Familie Iding ten Bosch - Varsseveld - Heurne - Huissen - Westervoort - Lichtenvoorde
29-07-2008
B. Toelichting gegevens en het woongebied
Afbeeldingen
De behoefte om de werkelijkheid zo natuurgetouw mogelijk weer te geven zien we vaak in oude afbeeldingen.
Het was de oude Grieken al bekend dat er in een verduisterde kamer, door een klein gaatje in de luiken van een venster, een beeld van buiten op de tegenovergelegen muur kon worden geprojecteerd, het principe van de Camera Obscura.
Eerst vanaf 1826 werd het mogelijk een foto te maken. De belichtingstijd duurde zo'n 8 uur. In 1829 werd de belichtingstijd gereduceerd tot een half uur. Aanvankelijk was de foto slechts bereikbaar voor welgestelden.
Daarna ging de verspreiding van het nieuwe medium vrij snel en was halverwege de negentiende eeuw voor iedereen bereikbaar. Hoe verder terug in de tijd hoe zeldzamer de foto's. Vóór 1830 was men afhankelijk van de portretkunst.
Hoe graag we ook afbeeldingen van voorouders uit die tijd zouden willen zien, de portretkunst lag voor de meeste mensen niet binnen bereik.
De burgerlijke stand
Vanaf 1811 voerde Napoleon de burgerlijke stand in en moest iedereen zich laten inschrijven. De burgerlijke stand registreerde geboorten huwelijken en overlijdens. Oudere gegevens zijn te vinden in een groot aantal oude bronnen zoals procesdossiers, notariële akten, kerkelijke registers en dergelijke.
De kwartierstaat
Een kwartierstaat is een document met de gegevens (naam geboorte huwelijk overlijden) van de vooroudersvan een bepaalde persoon. -In pricipe kan voor elke naam in een stamboom een kwartierstaat worden gegenereerd, met uitzondering van de vroegste voorouders. Immers hun voorouders zijn niet bekend.
Het Parenteel
Het parenteel is een document dat de gegevens bevat van het nageslacht van een bepaalde persoon. In pricipe kan ook voor elke naam in een stamboom een parenteel worden gegenereerd, met uitzondering van de jongsten. Immers zij hebben geen nageslacht.
De stamboom
In vroeger tijden waren de families Iding en ten Bosch nogal op elkaar betrokken. Bij feestelijke gelegenheden en ook daarbuiten was er omgang. -Wij beperken ons niet tot de naam Iding of ten Bosch, maar kiezen voor een stamboom Iding ten Bosch. Doorgaans is het de gewoonte een stamboom op te bouwen die uitgaat van één persoon. In de taal van genealogen (stamboomonderzoekers) noemt men die centrale persoon de probant. Dat kun je zelf zijn, je vader of bijvoorbeeld je grootvader. Voor deze stamboom stellen we 2 personen centraal.
Stephanus Henricus Iding en zijn echtgenote Johanna Geertruide ten Bosch vertegenwoordigen de Familie Iding ten Bosch.
Johannes Bernardus Franciscus ten Bosch en zijn echtgenote Sophia Hedwig Schäpers vertegenwoordigen de Familie ten Bosch Schäpers.
Alleen Johannes Bernardusbroer, Antonius Aloysius Maria (Anton, Antony) ten Bosch en echtgenote Adele ...?kregen ook kinderen.
De Achterhoek en De Liemers
Met de kaarten van het woongebied krijgen we een indruk van de omgeving. We zoomen in van het overzicht de Achterhoek en De Liemers, via de gedetailleerde Kaart, naar het kadaster van het jaar 1828 en details van kadasterkaarten.
De vroegere familiegeschiedenis speelt zich overwegend af in de Achterhoek/De Liemers en het grensgebied. De grenzen zoals we die nu kennen wijzigden in het verleden nogal eens.
