De takken zijn dun, Ik ruik de run Van de eiken, - De berken zijn wit, Op een bank zit Ik te kijken. Daar klautert het licht - Wat mooi gezicht! - Door de takken naar boven:
't Is allemaal louter Goud, o! je zoudt er Wel van willen rooven!
De wind zit in de Gele linde Wat te vertellen, -
Kijk! dien kastanje: Daarvan kan je De blâre' al tellen!
O! o! daar begint Die woelige wind Ze te vergaren - -
Goud! goud! is het ooft. Over mijn hoofd Rollen de blâren!