele keer een ontstekingskop.
" Maar", had schoonvader hem ingeprent," met die smeerlapperij moet ge nondedju goed oppassen, vent!"... Tjeppe, de ijzerboer die iedere winter twee à driemaal bij hem de oogst kwam opkopen, was met zo'n spul zijn hand kwijtgespeeld...
" En dan mocht hij met z'n zatte botten nog van geluk spreken,of hij was helemaal de pijp uit geweest !"
Dis nam zich voor inderdaad goed op te passen, nu hij eindelijk zijn schat onder ogen had. Het werd toch reeds te donker om nog iets serieus te beginnen...,en morgen was het zaterdag. Dan had hij heel de namiddag de tijd om het zaakje eens op zijn gemak te bekijken...Want ook dàt had zijn schoonvader zaliger hem met horten en stoten hijgend ingeprent:
" Hou je poten eraf...als er geen licht genoeg is.... Of als het boven je macht gaat...Maar als g'uw leven beu zijt...prutst dan maar voorts...aan zo'n blindganger..." Na elke korte uitspraak moest Cattrysse met een schurende fluitstoot uit zijn verbrande longen verwoed naar lucht happen en was waarschijnlijk daarom zo kort van stof.
Zo had Dis hem ook nog nooit horen vloeken - wegens geen asem genoeg - en van huis uit wist hij dat de meeste "gazées" onder deze beperking nog het ergste leden...
Dis ,moet je weten ,was een "speciaal geval". Een schepsel-gods dat al honderd keren dood had kunnen zijn. Om te beginnen was hij een "dorpelkind" ,als boreling zieltogend te vinden gelegd aan de poort van het Zwartzusterklooster in Veurne en dankzij zijn stevig gestel en de kordate zorgen van de portierster weer tot leven gewekt. Zijn moeder was - waarschijnlijk - het frele zigeunermeisje geweest ,waarvan het leeggebloede lijk de volgende dag in het tuinprieeltje van het klooster werd ontdekt. Zijn vader was - eveneens vermoedelijk - die circusartiest die dezelfde nacht was verdwenen :"Een beer van een vent " had Zuster-portierster schor getuigd ,al had ze hem maar als een schicht in de nacht zien weglopen.
Zijn eerste kinderjaren werd Dis geplaatst bij een jong koppel keuterboertjes "bachten de kuppe" ,maar liep verloren bij de paniekerige evacuatie van de burgerbevolking tijdens de slag aan den IJzer in oktober 1914 waar hij wéér ternauwernood aan de dood ontsnapte ,en werd door de Franse autoriteiten in een weeshuis gedropt. Die kinderen werden - en zéker de sterkste onder hen - vanaf 1916 aan het werk gezet als hulpje in de krijgshospitalen achter het front om de pispotten uit te dragen en soortgelijk vaderlands werk te verrichten. Daar werd de struise Dis bevriend met één van de "gazés" die hem later officieël adopteerde...
Dis' adoptie-vader - Bompa Petré, zoals Marie hem nadien altijd had genoemd - was een doodbrave vent. Bij het begin van den oorlog was hij een plichtsbewuste infirmier geweest in de bloedige loopgraven van Ramskapelle aan den IJzer ,en er net zo goed bij één van de eerste Duitse Yperiet-aanvallen door giftgas besmet geraakt. In het krijgshostitaal van De Panne ,waar - zoals gezegd - de sanitaire basis-verzorging verzekerd werd door de halfvolwassen weeskinderen van de streek ,raakte hij bevriend met een struis jong gastje die hij , uit dank voor de goede zorgen ,als zijn eigen zoon adopteerde toen hij uit de spoedverpleging werd ontslagen.
Maar nà de wapenstilstand in november 1918 was er geen plaats meer voor brave venten en dreef de ondergrondse economie van de streek uitsluitend op het ramptoerisme en de overschotten van het slagveld ,pinhelmen ,granaathulzen en munitieresten in de eerste plaats. Nu was Bompa Petré op gebied van bommen en granater nooit een groot licht geweest ,wat nà de oorlog in de "Verwoeste Gewesten" ,als een gat in je opvoeding werd beschouwd. Hij had echter uit zijn aktieve dienst als front-brankardier altijd een heilige schrik van dat duivels tuig overgehouden en voortdurend getracht zijn aangenomen zoon het populaire "oud-ijzer-stropen" in de duinen te verbieden. Vergeefs ,zoals hierna zal blijken...