Detailkaart Oost Gelderland
Lichtenvoorde, Aalten, Bocholt, Dinxperlo, Gendringen, Groenlo, Rheden, Ruurlo, Winterswijk zijn allemaal plaatsnamen die verband houden met de familiegeschiedenis
Detailkaart West Gelderland
Verzamelplan Lichtenvoorde kadaster 1828
Lichtenvoorde; Lievelde Bewesten en Beoosten, Vragender Beoosten en Bewesten. Het zieuwent en Harveld, zijn namen van buurtschappen rond Lichtenvoorde die we vaker zullen tegenkomen. Links onder Harveld waar diverse namen uit onze genealogie voorkomen.
Verzamelplan Lichtenvoorde kadaster 1828
Lichtenvoorde; Lievelde Bewesten en Beoosten, Vragender Beoosten en Bewesten. Het zieuwent en Harveld, zijn namen van buurtschappen rond Lichtenvoorde die we vaker zullen tegenkomen. Links onder Harveld waar diverse namen uit onze genealogie voorkomen.
Verzamelplan Varsseveld kadaster 1828
In het centrum van deze kaart ligt dorp Varsseveld (Gemeente Gendringen) en daar omheen de buurtschappen; Heelweg ten Westen en ten Oosten,Varsseveld, Sinderen, Westendorp ten Zuiden en ten Noorden, het Lanker en de Binnenheurne sectie D blad 3 waar de Hoeve Ydink gelegen was. In dezelfde sectie waren ook de hoeven Meurs, Vrieselaar, Welsink kd nr. 673, Welsink 669 kd nr. en Doornink gelegen.
C. Hoeve Ydink, Wehl, Varsseveld Trouwboek en Archief, Idink, Transcriptie, Fiscale Procesdossiers
Varsseveld: De Hoeve Ydink Binnenheurne sectie D blad 3 Varsseveld en Wehl De vroegste link in de genealogie Iding tot heden is met zekerheid, Joannes Iding te Wehl, gehuwd met Joanna Weetings. Hun zoon Hendricus (Hendrik) is in Wehl geboren rond het jaar 1794. Joannes Iding en Joanna weetings hebben wellicht nog zwaar te lijden gehad van de nasleep van de zevenjarige oorlog. Zoon Hendricus verliet Wehl en trouwde in Arnhem met zijn Petronella, die uit het al even armetierige Huissen kwam en vestigde zich in Rheden. Of zijn ouders Wehl verlieten weten we niet. Wehl was in die tijd Pruisisch. Verderop komen we nog op Wehl en de hieronder vermeldde herberg de Zwaan van de familie van Uum terug.
Wehl In 1758 moesten op een kwade dag op bevel van de Fransen niet minder dan 403 broden voor het leger gebakken worden. Men kwam ze echter niet ophalen, het brood verschimmelde en werd tenslotte als veevoer verkocht, waarbij alles tezamen niet meer dan 10 gulden en 8 stuivers opbracht. Weer een jaar later moesten enorme hoeveelheden stro, haver en hooi geleverd worden. Omdat echter alle voorraden reeds lang op waren, werden de Wehlenaren gedwongen grote sommen geld te lenen om op die manier alsnog het gevraagde te kunnen leveren. De weinige boeren die nog paarden hadden, werden gedwongen in Wezel aan de versterkingen te werken. Toen in juni van dat jaar een aantal ambtenaren arriveerde om onwillige inwoners te dwingen, toonde de bevolking zich zo vijandig, dat de beambten zich ijllings in de herberg De Zwaan (van Uum) in veiligheid moesten brengen. Zo ging het jaar in, jaar uit. De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlogen groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volkt had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog zo diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen. Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen. Een link tussen de namen Iding en IJding heb ik (nog) niet gevonden. Hiernaast enkele vermeldingen uit het trouwboek Dinxperlo en enkele vroege vermeldingen uit Wehl. Ik denk hierbij ook aan de vermelding van de hoeve Ydink in Varsseveld op de kadasterkaart van 1828. Maar ook gaan de gedachten onwillekeurig naar de zeer oude vermeldingen in de transcripties Varsseveld onder de volgende titelbalk. Hoe dan ook, dit familiebestand is niet primair gericht op het verzamelen van data. De historie, leefwijze en cultuur van onze voorouders is zeker zo interessant.
