Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Hun offervaardigheid was hun enige wapen in de strijd tegen de dood. Lange maanden zou het duren eer de ambulancedienst weder ingericht was.
“Het overbrengen van de gewonden” Zo vertellen Luc Devliegher en Luc Schepens in hun nieuwe boek “Front 1914-18” Bleef de belangrijkste en lastigste taak van de brancardiers. Ook waren zij behulpzaam in de hospitalen zelf. Herhaaldelijk melden zij zich als bloeddonors of als schenkers van ruggenmerg of bepaalde lichaamsdelen bij een transplantaties die men toen reeds aandurfde. De bijzondere gevaarlijke omstandigheden waarin dit corps werkte, worden geïllustreerd door zijn verliezen. Maandelijks werden 45 à 50 man ofwel 5 t.h. uitgeschakeld ten gevolge van ziekte, kwetsuur of dood”
Je kan er aantoevoegen dat vele brancardiers ook bedrijvig waren bij de morele opbeuring en de culturele hulp. Vaak waren zij de enige intellectuelen bij de soldaten. Ze zagen en kenden de ellende van dichtbij. Zij merkten vernederingen die vele volksjongens moesten ondergaan. Als vanzelfsprekend werden vele brancardiers flaminganten. En moesten er voor boeten.
Zo verteld Alfons Vandewalle over het dagelijks leven van hen die geen decoraties kregen voor hun liefde;
Aan het hoofd van onze dienst stond een Waalse majoor van zestig jaar, met een lange, grijze baard. Hij gaf mij een “poste de faveur” ik mocht dienst doen in de achterste goederenwagen, waar de ransels, wapens en bagage van de gekwetste werden opgeborgen. Mijn beloning voor de maanden in de tyfustrein. In de goederenwagon kon ik mij vrij en comfortabel installeren en slapen. Er was een hokje voor de treinwachter en daaronder een soort kastje . Daar verborgen mijn vrienden en ik af en toe wat tabak en andere lekkernijen. Zowel het personeel van de trein als de brancardiers trachten een beetje te smokkelen voor de Belgen in Kales. Vele pakjes werden onder den trein gehangen. De overheid wist dat wel maar ze lied het oogluikend toe. Welk gevaar zat er in? Waren de frontjongens dan zo verwend dat ze onmiddellijk doodzonde zou zijn? Goed.
Maar de Luitenantgeneesheer die onze trein moest vergezellen, maakte zich boos op mij. Hij kende geen gebenedijd woord Nederlands en hij eiste dat ik Frans zou praten, ik zei: Leer onze taal we hebben de uwe wel moeten leren! Dat was te veel. Op een avond verwittigde hij de douane. Toen ik naar de trein ging , stond enkele tolbeambten en een soldaat bij mijn wagen. Ze hadden wat tabak en zo uit mijn kastje gehaald. “ Vandewalle”, je smokkelt!” Ik ontkende. “ De tabak is niet van mij. Iedereen kan hier iets komen verstoppen. Er werd een proces-verbaal opgesteld en ik moest in de Panne voor de rechtbank komen. Ze sprak mij vrij. Daags daarna riep de Waalse majoor mij bij zich. De dokterstond in zijn kantoor en beschuldigde mij van “Fraude” Ik ontkende in het Nederlands. “Qu’est-ce qu’il dit? “ vroeg de majoor. Ik weigerde ’t in Frans te herhalen. Toen werd de majoor rood en riep: Vandewalle, u kent uitstekend Frans, ik geef je acht dagen cachot! En ik heb ze moeten uitzitten. Ze schoren mij kaal en sloten mij op in de Mairie, als een bandiet, bij gestrafte soldaten.
Na mijn vrijlating kwam ik opnieuw op de ziekentrein en diende het ene verzoek na het andere in om bij de generaal op het rapport te mogen komen en te kunnen protesteren. De majoor gooide mijn brieven in de scheurmand. Ha zo zei ik. Op een vrije dag stapte ik in Kales naar de rue des Soupirants 22, waar de generaal verbleef. Ik wachtte tot de schildwacht mij niet zag, klopte op de deur en wipte bij de grote baas binnen. “Qu’est-ceque c’est?” vroeg die verbaasd toen hij mij, de simpele soldaat, daar zo onverwacht zag staan. Ik legde hem alles uit.” Vandewalle”, zei de generaal, “Ik heet Melis en ik ben ook een Vlaming, ik kom uit Brugge, ik zal de zaak onderzoeken. Ga naar u dienst en zeg aan niemand iets”.