In 1919 werd het krijgshospitaal opgedoekt en verhuisde Petré naar het houten militair noodsanatorium achter de duinpolders van Westende, samen met zijn mede-patiënt Adjudant Cattrysse ,een echte ijzervreter van de zware kanonnen. Alhoewel zij zeer verschillend van karakter waren geraakten zij toch bevriend. Niet moeilijk : ze lagen daar maandenlang naast elkaar op het zelfde zaaltje. Daar ook had zijn "zoon" Dis ,die als "Aide-soigneur" mee verhuisd was uit De Panne ,tijdens het wekelijkse bezoekuur Marie Cattrysse, het knappe dochtertje van de adjudant , voor het eerst ontmoet.
Adjudant IJzervreter Cattrysse werd in '20 "stabilisé" verklaard en uit het sanatorium ontslagen omdat ze zijn eeuwig chicaneren kotsbeu waren. Hij kreeg - als compensatie "Voor Diensten Bewezen Aan Het Vaderland", zoals dat heette - van het Fonds Koning Albert een noodbarak op een voorschoot zandgrond in de Bassevillestraat cadeau. Daar kon hij dan "in de warme boezem van zijn gezin voorts liefdevol verzorgd worden" hadden ze schijnheilig verklaard in een welwillend uit het Frans vertaalde "attestatie". Zever in pakstjes, zoals gewoonlijk bij het leger, want veel warme boezem was er in zijn gezin niet te vinden :zijn vrouw was reeds in '18 in de Spaanse griep gebleven en van zijn twee kinderen ,Marie en René ,moest hij met zijn slecht karakter niet veel liefdevolle zorgen verwachten.
Toen de jonge Dis in '22 rap-rap met Marietje trouwde en als naar gewoonte bij zijn schoonfamilie introk verbeterde de sfeer in de barak er nauwelijks op. Na de rasse geboorte van klein Josephtje leek het aanhoudend gekrijs van de zuigeling het nerveus gebas van bompa nog aan te wakkeren en werd het in het onderkomen al vlug te benauwd. Waarop Marie haar Dis aanporde met kunst- en vliegwerk - en "gevonden" bouwmaterialen uit de villa-ruïnes - de woonst met twee hokken uit te breiden. Je moet weten dat "Westende-Bains" vóór de Grote Oorlog een zéér chique badplaats was met een dikke honderd rijkgemeubelde villa's van de "upper-ten". Na vier jaar aanhoudende beschieting door de Britse vloot tijdens de oorlog bleven daarvan geen twee stenen opeen staan ,maar toch viel er voor de nieuwe dorpsbewoners in deze puinvelden heelwat "grondstoffen te recupereren", zoals dat heette...En Dis was op dàt gebied allesbehalve achterlijk...Drie jaar later, toen ook Leonnetjeonverhoopt het jonge gezin kwam verrijken, barstte de barak ver uit de voegen. Nu vond zijn schoonbroer René het welletjes en week deze uit naar een opgelapte ruïne in Nieuwpoort. Om, zogezegd, dichter bij zijn werk te wonen ,als motorist op een visserssloep...In feite om eindelijk eens rustig te slapen.
Bompa Cattrysse stierf ,niks tevroeg ,in de winter van '28. De opluchting na zijn dood was maar van korte duur , want toen het jaar daarop de grote krisis uitbrak werd het militair sanatorium in de duinen van Lombardzijde om besparingsredenen opgedoekt en bompa Petré op zijn beurt aan "hun liefdevolle zorgen toevertrouwd"...Zeer tegen de zin van Marie, maar Dis hield teveel van zijn adoptievader om hem in een sinister hospitaal ergens in het Walenland te laten wegteren. Hij dreef - voor de eerste én laatste maal als een waar gezinshoofd - zijn wil door :" Pa blijft hier!". Maar nog geen jaar later stikte ook dié sukkelaar in zijn bloedfluimen, net zoals wijlen zijn oude vriend Cattrysse. In dezelfde zetel bij het venster, amper veertig. Tot grote opluchting van Marie ,die nooit gesnapt heeft waarom de dood van die "lastpost" haar man zo had aangegrepen ( "'t Is verdimme toch nie joen éigen Paa !"...) en Dis nam ook niet de moeite om het haar uit te leggen. Zijn diepe gevoelens van dankbaarheid voor zijn adoptie door die invalide sukkel kon hij nooit onder woorden brengen ,daar begreep zijn wijf toch niets van. En bij hoogoplopende ruzies of een zatte bui dat beetje begrip erin slààn ,was goed voor af en toe een keer : Dis mocht daar niet mee overdrijven ,want met de force van zijn berenlijf kwamen daar nog ongelukken van...Maar sindsdien dronk hij meer dan naar gewoonte, als om haar te pesten...En al bij al ,met de bluts en de buil ,waren ze toch content met elkaar ,met hun twee ferme zonen die groeiden lijk kool en hun eigen barak op hun eigen lapje zandgrond...Raar volkje toch ,destijds daar in de duinen...