Varsseveld prae Trouwboek Dinxperlo 06-05-1714 Derck IJdinck wedr.v. Enneken Eerinckfeld, won.in de binnen Heurne, en Willemken Raterdinck, jd v. Garrit Raterdinck, won.in de Heurne tr 31.05.1714 met att naar Varsevelt 10-04-1719 Wehl. Geboren Jacobus IJdingh – Vader Jan IJdingh – Moeder Henderijn Jacobs – Getuige 1: W. Budkerckmeijst - Getuige 2: Garrit Felthuijsen - Getuige 3: Freer.ken Felthuijsen. 16-04-1722 Wehl. Geboren Catharina IJding - Vader Johan IJding - Moeder Henderien Jacobs - Getuige 1: Berendt Kersties - Getuige 2: Christien Velthuijsen - Getuige 3: Geesken Lieftinx 1724 Maart 3 Wehl. (Pruisisch) Johanna Iding wordt geboren uit het huwelijk van Jannes Iding en Hendrina Jacobs. Getuigen zijn: Henricus Garritsen en Maria Iding. Opmerking: ex Eldrid. 1724 December 10. Wehl. (Pruisisch) Theodora (illegit) Iding wordt geboren uit het huwelijk van Henricus Iding en Elisabeth Oosthoff. Getuigen zijn: Bernardus Bongarts en Aleida van Gaelen.
In een transcriptie opgemaakt door J.H.G. te Boekhorst van het Registre Civique van de gemeente Gendringen – pag. 2 Deel 8 uit de serie Bronnen van het Algemeen Historisch Archief komen de volgende twee vermeldingen voor. 1730 Januari 1. Gendringen 850 Garrit Jan Idink, boerderij, geb. 6-1-1730, woonplaats Etten 1779 Mei 4. Meggelen 866 Jannis Idink, boerenwerk, geb. 4-5-1769, woonplaats Etten Varsseveld prae Trouwboek Dinxperlo. 1752 November 5. Wessel IDINCK, wdnr., geb. Varseveld, won. Velserduijn, tr. (1) Velsen 5-11-1752 Grietje Niehuijs,weduwe, geb. Letten-Munsterland, won. Schooten en (2) Velsen 10-6-1764 Maria Elisabeth Brummer, ongeh., geb. Rule Munsterland, won. Jan Gijsenvaart. 1754 Februari 6. Afkondigingen: 20.01.1754 - 27.01.1754 - 03.02.1754 trouw datum: 06.02.1754, Jan RABELINK Z.v.wl. Wolter Rabelink in’t Rigterampt en Anna Elisabet IDINK Nagel.d.v. Derk Idink onder Varsseveld. - Ydink Spijkker [Idink] ~ Varsseveld [Varsseveld]: 11-9-1745 (dodenlijst Varsseveld, RBS 1785, AHA-volgnr. 145): Septembr: / Den 11den Een Kint in Ydink Spijkker [gestorven] / den 13den begraven - Ydink [Idink] ~ Varsseveld [Varsseveld]: 7-3-1748 (dodenlijst Varsseveld, RBS 1785, AHA -volgnr. 263): / Maart / Den 7den Een kint van Baarent Ydink / den 9 begr - IJdink [Idink] ~ Varsseveld [Varsseveld]: 18-10-1748 (dodenlijst Varsseveld, RBS 1785, AHA-volgnr. 303): / Octo - ber / Den 18den Willemken IJdink / den 21sten begr: - Idink [Idink] ~ Varsseveld [Varsseveld]: - Idink [Idink] ~ Varsseveld [Varsseveld]: 20-2-1818: Overlijdensregister gemeente Wisch, 20-2-1818 No 16 / Heden den Twintigsten der maand Februarij een duizend acht honderd en achttien, des Voormiddags om Elf uren, zijn voor ons Jan Hendrik Pliester Schout van Wisch, Ambtenaar van den Burgerlijken Staat in het Schoutambt Wisch, Provincie Gelderland, verschenen / Jan Jeltink oud Dertig jaren, Landbouwer / en Hendrik Jan Messink oud Vyf en dertig jaren, Landbouwer / beide in deze Gemeente woonachtig, dewelke ons hebben verklaard, dat op den Negentienden der maand Februarij des jaars achttien honderd en acht - tien, des morgens ten tien uren, in het huis No. 288 binnen deze Gemeente, in den ouderdom van Vyf en Zestig jaren is overleden Johannes Idink Boereknegt, Zoon van Berend Idink en Jenneken Oostendarp, in Leven Landbouwers gewoond hebbende onder Varsseveld / Ons van deze verklaring verzekerd hebbende, zoo hebben wij daarvan deze acte opgemaakt, en in de beide daartoe bestemde Registers overgeschreven, waarna dezelve, na voorlezing door ons is onderteekend met de getuigen.