Een tijdje later werd ik bij de Waalse majoor geroepen. Hij wreef eens over zijn baard en zei: “ Vandewalle, ik ben bij de generaal geweest voor je zaak”.
-Ik weet het zei ik
-Hij liet mij volledig vrij voor de oplossing.
-Ik geloof u.
-Vandewalle, wij hebben besloten je straf te schrappen en je opnieuw dezelfde gunstpost te geven.
“Soldaat was ik alleen maar op papier, in die tijd bestond er geen dienstplicht. De jongemannen moesten naar de loting en wie een “slecht nummer” trok werd militair. Wie er zich “uitloot” kon zich voor zestienhonderd frank verhuren aan een rijkaard en in diens plaats naar ’t leger gaan. Ik trok een slecht lot, maar ik moest algelijk niet binnen. Geestelijke en onderwijzers waren vrijgesteld. Zolang het vrede bleef. Kwamen er moeilijkheden, dan zou men ons als brancardiers oproepen.
Zo ik gaf les en ik had goed mijn bezigheid, daar in Bellegem. Ik moeide mij met het verenigingsleven, ik ging naar de repetities van de fanfare, ik speelde toneel. S’ Avonds was ik nooit voor half elf in mijn logement. Ha, die mooie jaren.
Toen kwam de oorlog. Op 1 augustus 1914 werd ik door de veldwachter uit mijn bed getrommeld en om 7 uur vertrok ik naar Hemiksem, bij Antwerpen. Met wel honderdvijftig priesters, advocaten en onderwijzers kwamen wij bijeen. Allemaal in burger, met een hoedje op. Want een soldatenpak hadden we nooit gekregen. We werden allemaal tot brancardiers uitgeroepen en we trokken mee op. De hele terugtocht en daarna bij de IJzer hebben we meegemaakt. We kregen de vuurdoop in de streek van Nieuwpoort en Ramskapelle. Met ons hoedje op ons hoofd.
Alfons Vandewalle was toen 87 jaar. Hij heeft veel meegemaakt in zijn lang leven. Tegenslagen, ziekte, vervolging. Hij is altijd een moedig man gebleven die van aanpakken wist. Overal sloeg hij zich door. Als hij nu over de eerste wereldoorlog begint, zie je die moed herleven. De aandoening is na zovele jaren, niet verminderd. Een hele wereld komt opnieuw voor de geest. Maar hij verteld voort, met alle details. Het verleden is te sterk geweest. De jeugd moet wel weten wat er allemaal is gebeurd. “ Ook ik had gedacht dat al dat vergoten bloed niet nutteloos zou zijn. Ook ik had gepeinsd dat het na de oorlog allemaal direct ging veranderen en dat wij vrede en recht gingen krijgen.”…..
Na de afschuwelijke maanden van de eerste IJzergevechten toen het front zich achter de overstromingen had gestabiliseerd en de legers zich voor lange tijd begonnen in te metselen, werd Alfons Vandewalle brancardier op een van de “trains Sanitaires” De ziekentreinen met basis in Kales. Zijn versleten burgerpakje, zijn kapotte schoenen en zijn hoedje had hij eindelijk kunnen ruilen voor zijn eerste uniform. Geregeld reed hij met de trein over Adinkerke naar Boezinge, om er de gewonde op te halen en naar de hospitalen achter het front te brengen.
“Op een dag kwamen ze enkele vrijwilligers vragen. Er was tyfus uitgebroken. Onze treinen kregen een speciale wagen om de slachtoffers te vervoeren. Er moesten brancardiers gevonden worden om de sukkelaars te helpen verzorgen. Niemand mede zich aan. Toen kwam een onderwijzer uit Blankenberge naar mij toe. Een huisvader met twee kinderen. Ik zie hem daar nog staan met een bekommerend gezicht. Alfons willen wij ons aangeven? Wij hebben het gedaan. Dertien maanden lang brachten we door bij besmettelijke zieken. Op het einde van de oorlog brak de Spaans griep uit. De soldaten vielen neer als vliegen. Hele treinen vol voerden wijn naar het hospitaal. Schrikkelijk! De jongens lagen daar opgezwollen en grauw. Veel stierven. Ik ben nooit ziek geweest, nooit gekwetst. Op een keer viel er een bom op onze trein en sloeg hem in twee. De dokter die naast mij stond, verloor een vinger en won een decoratie.”
