De ondervraging begon anders al goed:
"Of hij soms joodse, of niet-Germaanse voorouders had ?"
" Natuurlijk niet! Mijn moeder is van boerenafkomst en vader was metselaar..."
" Vrijmetselaar ?!", vroeg de bleke scribent, verbijsterd reeds zó vlug een vette vis te vangen. Maar Joseph hield zich van de domme.
" Nee-nee, op chantier bij ne entrepreneur "
" Hij metselde dus brieken met mortel aaneen wilt ge zeggen ?" vroeg de andere ontnuchterd.
" Wel, heu...ik heb hem nooit bezig gezien...", begon Joseph voorzichtig " maar ik denk dat het in den bouw ongeveer zo in z'n werk gaat, ja..."
" Maar is het een Jood ?!" De man keek hem indringend aan, maar Joseph wimpelde hem af.
" Hoe kan ik dat nu weten! M'n vader is al vier jaar dood! " Dat beloofde hier plezant te worden, zeg!
" Dood of levend heeft hier niets mee te maken! " poneerde de muggenzifter nogal voorbarig, " Hoe staat het met de grootouders ? Petré is geen erg zuivere Germaanse naam, hé! Waren die allemaal van Arische afkomst?"
" Bij lange niet! Langs moeders kant waren 't al gewone boeremensen, die ik niet gekend heb, maar Bompa Petré wél: dat was een adjudant in '14-'18, en zéker geen artiest! "
De schrijver kneep een moment de ogen stijf dicht en kamde, onder het trekken van heftige grimassen, verwoed met de vingers door zijn dunne haar. Tenslotte keek hij Joseph schuddebollend aan: " Luistert eens Paljaske, als ge het verschil niet kent tussen Arisch en artiest, wat komt gij hier dan doen verdomme! " Wat moest hij dààr zo maar direct op antwoorden ? Hij zag de man een vraagteken zetten in het kwestieuze vakje en voelde plots zijn prachtig bruin, paard veranderen in een muilezel...Dat stomme vraagteken zou hem later in Rusland nog zuur opbreken...
De medische testen-aan-de-lopende-band waren, indien mogelijk, nog indringender. Ze moesten zich uitkleden tot op hun onderbroek en werden gekeurd als verdacht slachtvee, beklopt, gewogen en gemeten: " Mond open! " en de rotte kiezen geteld. Welke ziekten hij allemaal had overleefd ? Gonorroe ? En syfilis ?... Verdomme, wist hij veel!
Geïntimideerd werden ze van het ene zaaltje in het andere gedreven. Het klapstuk kwam toen ze zelfs per groepjes van tien hun laatste sluier moesten laten zakken en voorover buigen met de rug naar een verveelde verpleger, die het twijfelachtige genoegen mocht smaken op één namiddag vijfhonderd blote konten open te sperren. Zijn collega viel de eer te beurt achter een gordijn evenveel geslachtsdelen te wikken en te wegen, wat niet steeds vlekkeloos verliep. De rekruten kwamen één voor één vanachter het laken vandaan, de ene bleek en de andere met een rode kop, maar iedereen hield zijn persoonlijke steekkaart, formaat A4, stijf op de onderbuik gedrukt...
Toen hun groepje zich weer mocht aankleden, voelden ze zich al heel wat meer mans en als ze al in hun christelijke pudeur gekrenkt werden door het handtastelijke gepruts achter het gordijn, dan werd dit nu vol branie weggelachen.
Pinjaert vertrouwde hem bedrukt toe: " Die gast zei dat ik mij moet laten opereren...",om het dan uit te gieren: " Hij is naar het schijnt twintig centimeter te lang! " En een droge Limburger wist te vertellen dat Albrecht "bij die kloteweger zijn tong had getoond, bij gebrek aan iets anders! Ha-ha! " Verschrikkelijk leuk.
Het avondeten verorberden ze weer op de binnenkoer: een gamel vol dikke, lauwe goulashsoep, een homp Duits commiesbrood, met een zure appel na. En toen was het aanschuiven voor een strozak met een soldatendeken, die om het ergst naar motballen stonken.