In het begin van zijn huwelijk met Marietje Cattrysse was het natuurlijk "armoe-sta-bij" geweest ,moest hij nu toegeven ,met héél dien tijd achtereenvolgens die twee invalide bompas stervend in huis ,maar al bij al hadden ze het samen de laatste tien jaar nadien toch nog zo slecht niet gedaan ,met z'n twee gezonde gastjes erbij...
Terwijl Dis door het donkere duindal terug naar de barak sjokte, gromde hij nog vergenoegd bij de herinnering aan zijn opstandige jonge jaren nà den oorlog.
Thuis in de barak aangekomen vertelde hij voorlopig niets over zijn vondst van die hoop munitie.
Toen hij 's anderendaags na de middag terug was van zijn werk op de bouwwerf in de nieuwe kazerne naast de Ijzermonding, groef hij alvast een diepe greppel langs de stapel obussen, om voorzichtig de omvang van zijn schat te testen.
" Eerst eens goed zien hoeveel er opéén liggen en hoe diep die stapel onder 't zand zit...". Dat viel onverhoopt mee, want onder de bovenste rij van zes, die reeds half-bloot gewaaid was, staken nog minstens twee lagen: één van zeven stuks en één van acht. Alvast veertien ,dat hij zéker wist ! Dieper geraakte hij voorlopig niet zonder de greppel te verbreden...Miljaarde, een echt munitiedepot, ijlings achtergelaten door de wegtrekkende Duitsers in '18!... Op zicht dus éenentwintig zware kanjers van kaliber 210, met elk twee dikke koperkragen : zo'n goudmijn had hij van zijn hele leven nog nooit gezien!...Op de neus van de bovenste zes obussen stak een vervaarlijke groen-geoxideerde ontstekingskop, maar de vijftien onderliggende waren zo te zien nog ongewapend. Aan de zijkanten van de stapel peuterde hij voorzichtig de roestbruine zandkorsten weg om te zien of er soms een valstrik tussen lag - een op scherp gestelde handgranaat misschien - maar hij vond niets verdachts... Veel details kon hij ten andere niet onderscheiden, want de oude granaten zaten stevig aanééngekoekt van de roest. Hij twijfelde nog een tijdje ,de vaderlijke waarschuwingen indachtig , maar kon op de duur niet aan de verleiding weerstaan om te pogen die compacte roestklomp munitie open te breken...
Gemakkelijk ging het niet en hij moest zwaar wrikken met zijn spade om de eerste obussen los te krijgen. Maar toen nam zijn voorzichtige aard weer de bovenhand, want de purperschemer begon reeds te vallen...Dus stelde hij voor alle zekerheid het loskappen van de koperkragen maar uit tot morgen ,zondag : zo'n delicaat werk kon je beter bij volle daglicht uitvoeren...
Thuis wou hij zijn vondst niet langer verzwijgen en zijn fier opgeklopte beschrijvingen kruidden het frugale avondeten van hen gevieren, onder de warme gele gloed van de olielamp. Meestal waren ze aan tafel niet veel van zeggen - eten was daarvoor een te belangrijke bezigheid - maar nu voerden de beide jongens het hoogste woord. Op zaterdag kwam dat wel meer voor, want dan was de oudste, Joseph, terug van Sint-Truiden, om trots verslag uit te brengen over zijn belevenissen van de afgelopen week op Saffraanberg, de nieuwe Vlaamse cadettenschool. Daar was hij internist in het derde middelbaar, op kosten van de staat. De studiebeurs voor deze kweekschool van het leger was hem een paar jaar geleden zonder veel moeite toegekend: als kleinzoon van een oorlogsinvalide-adjudant-met-zes-frontstrepen mocht hij destijds als "prioritair" aan het toelatingsexamen deelnemen. En met zijn knappe bol was hij dan ook glanzend geslaagd, zonder problemen. Heel de week verbleef hij dus in deze schoolkazerne en kwam enkel zaterdagavond 'met permissie (vergunning)'...De militaire tucht deed hem geen kwaad - wel in tegendeel - en hij was zo fier als een gieter op zijn cadettenuniform. Knappe slanke jongen, een blonderik met de koele grijze ogen van zijn moeder die bij iedere gelegenheid schijnheilig zuchtte dat "onze Joseph later nog veel malheuren zal doen bij 't vrouwvolk..." Daarbij sprak hij al vloeiend Frans en voelde zich hier ,tijdens de week-ends in het dorp ,onder het jonkvolk ,een hele meneer...