Archief Varsseveld transcriptie Transcripties zijn omzettingen van handgeschreven meestal moeilijk leesbare documenten uit archieven in leesbare tekst. Transcriptie lijst der zielen Exacte lijste van het getal der zielen, de minderjarige, vrouwen, en kinderen hier onder begrepen, als mede het getal der meerderjarige manspersonen, welke zig in den dorpe Varsevelde en dezelver buurschappen Zinderhoek, Binnenhuerne, Heelweg en Westendorp, onder het district van Wisch gehorende, zig bevinden, bij de respective rotmeesteren aldus nauwkeurig opgenomen, den 14 en 15 october 1795. In den dorpe Varsevelde Getal aller zielen Dat der meerderjarige manspersonen
Onder het Rot van H.J. Bruekelder 131 40 H. Rueterink 242 74 G.J. Colenbrander 184 59 Buurschap Zinderhoek en Binnenheurne Onder het Rot van Renting 140 44 A. Huesingfelt 128 34 T. Hoopman 126 43 Hofscholte 143 39 Morren 111 36 IJdink 126 39
Groepsnaam Idink volgens Varsseveld archief Group name="idink" Word name="ijdink" Word name="idinks" Word name="idink" Word name="ijdinc"
Archief Varsseveld Onderstaande transcripties zijn onvolledig. Het is onmogelijk naamsverbindingen te maken omdat er in feite sprake is van een gat van meer dan 4 eeuwen. Maar er is geen bezwaar om het vermoeden uit te spreken dat een van de oudste wortels van de Idings in Varsseveld liggen.
1. Transcriptie onvolledig Gese Ydinx sone …een Winricus van Wesenthorst in de mark Notlo, kerspel Silvolde, gewaard te zijn geweest. En vooral wijzen we op een, in dit verband wel zeer merkwaardige oorkonde van 22 Febr. 1335 1), waarin de hiervóor het laatst genoemde Winrich van Wesenthorst aan zijn neef, heer Adam van den Berg, het Sibertsgoed te Mechelen (gem. Gendringen) overdroeg, waarbij hij tevens aan denzelfden heer Adam van den Berg een groot aantal dienstlude en eygenlude verkocht. Uit de betreffende, in deze oorkonde voorkomende opgaaf blijkt duidelijk, dat deze Winrich van Wesenthorst en zijn voorvaderen (!) heer waren over een aanmerkelijk aantal aanzienlijke dienstlieden, m.a.w. dat zij bepaald een hoogen staat voerden, zooals men dat van afstammelingen van een geslacht als van de Lohns kon verwachten. En bovendien: in de lange lijst van eygenlude oftewel hoorigen, die in denzelfden overdracht begrepen waren, treffen we, onder vele anderen, ook... "Henric jonghe Varsevelt, Wendele sijn wijf, Wolter sijn soin, Henric d’alde Versevelt,... jonghe Versevelts susteren twe ind dry oir kinder to Silvolden,... Ludeken, Gese Ydinx sone, to Bellehem,... die Vossynne, Aleyt, oir dochter, Jan van Eglo, Gese ind Alleit, sien susteren, Stine, Nese ind Alleit, der voirgenoimder Gesen ind her (= pastoor) Diderix