Alfons Vandewalle was een van de vele barmhartige Samaritanen die in de brancardiers rangen zwaar werk hebben geleverd. Zij kwamen terecht in een weinig of niet georganiseerd korps. Ze waren ongeoefend, werden zonder voorbereiding naar het front gestuurd.
sommige foto's zijn van de beeldband Kortrijk en hebben een copyright... de bijvoegsels vermelden de foto's en op de website zegt hij dat herverdelen ok is mits vermelding bron. http://www.vb.be/wandelingen/
De vermelding Helleboogstraat is niet juist, die was boven aan de berg. de vermelding van Firmin's boerderijtje refereert naar de aardweg tussen marionetten en Munkendoornstraat, naast de gerenoveerde hoeve met binnenplaats. beneden aan de berg.
Ondanks het grote gezin, had de familie Leperq (Vader, Moeder, Miriam, Christy, Bart, Dominiek, Greta, Lena, Jan en ...) altijd ruimte voor extra jongeren rond de tafel. Ik heb er meermalen meegedeeld met de zelfgebakken pannenkoeken, of het door Moeder Leperq handgesneden brood met bruine suiker ..Vader Leperq had ook een Bijenkorf, en Maakte er honing. .
Later werd er meer industrieel afval gestort, met reusachtige citernewagens van de firma Despriet, die er Vloeibaar (licht radioactief) gypsum stortte. (dit kwam nu en dan in de kranten, omdat het een witte slijmerige brij achterliet op de bosstraat) .. Er was ooit ook een Baltrap (Schuttersstand ) in de jaren 80.
Andere families die toentertijd op de Marionetten woonden : Houtekiere (Zoon Dominique overleed in een verkeersongeval toen hij ongev. 16 jaar was) De Familie Debels (Vader was een Visser) , de familie Warrot ( hield een piepklein winkeltje naast de school, waar we altijd opvulden met snoep ) De Familie Neyrinck (Halfweg op de Marionetten) , De Familie Douchy (2 Huizen naast ons, zelfde kant, aanpalend aan het wilgenhof)
De familie Filip Esquenet een verre kozijn van mijn moeder. (Later woonde de Moordenaar van christy Leperq daar )(Smid en Landbouw materiaal) naast de Familie Leperq (Verloor er 2 kinderen, een Jongen uit Congo xx, geadopteerd,overleden in een verkeersongeluk rond de leeftijd van 14, en later ook Christy (Vermoord door hun buur) hhttp://blogimages.seniorennet.be/rollegem/255-0dc03f86ff60ba60e5c9f18dde1fc987.jpg
Onze postbode was gedurende 20 jaar, Willy. Hij was de zoon van Firmin. Hij had de langste en zwaarste postronde. Zijn Fiets had extra versterking, en hij had 2 Post zak ophaal plaatsen, eentje op de Pottelberg waar de vivo was, en eentje op de Marionetten , in het winkeltje van de Warrot Familie. Willy was altijd in vol uniform met een grote Kapmantel. Zelfs in hevige regen , sneeuw of ijzel bracht hij onze post. Later zou mijn Schoonbroer Johan Boone deze ronde overnemen van hem.
Beneden aan de berg, woonde de familie Leperq. De vader werkte in het Kortrijkse postsorteercentrum. Bart en Dominiek waren dezelfde leeftijd als Mij en mijn 2 broers, en we speelden altijd samen op "de bergen" een ophoping van de uitgegraven E3. Later bouwde men daar de wandelbrug naar rodenburg en Wolvenstraat. We hadden de gehele straat voor ons alleen, vermits de E3 de marionetten had afgesloten van de rest van Walle. Dit was onze Speelstraat. Het Kennedeybos was pas aangelegd.
Waar nu de libel en Stadsgroen is, was vroeger de "kleiputten" waar de Pottelberg fabriek klei uit de grond haalde, en via een klein treintje over de E3 , door Rodenburg en door een tunnel onder de Aalbeeksesteenweg naar de pannenfabriek werden gevoerd.