Leon, de jongste krawaat, zat nog op de gemeenteschool bijmeester Denolf in de voorlaatste klas: een kwikzilver ventje, struis gebouwd met een pikzwarte brosse, helemaal zijn vader...Maar van karakter eerder een doorbijter zoals Marie en voor niets bang. Als je de twee jongens naast elkaar zette zou je nooit denken dat het broertjes waren :zó verschillend. Maar dàt waren zijn vader en moeder tenslotte ook: Dis leek sprekend op die struise Turkse berentemmer van de cirque, overlaatst, terwijl Marie iets had van dat blonde koorddanseresje. Klein Leonnetje droomde ervan binnen vijftien maanden (en twaalf dagen !) scheepsjongen te worden bij zijn oom op de "Astrid" ,één van de nieuwe vissersboten in Nieuwpoort en later schipper met een eigen sloep. Maar Marie wist heel goed dat de plaatsjes voor jonge gasten op zee maar dun gezaaid waren en remde daarom zijn wilde plannen wat af. Ze hadden het wel niet erg breed, maar het magere loon dat hij als manusje-van-alles aan boord kon verdienen zou daar niet veel aan verbeteren. Daarbij, haar Dis had van de heersende werkloosheid zelden last en bracht nog steeds goed binnen. Als die nog een half jaartje kon voortmetselen aan de nieuwe kazerne achter de vuurtoren voor de "école D.C.A." (Défence Contre Avions)- ofte opleidingscentrum voor luchtverdediging -vóór ze in december uitvroren, zouden ze geen armoede lijden...En de moestuin beloofde goddank deze lente goed op te brengen. Ja, mits in de herfst wat konijnen te strikken in de duinen of wat vis te stropen op het strand, zouden ze de komende winter wel weer zonder kleerscheuren doorkomen...Tenslotte, zeg: wie met de crisis tegenwoordig een jaar vooruit kon kijken mocht echt niet klagen, vond ze.
Neen, meende Marie, als het enigszins mogelijk was kon ze Leon ,haar kleinste - zij het dan dik tegen zijn goesting - beter eerst nog drie jaar naar de 'Ecole Moyenne' in Nieuwpoort laten gaan, zoals meester Denolf had aangeraden. Want met een diploma van lager middelbaar lag de weg naar het brevet van scheepsmecanicien en zelfs dat van schipper wijd open. Met een beurs van het 'Oorlogs-verminktenfonds', wel te verstaan, want zelf kon Marie die kosten natuurlijk niet meer opbrengen: twee studenten was voor een gezin armoedzaaiers iets van het goede teveel...
Maar dat was nog ijle toekomstmuziek :eerst de volgende winter doorkomen...,en dan zien we weeral verder...En hopen dat de vorst in december lang genoeg uitblijft, zodat Dis kan blijven werken...
'Den Dis' beschreef ondertussen aan tafel in geuren en kleuren zijn vondst en de jongens rekenden opgewonden voor dat de banden rond de obussen misschien wel tachtig kilo koper zouden kunnen opleveren!
"Verdomme, bijna een maandloon !", lachte vader fier. Marie was niet zo uitgelaten als haar 'vent'. En nadien, in bed, bedierf ze de pret met allerlei achterdochtige bedenkingen die zijn concentratie verstoorden. Waardoor het nog een stuk langer duurde dan gewoonlijk. En toen zij zich, na zijn "numéro", van hem had afgekeerd, fluisterde ze nuchter over haar schouder: "Ja, ja, Dis, ziet maar heel goed uit uw ogen ! Stijf voorzichtig zijn, vent..."
"Ik zijn àltijd voorzichtig", hijgde hij tevreden achter haar rug. Ze schokschouderde wat bokkig en, terwijl ze de snottige smurrie met het nachthemd van haar onderbuik veegde, zuchtte ze gelaten: " Een ongeluk is rap gebeurd..."
Ja ,dedju ,een ongeluk is rap gebeurd ! Dat zal die duistere schim óók wel gedacht hebben, toen deze zich de volgende zondagmorgen, in de paarse schemer juist voor zonsopgang over de blootgelegde stapel granaten boog. Gisteren namiddag had hij vanuit de verte Dis hier zien graven en plots was het duivels plan bij hem opgekomen, waarmee hij definitief een oude rekening hoopte te vereffenen. Gedurende al die jaren had hij nooit met zijn wrok tegen die bosaap tekoop gelopen ,maar heimelijk altijd gehoopt ooit dat oude affront te kunnen wreken ! Het mocht dan al vijftien jaar geleden zijn :zoiets vrat nog steeds aan zijn eigendunk ! Hem ZIJN mokkel ,die hete Marie Cattrysse waar hij destijds al een paar weken mee gesmost had ,ongevraagd voor zijn neus wegritsen en er rap-rap mee trouwen ! Zoiets kon geen énkele vent met kloten aan z'n lijf accepteren ! En de borrels van deze nacht hadden hem de nodige courage gegeven om de laffe twijfel te overwinnen en z'n plan door te zetten.