Groep-zes-Asselman kreeg een slaapzaal toegewezen met britsen drie hoog en even was er heibel omdat de Antwerpenaren met de beste plaatsen wilden gaan lopen. Tot P.B.S. kortweg de alfabetische volgorde opdrong: Aspeslaghs verdween dus met heel zijn hebben en houden richting Albrecht, bij de deur, en Pinjaert kwam boven Joseph te liggen aan het uiteinde van het zaaltje, tegen het venster. Het was er vergeven van de muggen, maar het open raam gaf toch wat koelte. Elektrisch licht was er niet, dus ook geen verduisteringsgordijnen en zo kwam samen met de avondschemer ook wat frisse lucht hun zweterige lijven afkoelen.
De meeste jongens gingen even luid proestend pletsen onder het lauwe water van de waszaalkranen, maar het raakte daar na een half uurtje vlug overvol, met de schreeuwende laatkomers die ook graag even een beurt wilden. De W.C.'s bleken al ras een ware ramp en niet berekend op de grote toevloed kandidaten die last kregen van - naar later bleek - de vette worst bij het middagmaal. Daarbij werd vlug duidelijk dat de rekruten het juist mikken nog moesten leren ...
In de slaapzalen mocht niet worden gerookt, met het oog op brandgevaar. Dus hurkten er veel kliekjes paffend in het duister op de gangvloer bijeen, moppen te tappen en brullend te lachen. De mannen met problemen thuis lagen stil op hun brits te piekeren, of zacht tegen een verwante ziel hun lever te lichten, als zaten ze in een biechtstoel.
Om elf uur schalde een luidspreker: " Doven van vuren en lichten! " Die waren er wel niet, maar het klonk heel militair..." Stilte op de slaapzalen! ... Morgenvroeg wekken om zes uur!"...
De bevolen stilte was een lachertje, want de moppentappers kregen er maar niet genoeg van en in de omliggende britsen barstten, gedempt door de dekens, aanhoudend buien van hikkend gegier los. Tot Albrecht er moegetergd tegen middernacht mee dreigde " morgenvroeg bij het commando verslag uit te brengen"...
Joseph bleef nog lang liggen woelen: het gekriebel van de strozak, de muggenplaag en de zwoele zweetlucht rondom hielden hem wakker tot de zwarte sterrenhemel in het open raam begon te verbleken. Uiteindelijk viel hij toch in slaap en droomde hij van zijn setter Toerrah, die een Hitlersnor had opgeplakt en met een diepe keel-stem steeds maar gromde van "Du dummer Hund! ...Du dummer Hund! "...Tot meester Engelborghs het beest met zijn glimmende laarzen een stamp gaf en schreeuwde: " Opstaan en wassen! Verzameling-eten om half zeven! "....
Het duurde even voor Joseph zich realiseerde dat P.B.S. in het deurgat stond te kelen, zichtbaar slecht gemutst: voor hem was de nacht blijkbaar óók stukken te kort geweest...
Na het ontbijt moest iedere kameroverste twee man aanduiden om de W.C.'s te ontstoppen en volgens Albrecht waren dat zijn alfabetische volgelingen Aspeslaghs en Bergmans. De rest kreeg tot acht uur om de slaapzaal op te ruimen en het beddegoed te plooien, maar het duurde wel even voor het baasje tevreden was met het resultaat. Die vent kreeg reeds echte Führerallures en raar genoeg werd zijn gezag door praktisch iedereen aanvaard. Op Bergmans na, dan...
" Bill" Bergmans was even groot, maar een stuk struiser dan de kameroverste en zijn V.N.V.uniform gaf hem bij zijn sjofele burgermakkers een uitstraling waar 'azijnpisser' Albrecht nog niet aan kon tippen. Bill verstond de kunst om met zijn lijzige onderbroekenhumor de lachers op zijn kant te krijgen. Hij oogstte vooral veel bijval met zijn bruingebakken verhalen over zijn bevindingen als latrinekuiser, in de aard van: " Die van Albrecht waren goed te herkennen: zo'n lange! Dun, en stijf...Met middenin een dubbele knik, in de vorm van een SS...Ge moet het maar kunnen, hé: echt vakmanschap! Daar heeft hij zeker van jongsaf op geoefend..." Maar het lachen ging niet meer van harte...