kinder van Varsevelt, ind Mette, der voirgenoimder Aleit dochter..." ; allen personen, die blijkens hun namen óf in Varsseveld woondent of uit Varsseveld afkomstig waren: de Ydinc, de Voss en de Eg(e)lo zijn Varsseveldsche hoeven; ook her Dideric is ons uit anderen hoofde als de toenmalige Varsseveldsche pastoor bekend 2). Onze conclusie uit het vorenstaande is, dat ook de sterke geïnteresseerdheid van de Wesenhorsten in Varsseveld een uitvloeisel, en daarom tevens een bewijs is van de machtige vermogenspositie van de Lohns in Varsseveld. Nog een tweede, kennelijk in Varsseveld zetelend lid van het geslacht van Varsseveld verschijnt er één generatie na Godescalcus de Versnevelde ten tooneele in Gerardus de Virsenelelde, die ons bekend is als getuige onder een tweetal oorkonden van aartsbisschop Philips van Keulen uit het jaar 1177 3) 4) 5). De oorkonden zelf kunnen hier als niet ter zake doende buiten beschouwing worden gelaten;… (einde)
2. Transcriptie onvolledig De naam Hiddink is niet verbonden met de naam Idink maar behoorde wel tot het Lohnsche goederenbezit. 88 Hiddink (1250) …het optreden van een nieuwen gebruiker één pond zou moeten worden betaald; als tyns zouden ze op Maria Hemelvaart twee denariën hebben te betalen. Ook de hoeve Hiddink onder Varsseveld behoorde met zekerheid eens tot het Lohnsche goederenbezit aldaar. De naam Hiddink is weer een compositum van een persoonsnaam, Hiddo, en den uitgang -inc. De hoeve Hiddink heeft tot in de 19de eeuw voortbestaan. Bouwmeester is er, wat dat betreft, beslist náast, als hij (in 1903) schrijft: "De Hiddink ligt nog heden ten dage aan den Romeinendijkt, want de Hiddink was er ook in 1903 al niet meer, en ze had ook niet gelegen aan den Romeinendijk. Ze staat op een kaart uit het jaar 1828 3) nog duidelijk aangegeven, maar op een andere, enkele tientallen jaren jongere kaart (van uiterlijk 1853) zijn nog slechts de perceelen aangegeven, waarop de gebouwen van den Hiddink gestaan hadden; deze gebouwen waren er toen zelfs blijkbaar niet meer.
Wel herinneren ook thans nog enkele locale namen aan de vroegere hoeve: aan den noordkant van het dorp, nauwelijks buiten de bebouwde kom, te weten, bij het begin van den Lichtenvoordsche weg, buigt zich de Hiddinkdijk links af, die zich met een oostwaartsche ronding in noordelijke richting uitstrekt, weldra links en rechts eenige kleinere beboschte gronden, die tesamen het Hiddinkbosch heeten, passeert, daarna via de Hiddinkbrug over de Slingebeek en verder recht toe recht aan op de grens van Varsseveld en Lichtenvoorde aangaat, in de nabijheid van welke grens hij op de Landstraat, ook wel Romeinendijk geheeten, uitkomt.