Hij spuwde eens flink in beide handpalmen en draaide de grote gastang vast op de groene ontstekingskop van de eerste obus. Die doorroeste rommel loskrijgen beloofde een aardige karwei te worden en veel tijd hàd hij niet..." Linkse draad of rechtse ,dat weet ge verdomme nooit met die smeerlappen! "...Zich met zijn vuurslag in het donker bijlichtend had hij al ontcijferd dat het een tijdontsteker betrof: " Z.Z." kon hij lezen, voor het Duitse "Zeitzünder" , 'tijdontsteking' dus . Maar uit de rest van de verroeste letters kon hij noch "Rostock", noch "Lübeck" maken, de twee codewoorden voor rechtse of linkse draad...Dat was één van de vele nuttige trucs die de Duitse krijgsgevangenen hem na de Grote Oorlog hadden bijgebracht toen hij meehielp de Ijzervlakte ontmijnen. Een rotwerk, dat echter veel geld had opgebracht. En destijds in zijn zotte jaren kon hij dit vele geld goed gebruiken bij de wijven... Miljaarde, als hij dààr aan terugdacht! ...
En eerlijk gezegd was er sindsdien nog niet zo veel veranderd, moest hij toegeven: bij hem draaide alles nog steeds rond het trakteren van de teven. De poen en de poezen, en de zuip natuurlijk... Zoals nu weer met Marie Cattrysse ,dat schatteke...Dat hij dié in zijn jongentijd zo rap had laten vallen ,vrat nog steeds aan zijn eigendunk ! Eigen schuld ,dikke bult ,natuurlijk...Had hij toén zijn verstand gebruikt ,zou hij haar zéker nog tien keer plat gekregen hebben ! Ja-ja ,zéker ! Als hij haar vijftien jaar geleden niet had afgeblafd ,hé ,toen ze in tranen afkwam met die versleten chantage van m'n-regels-zijn-niet-doorgekomen ! "Niét met Bibi hé ! " had hij toen trots gezegd...Zéker tien keren nog ! Maar dat die stomme geit toens verdomme hals over kop met die kloot van een Dis was getrouwd zat hem na al die jaren nog steeds dwars! Enfin ,'t is nooit telaat :hopelijk kwam daar binnenkort wel verandering in...als z'n plan lukte.
Maar kom ,hij moest z'n kop bij het werk houden ,of er gebeurden nog ongelukken...
Al wringend voelde hij de koperen kop met een knakje meegeven: ha ,dus tóch rechtse draad ! En de tijdontsteking begon te lopen. Nu nog een beetje doordraaien en de klikken tellen: één per uur vertraging...Hij moest den Dis niet vóór elvenhalf verwachten, dat maakte dus nog vier uur minstens...
Maar bij het voorzichtig voortwringen aan de kop knerste en tjierpte de droge schroefdraad zo schril door de prille morgen dat van klikken tellen niets in huis kwam. Tot overmaat van ramp begonnen als bij afspraak overal in 't rond de kerkklokken te luiden voor de vroegmis. Met een knetterende vloek wierp hij de gastang van zich af en wilde juist met een ferme schop tegen de hoop obussen zijn woede oprisping koelen toen hij in de verte stemmen meende te horen.
Ademloos spitste hij de oren en probeerde tussen het ontluisterend klokkengebeier een menselijk geluid te zeven...Uit de duinpan wat verderop tegen de tramlijn vloog de in hun morgendutje gestoorde meeuwenkolonie kwaadkrijsend weg naar het strand :een onmiskenbaar teken dat daar volk liep...En ja hoor, duidelijk nu: twee stemmen...Zat gevloek... Het leek wel een dronkemanskrakeel. Als ze van de duinen achter de grote baan de Doorsteek volgden recht naar Westende-dorp moesten ze bijna zeker hier voorbij... Verdomme ,ook dàt nog!
Alle pezen gespannen, stokstijf, zijn adem beheersend hoorde hij hen duidelijk dichterbij komen...Kom, beter vlug even op de kam tussen het helmgras wegduiken!
" Miljaarde! Moesten ze me nu hier bij die hoop obussen herkennen, ze zouden me later nogal rap bij m'n pietje stekken, denk ik!" En vlugger dan je van zo'n verlopen vent zou verwachten schoot hij vierklauwens de stijle mulle zandhelling op, dook achter een bosje op zijn buik en tuurde in het duister dal vanwaar de stemmen kwamen.