In de loop van de morgen legden ze de eerste sportproeven af op de hindernisbaan achter de kazerne en wie daarbij maar een pover resultaat haalde kon "goede punten" bijwinnen door zwemmend heen en weer de vest over te steken. Maar gezien het warme weer profiteerden ook de flinke, reeds geslaagde atleten geestdriftig mee van deze gelegenheid om een frisse duik te nemen. Het viel Joseph wel op hoe weinig jongens er feitelijk hun kop boven water konden houden, terwijl ze " op z'n hondjes" wanhopig de andere oever trachtten te bereiken. Van de vijfhonderd dreigden er tientallen te verdrinken en moesten kokhalzend op het rubberen reddingsvlot getrokken worden, tot grote hilariteit van de bleke Tarzans die wél in de proef waren geslaagd.
Drie-vier mannen weigerden zelfs vlakaf in het water te springen. " Maar sukkelaar, wat komt gij hier dan feitelijk doen?", vroeg een instructeur geërgerd. Waarop een Gentse "Strop" gevat antwoordde: " Wel, ik dacht dat we met de trein naar Rusland zouden gaan ;ik wist niet dat we tot daar zouden moeten zwemmen, hé Chef! " Zelfs de chef moest erom lachen, maar de weigeraars kregen toch een dik kruis achter hun naam: ze konden zich onmiddellijk terug aankleden. Voor hen was de oorlog al gedaan. Veel van de helden die wél geslaagd waren zouden later ook een kruis met hun naam krijgen. Een berkenkruis dan...Maar daaraan dachten ze nu nog niet.
Bij Joseph zou in de loop van het komende jaar de herinnering aan deze zwemproef in de Antwerpse vest regelmatig opduiken, telkens wanneer een makker verzoop bij het oversteken op stormboten van één of andere Russische rivier...Of later, toen het tij was gekeerd en ze uit de Oekraïne moesten vluchten en ze het vege lijf trachtten te redden door met dat wankele vlot over de Dnjester te ontkomen...Hoeveel zijn er daar niet jammerlijk verdronken?
Inderdaad, Stropke, hoe raar het ook moge klinken: velen hebben het Oostfront enkel overleefd omdat ze deftig konden crawlen...
In "groep zes" waren er maar twee 'zwemmers' die een allerbelabberdst figuur sloegen in de vest: Dupong Francois en reservespeler Mertens Wilfried. Dat ze het er levend vanaf brachten, hadden ze meer te danken aan de snelle interventieploeg op de rubberboot dan aan de verzilverde skapulier van Sint-Christoffel, waarop ze nogal lichzinnig hun hoop gevestigd hadden om veilig over het water te geraken. Mertens waagde het nog om, met de vermetele moed der martelaren, van de overkant terug naar de vertrekoever te spartelen, maar Dupong liet zich niet pramen en gaf er de brui aan. Met als gevolg dat hij helemaal rond de vest moest kuieren om zich bij een norse Asselman met een kruisje af te melden. Dat zag er dus voor onze Francois niet erg gezond uit...
Tijdens het middageten - weer dezelfde verdachte eenheidsworst als gisteren - zocht Dupong troost bij Joseph en zijn twee vrienden, onder voorwendsel dat hij toch ook een streekgenoot was. Hij kwam van Lombardzijde, waar zijn ouders met hun rijke kroost een armzalig keuterboerderijtje uitbaatten in de polder tussen het Grote Bamberghof en de vaart op Plassendale...