Wanneer geen problemen zijn maak er geen. Doch als ze er zijn los ze dan op. Dat zou men kunnen gebruiken bij de kleiputten. Wat een geluk dat we de klei kregen van moeder aarde om te boetseren om ze te bewerken en tot figuren te kunnen ombuigen. Maar ook om stenen te vervaardigen en dakpannen om onze huizen te bouwen. Het vertransporteren is soms moeilijk, omdat iemand die het voor het zeggen heeft of denkt te mogen zeggen, het niet altijd laat gebeuren op de eenvoudigste wijze. Wij leven hier in de streek van de klei, dat bewijst ons de heer Philippe Dekyvere, hij schrijft ons het volgende In het kader van het gehucht Kimpers molen: Ik groeide op , beneden aan de marionetten. De onderbouw van de molen diende als woning tot midden de jaren 70. Ik denk dat deze werd afgebroken toen ze de villa bouwden. Ik herinner me nog dat een klasgenote van het kleuterschooltje in de onderbouw woonde, een zekere Marianne. De familie was heel arm. De Kimpers molen had indertijd (1960-72) enkel de bakstenen basis bouw.https://beeldbank.kortrijk.be/erfgoed/index.php/image/watch/1ff685388139476880619b3f71730ee086de1d0b1f6f417aa76c2e0b65cc2f541lipns5r3u77vei44g67rbfjt7cyy7vq?tab=related_items Alhoewel het volgende document zegt dat de molen werd afgebroken in 1914, waren de fundaties met een kleine woonruimte nog altijd aanwezig in de jaren 69-70. http://www.molenechos.org/verdwenen/molen.php?nummer=5898 De familie van Marianne, of was het Marion, leefde in de basis van de molen zelf. Ze spraken thuis Frans. Mijn Vriend Francis Vanderstichele woonde recht tegenover de Molen, in een witte villa, niet ver van het Architectenbureau daar. Toen ik nog in kleuterklas zat, waren de nonnen nog in de marionettenschool. Op de Marionetten was er Zuster Manuella (de ouder zuster) en een andere non(naam ontvalt me nu) ook Juffrouw Regina was een jongere Kleuterklas lerares. Haar ouders hadden een buitenverblijf naast ons huis, en een Wassalon aan de Kasteelkaai. Hun buitenverblijf was recht tegenover de Lingerie winkel van de familie Bazijn Het Terrein had 3 Grote Notelaars en in de achtertuin was er een klein kabinetje. Wij woonden ernaast op Marionetten 28 (vroeger hadden we een ander huisnummer, maar ik herinner me niet meer wat het was). . Mijn vader had het stuk land van de oude boer Declerk gekocht en bouwde zijn huis volledig in houtframe. Wij hadden een van de eerste huizen beneden op de wijk. in 2012 Werd Ons huis verkocht en afgebroken door de buur, een tandarts, die zijn villa had gebouwd op het oud-buitenverblijf van de familie van Juffrouw Regina, en later mijn vaders huis kocht. verder in de straat was de nu verbouwde villa aan de nog altijd een boerderij, en een Zekere Firmin woonde daar toen. ? Hij verhuisde later naar de hoek van de Kannaertstraat, toen de boerderij werd omgebouwd. De Wirtgen Family (apothekers) hadden er recht tegen over een groot buitenverblijf met villa. Later noemden ze dit het wilgenhof of de Clos de Saules. Halfweg op de Berg waren er enkele Villaatjes, waarvan een ervan bewoond was door de toenmalige politie Commissaris Van Marcke (altijd met een reusachtige Moustache en pijp in de mond) . Zijn dochter was bevriend met mijn zussen. Een beetje hoger woonde Moriske. Hij herstelde al de fietsen uit de buurt in zijn garage. Recht tegenover de school was toen nog een vervallen gebouw, dat nu verdwenen is. Daar woonde Richard, de Oud-ijzer venter. Hij had een triporteur. De kinderen waren altijd bang van hem, want hij stond uit met zijn triporteur en vuile klederen. http://beeldbank-data.kortrijk.be/KORTRIJK/d4980d0f043245998ecd4d1769de41cac1ccb1f5e0324c85a169db3619bfd9af/browse.jpg
Dat onze St Antonius in de verte, verte nog zeker niet is afgeschreven?
Jammer dat al die kleien mirakels niet altijd in de krant of de TV komen daarom dit kleien verhaal.
Onlangs gebeurde het volgende; Een oud vrouwtje hier uit de directe omgeving ik geloof rond de tachtig jaar had last van over het ganse lichaam van vlekken op de huid.
Ze trok er mee naar de huisdokter en deze verwees haar naar de specialist, met allerhande zalfjes en pilletjes trok deze huiswaarts.
Na dagen en weken van de ene naar de ander dokter, en zoals dat nog veel gaat goede raad van buren, kwam ze met een kennis in kontact. En deze stelde voor om een noveen te beginnen bij onze wel gekende Antonius met zijn zwijntje. Haar antwoord was ik heb al zoveel geprobeerd, baat het niet het schaad ook niet. En men begon met alle hoop op zege aan de negen dagen van gebed en geloof.
En ja, wanneer de negende dag in ging waren plots alle vlekken over haar ganse lichaam weg, met dank aan den H. Antonius die zijn wel verdiende kaars aan zijn altaar kreeg.
Dus lieve mensen, door toedoen van de heiligen kunnen we steeds gunsten bekomen God zij dank.