De eerste roze zonnestralen streelden over de hoogste blonde helmgraskopjes, maar de diepe duinpannen lagen nog vol kille grijze schaduwen. Toch zag hij ze nu vanop zijn uitkijkpost duidelijk aankomen :de garde die samen met een andere vent zijn zware zwarte dienstfiets voortduwde waar bij ze alle vijf stappen stilstonden om hun hoogoplopend meningsverschil meer kracht bij te zetten.
" G'ebt geen bewijs, zeg ik !"
" En dàt dan?! Die konijnen komen uit de lucht gevallen ,zeker? Recht in uwen schoofzak! Is dàt een keer geluk hebben, hé!"
Ze waren nu de obussen tot op een dertig meter genaderd maar hadden slechts oog voor elkaar." Ik heb ze gevonden, zeg ik u! Aan d' Apenberg, in d'eerste struiken links ,als ge van 't strand komt..."
Weer stond de garde stil en keek zijn slachtoffer neerbuigend aan: "Luistert vent, ge weet dat ik u niet goed kan verdragen. En zal ik u zeggen waarom ?"
" Pff! 't Zal weer wat zijn! Altijd de kleintjes die het misdaan hebben, hé! Maar moest ik zo rijk zijn als de brouwer of den baron hier, ge zoudt wel ànders piepen, hé monsieur de gardevil!"
" Rijk of pover maakt voor mij nie uit vent, en wat gij van de politiek denkt nog minder: voor mijn part moogt gij beweren dat de kiekens in Moskou tanden hebben! "
"Moskou, Moskou, daar veeg ik m'n gat aan :ik heb met die moordenaars geen uitstaans !"
" Tiens, da's nieuw!" monkelde de garde," een mens leert iedere dag wat bij..." Ze sjokten samen weer voort. " En luistert goed vent: Baron Crommelinck heeft hier niets mee te maken, tenzij dat het toevallig zíjne grond was waarop ge ging stropen. Maar de wet is de wet: als de jacht gesloten is mag er niemand wild vangen. En zekers niet zonder permis. En nog minder met stroppen! En dan nog op een vreemde grond, verdomme ! Dat zijn vier overtredingen op rij, als ik goed kan tellen...Maar dat zou ik allemaal nog door de vingers zien, moest ge niet zo liegen! Ge liegt dat ge scheel ziet, en dàt kan ik niet verdragen! En daarvoor gaat ge mee naar den buro voor een proces...Want moest ge eerlijk geweest zijn ,en gezegd hebben: Garde..." Verbijsterd brak hij af: " Wat is me dàt hier, nondedju!!"
Ze lieten beiden als op bevel de fiets opzij vallen en stapten stijf en traag de laatste vijf meter af tot naast de vrijgegraven stapel granaten. "Wat is me dàt hier ,nondedju de nondedju! Die klootzak wilt zeker heel het dorp opblazen?!"
Boven hen op de duinkam hield de loerder in bange spanning de adem in: "Oei, dat begint hier fameus te stinken...Met die kapotte tijdontsteking kan dat vuurwerk ieder moment beginnen vlammen: krijg ik verdomme twéé vreemde lijken in m'n nek in plaats van alleene den Dis! En dan nog wel twee waar ik niets aan heb...Kom op vader, de piste in: we scheren ons hier rap weg voor het te laat is !..."
Het ware anders formidabel geweest had hij de flukse hemelvaart van die zwarte bosaap mogen meemaken, of beter nog: de helse knal op een foto kunnen vastleggen. Wat stom dat hij er gisterenavond niet aan gedacht had zijn Kodakbox klaar te leggen...Maar enfin, voor spijt was nu geen tijd !
Als een krab sloop hij op zijn buik zijwaarts de blinde helling af en zette het in de schaduw van de volgende duinpan op een lopen. Maar amper een minuutje later hield hij brusk de pas in: "Verdomme, m'n gastang! Die ligt daar nog! En met m'n naam erop geverfd in vette rode letters..."
De garde en de stroper stonden ondertussen de stapel obussen langs alle kanten van op een afstandje te taxeren." Nonde miljaarde de nondedjusche potverdomme !" vervolgde de geschrokken champetter zijn overpeinzingen:" Hier zie, verse scharen in het koper: hij heeft al aan die eerste kop zitten prutsen! Die klootzak was zeker z'n leven beu?"
Zijn maat stapte manmoedig de greppel in maar werd bij zijn schabbernak achteruit gerukt: "Gij niet, hé Charel: met uw pikkels afblijven! Of moet ik er u soms nog een proces bijgeven?"
Toen leek hem een licht op te gaan en dacht hij de oplossing gevonden te hebben: " Luistert, gij zijt soldaat geweest: ge weet wat een uitdrukkelijken order is, hé? Of moet ik zeggen "eine Befehl" omdat ge't zoudt verstaan? Een bevel dat ge moet executeren op straffe van de dood met de kogel..."