" Tiens, " zei Joseph, " hoe komt het dat ik u nooit gezien heb, op school of zo ?" " Dat is niet te verwonderen",legde de andere uit, " ik heb eerst op het college gezeten in Nieuwpoort, met een beurs van het Bisdom en later hebben ze mij naar 't Seminarie gestuurd, voor priester. Maar ik kon daar moeilijk aarden...Een te grote bebbel en te vlaamsgezind naar hun goesting...In juni ben ik buiten gevlogen...Maar thuis was er voor mij geen plaats meer en geen eten, want er zijn nog zes kinders...Werk is er bij ons voor een vaag studentje als ik niet te vinden, dat weet gij ook wel, en zéker niet voor een mislukte pastoor, hé! Dus heb ik maar getekend voor 't Legioen: zo krijgen ze thuis toch wat centen in 't bakje...Maar het ziet er niet naar uit dat ik hier gemakkelijk zal binnen geraken, in 't Legioen. Erg veel gymnastiek of sport heb ik nooit gekregen bij de broeders: daar is het de ziel die telt, hé...En met een kurken ziel alleen geraak ik niet over de vest..."
Joseph moest onwillekeurig lachen met dit sarcasme en Dupong zag daarin een aanmoediging om verder aan te pappen: " Weet ge, gij kent mij misschien niet, maar ik ken u tamelijk goed! ...Ik was misdienaar toen uw pa werd begraven, na die ontploffing in de duinen, een paar jaar geleden...Gij stond op d'eerste rij, in uw tenue van de Cadettenschool..."
Al voelde hij zich niet speciaal tot die jongen aangetrokken, toch hadden ze een zelfde drama meegemaakt. Neen, niet de dood van zijn vader: dàt kon niemand met hem delen. Maar ze waren beiden van de school gevlogen wegens hun Vlaamse geaardheid en dat schiep een band, ondanks de Jesuïetenmentaliteit van deze sukkelaar. Bij John Aspeslaghs en Pinjaert merkte hij echter duidelijk, dat ze met het aanpappen van Dupong allerminst waren gediend en dus liet hij hem na nog een paar nietszeggende frasen ook maar links liggen. Temeer daar P.B.S. verzamelen blies om de 'dodenmars' van deze namiddag in goede banen te leiden.
De groepen zouden vertrekken met een tussentijd van drie minuten, voor een voettocht van twintig kilometer langs de vestingsgordel rond de stad: tien héén en tien terug. Na driekwart van de te lopen afstand werd de groep gechronometreerd en daarbij was enkel de tijd van de laatste man bepalend. Bijeen blijven en elkaar voort helpen was dus de boodschap: " Hèddet goe verstoan ?!" Maar het laatste stuk van vijf kilometer mochten ze individueel én in ijltempo afhaspelen: elk voor zich.
" Ik zal u op de velo begeleiden! "
Dat vonden ze weinig sportief, maar méér hadden ze van die schreeuwlelijk ook niet verwacht.
" En denkt er aan: in groep Asselman wil ik van geen opgevers weten, hé! We blijven samen tot aan de meet, al moeten we de slenteraars drà-agen! Wie toch moest willen achterblijven, kan de reis naar Rusland vergeten, daar zorg ik persoonlijk voor, verstoan! "
Joseph stelde vast dat Jupp eraan was voor zijn moeite: hier hoefde je geen vuil giftig brouwsel te slikken, om via een nierkwaal of een hartzwakte afgekeurd te worden en aan de inlijving te ontsnappen...Hier volstond het simpelweg met opzet te mislukken in de sportproeven om buiten te vliegen!
Jammer genoeg kwam het geen enkel ogenblik in hem op om op deze oneervolle manier aan zijn noodlot te ontsnappen...Hij mislukken in de sportproeven ?!...En met hangende pootjes terug naar huis gaan ?! Leon zou nog niet weinig lachen! ...Om van Nadine nog maar te zwijgen hé! ...En Moeder, en de rest van de straat! ...Neen, hij had zijn weg gekozen en zou al die bangschijters in dat strontdorp bewijzen dat hij, Joseph Petré, tot de beste vechters van heel Vlaanderen behoorde en onversaagd zijn man kon staan! ...Of dachten ze soms dat hij niet oud en wijs genoeg was om zijn eigen boontjes te doppen ?