"De kogel, nondedju?" De andere proestte het uit:" Champetter, ge gaat mij toch niet doodschieten met uw matrak, zeker? Oejoejoej zeg, strak kak ik nog in m'n broek van de schrik!"
" De kogel," vervolgde de garde onverstoorbaar als stond hij opnieuw in de redoute nummer acht aan de Ijzer. " Ewel, ik geef hier den uitdrukkelijken order dat gij als soldaat de wacht gaat houden bij dezen munitiedepot en niemand gaat laten naderen tot op...laat ons zeggen, twintig meter. Dat zijn de twee duinkammen links en rechts, die struik gindervoor en daar die rotte plank."
" Maar champetter, ge zijt gij zeker nog zat? We zijn wij niet meer bij den troep, hé :gij hebt mij niets te commanderen! En vergeet ge niet dat ik aan de verkeerde kant van de Ijzer zat? Bij de Teutoonse barbaren, hé! Für Kaiser und Vaterland! Ge moet mij dus niet teveel vragen, hé! Ik santinel spelen bij dat tuig terwijl gij er nog rap één gaat pakken in de Lekkerbek zeker?! Dat ziet ge verdammt van hier! Scheisse!" Die guturale manier van spreken dankte hij blijkbaar niet uitsluitend aan zijn overvloedig pintelieren....
" Vent, moest ik willen, ik stak u in den amigo, weet ge dat?! Ge zijt nu Belg geworden voor iéts: als ik commandeer moet gij luisteren op straf van boete! Of ik kan u ook rekwisioteren...rekwi...siteren voor een hele dag. Of als ge dat niet verstaat: opeisen, in 't Vlaams... Aufheischen in Deutsch, verstehen! Verdoemde Moef! 't Is alleen omdat ik daarvoor eerst een koppel uur moet staan schrijven dat ik het niet doe..."
Hij begon met de minuut wat van zijn grandeur te verliezen: " En luistert vent, zo kan dat hier niet blijven liggen; dat moet reglementair afgespannen worden of daar komen vodden van. Ik moet gaan bellen naar den buro en volk optrommelen van de gemeentedienst. En dan de gendarmen van Nieuwpoort en de démineurs van 't leger...En dat allemaal op een zondag morgen! Als ge mij niet helpt zijn de gevolgen voor u en hebt gij de doden op uw geweten. En dan zal ik zorgen dat ge voor jaren de bak in vliegt!... Wat is 't? Eier of joeng ?"
De stroper keek hem wikkend aan: "Na schön...M'n twee Kaninchen zurück én die Prozessen vergeten: dan bleib ik hier op wacht bis die Glocken luiden vorr de hoogmis !"
" Eén konijn, en wachten tot nà de mis!" Bij het afbieden stak de veldwachter zijn handpalm uit gelijk een volleerde paardenkoopman. De stroper klopte af met een kordaat "al-richt" zoals ook Sheriff Taylor in zijn wekelijkse aflevering van 'Ivanovs Cowboyverhalen' steeds zei. Met deze lectuur scherpte hij namelijk zijn kennis van het Vlaams aan...Ze redetwistten nog even wie welk konijn kreeg en duwden dan samen luid sakkerend de zware dienstfiets over de laatste mulle zandrug tot op de bocht van de Bassevillestraat...
"So zie, jetzt wird's schon gaan was !? Oder moet ge vielleicht bis ins dorp geduwd werden !?" Na nog een paar geschreeuwde lieftalligheden over en weer verdween de veldwachter zigzaggend achter de hoek. De stroper keek hem monkelend na: hij had de garde met zijn gebroken Duits koeterwaals weer eens flink op zijn paard gekregen.
" Omdat die zatlap op de hoogte is van mijn Duits militair verleden moet hij potverdomme niet denken mij daarmee te kunnen chanteren, hé!" Sinds hij twintig jaar geleden als Duitse krijgsgevangene in de Borinage werd tewerkgesteld had hij perfect Vlaams leren spreken, of liever gezegd: Limburgs. Het Waals dialekt dat hij er van zijn porion had opgestoken was buiten Charleroi niet bruikbaar. Van de Polen en Wit-Russen in zijn shift had hij wél alle - maar dan ook àlle - uitdrukkingen geleerd in verband met de voortplanting en aanverwante handelingen, volzinnen die hem in de bajes heel populair maakten. Maar met zijn Liiimburrugs kon hij na een paar jaar reeds probleemloos voor de dag komen, dank zij zijn Duitse achtergrond. En juist omdat die superpatriot van een garde steeds over die Teutoonse roots struikelde deed de stroper er graag een schepje bovenop als ze het met elkaar aan de stok kregen.
Terug op zijn "wachtpost" duurde het niet lang voor de stroper gehurkt in de greppel met een takje zat te peuteren in de ongewapende granaatneuzen van de onderste rijen. Eerst kreeg hij enkel roestbruine zandkorsten los maar uiteindelijk begonnen de eerste zwarte kruitschilfers te komen. Het takje was echter te kort om dieper in het granaatlijf te roeren en hij besloot beter gerief te zoeken.
Ondertussen vraten de chemicaliën in de verwrongen tijdontsteker langzaam en geruisloos de beveiligingsdraad door van de opgespannen slagpin...
Op tien stappen van de vuurdoornstruiken verderop vond hij de gastang, half in het mulle zand verzonken. Waarom deze zo'n eind van de obussen verwijderd lag was hem een raadsel. Maar de verse koperglinsters op de bektanden logen er niet om :hiermee was wel degelijk aan de ontstekingskop gewrongen. Op de steel stond er in rode verf "P.G." geschilderd. De stroper stak de tang achter zijn broeksriem en zocht zich tussen de doornstruiken een stevig recht takje uit van twee voet langdat hij op de terugweg met zijn jachtmes mooi fatsoeneerde.
Nu kwamen de zwarte kruitschilfers makkelijker los. Hij ving ze in de handpalm op en gooide het goedje zorgvuldig bijeen in zijn schoofzak, bovenop het resterende konijn. En het bleef maar komen! Toen de eerste obus ver leeg leek, begon hij aan de volgende. Een geduldwerkje van lange asem, maar op den duur raakte de zak langzamerhand vol. Zoveel had hij verdomme nog nooit geoogst! Zou dàt even een knal geven,zeg ! Diep verzonken in zijn wonderbare visvangst merkte hij niet eens dat de kerkklok het einde van de hoogmis luidde.
Verschrikt sprong hij op: hoorde hij daar geen stemmen? Ja, duidelijk: van tien-negen de garde met zijn opgeëist werkvolk! Verdomme, als die mannen iets merkten van zijn kruitdiefstal dan grepen de gendarmen hem bij de eerstvolgende "aanslag van het proletariaat" onmiddellijk bij de lurven! Wat nu gedaan? Daar! Vlug schopte hij wat zand tegen de neuzen van de twee leeggepeuterde granaten en schoot dan als een scheve schicht met zijn schoofzak het duin op! Achter de kam liet hij zich vallen en merkte niet eens de verse sporen die zijn geheimzinnige voorganger er een paar uur geleden had nagelaten...In ademloze spanning spitste hij de oren... Kinderstemmen ? ! Neen, dat kon onmogelijk de champetter zijn... Loerend door het helmgras zag hij van achter de bocht twee jongens komen aanlopen die hij maar half herkende. Maar de man die toen volgde bleek Zwarten Dis te zijn, de metser van achter den hoek, samen met zijn knap blond wijfje, Marie...
Die zondagmorgen waren de Petré's na de mis bij hoge uitzondering géén pint gaan drinken in de 'Tramstatie', maar recht naar huis gestapt. Pa verwisselde vlug van kleren, vees zijn vettige werkklak op één oor en gevieren liepen ze vervolgens 'in kolonne per één' de duinen in. Dis trok de kop, gewapend met ijzerzaag en beitels. Joseph droeg de spade als een geschouderd geweer en Leon volgde in zijn zog, luid zingend met de zinken emmer over zijn hoofd. Marie sloot de stoet, op blote voeten, haar zondagse schoenen zuinig in de hand. In het zicht van de blootgelegde bommenstapel drongen de jongens opgewonden vooruit om hardop de opééngestapelde obussen te tellen en - ondanks de van ver geroepen vermaningen van hun moeder - de groene koperkragen gulzig te betasten. Pa liet eerst fier begaan tot het door al die vreemde voetsporen in het zand met een schok tot hem doordrong dat "zijn schat" in de nacht of de vroege morgen ongewenst bezoek had gekregen. Hij liet echter niets merken maar joeg toch de jongens uit de greppel.
Marie vond het nu ook al welletjes en commandeerde haar kinderen mee terug naar huis: ze moest het konijn voor het middageten nog klaarmaken. Een uitvlucht als een ander. En Leon had zoals gewoonlijk vergeten de bottines van zijn Jong-Dinaso-uniform te poetsen. Allee gauw-gauw , vooruit ! Joseph kon nog gemakkelijk een stuk van de hof omspitten ,vond ze bits, alvorens hij na het eten weer bij de meisjes in het dorp zou gaan pronken met zijn stijfgestreken kadettenkostuumtje.