Het lijkt ons toe, dat het laatstgenoemde, ten noorden van de Slingebeek gelegen gedeelte van den Hiddinkdijk eerst later, en wel als verlengde van het eerstgenoemde oudere gedeelte, dezen naam heeft verkregen, en dat de Hiddinkdijk voorheen z’n ronde tracé bezuiden de Slingebeek, eerst in westelijke, dan in zuidelijke en tenslotte weer in oostelijke richting vervolgde (deze cirkel-vormige weg is er nog!), om Zoo een esch-achtigaandoend gebied van ongeveer één km doorsnede af te bakenen, welk gebied thans in den volksmond nog in z’n geheel "Het Hiddink" heet. De Hiddink nu lag, blijkens de genoemde kaart uit 1828 in het meest-zuidelijke gedeelte van dit cirkel-vormige gebied,…
3. Transcriptie onvolledig 76 Idink, Boesveld, Honlo (1245) …komt: "Item Egkynck I waer. Pastor in Versevelt" I) 2), terwijl ook op de Lijst van kerkegoederen van pastoor Johannes van Wytenhorst uit 1439 vermeld wordt: "Item in parochia Zilvolden bona Egginc" 3). Wij kunnen overigens niet beoordeelen, of de naams-overgang van Eg-lo in Egg-ink al dan niet aanvaardbaar is. De Eggink is een nog altijd bestaande hoeve; het tegenwoordige adres is: Egginkstraat I, Silvolde. Dan, de vijfde mansus uit de oorkonde van 1245 is de domus Busvelde, een naam, die in een oorkonde van 1292 (zie hierna) als Buysvelde gespeld wordt. De beteekenis van het eerste lid van dit compositum is onduidelijk; misschien van buse, buysse, = vaas, beker 4): bekervormig veld. Ook de hoeve Busvelde bestaat nog; de naam wordt nu geschreven: Boesveld, en het tegenwoordig adres is: Boesvelderdijk 4, Westendorp. Van deze hoeve Busvelde weten we, gelijk we hiervóor op blz. 73 reeds terloops opmerkten, met zekerheid, dat ze niet aan de kerk van Varsseveld toebehoorde. Immers, uit een drie-tal andere oorkonden, eveneens uit het jaar 1245 s), blijkt, dat de nobilis Konrad van Velen, samen met z’n vrouw Bia van Metelen en z’n zoon Herman, in dat jaar zijn aangeërfde goederen Idink, Busvelde en Honlo te Varsseveld, waarvan hij de grondheer was, aan het klooster Bethlehem verkocht, en dat het klooster daarop Bernard Idink, ridder, en ministeriaal of dienstman van den genoemden Konrad van Velen, welke Bernard Idink mede door hem aan het klooster Bethlehem was overgedragen, met deze goederen beleende. Deze drie Varsseveldsche goederen Idink, Busvelde en Honlo waren dus vóór dezen verkoop in 1245 goederen van de familie Van Velen, en nadien goederen van het klooster Bethlehem. Naar de door ons gegeven voorstelling moet er dus op Busvelde een uitgang gerust hebben ten behoeve van de kerk van Varsseveld of van een daarin gevestigde stichting, hetzij een Van Velen, als leenheer van dit dienstmansgoed, hetzij een Idink, die dit goed in dienstleen hield, hetzij een boer, die dit goed Busvelde van Idink in erfelijk gebruiksrecht had, deze verplichting had aangegaan. Het behoeft ons, (zie voor vervolg Transcriptie 4)
4. Transcriptie onvolledig Het Geslacht Idink. Groot Boesveld 77 in het licht van onze opvatting, niet te verwonderen, dat in de oorkonde van Herman van Lohn van 1245 alleen van Busvelde ,en dat in die van Konrad van Velen van hetzelfde jaar van Idinc, Busvelde en Honlo wordt gesproken, daar een dergelijke uitgang aan de kerk van Varsseveld blijkbaar alleen op Busvelde, en niet op Idinc en Honlo rustte. We merken hier nog op, dat het goed Idinc (de naam is weer een compositum van een persoonsnaam, met element Id 1), en het suffix -inc) nog bestaat; het tegenwoordig adres is: Idinkweg 5, Varsseveld. Wat het riddermatig geslacht Idink betreft waar de genoemde Bernard Idink in de oorkonde van 1245 toe behoorde: we troffen in een oorkonde van ruim een halve eeuw later, nl. van 25 Januari 1296, uitgevaardigd door Willem van Hekeren 2), nog een Johannes Idinc, miles; we hebben overigens geen gegevens ter beschikking, om de herkomst van dit riddermatig geslacht nader vast te stellen. Het goed Honlo (compositum van hon = hooge, en -loo) hebben we in geen enkel stuk na 1245 aangetroffen. We verkregen echter van den heer H. J. Kolks, te Silvolde, de inlichting, dat het in zijn familie nog bekend is, dat er een bosch, vlak ten westen van de hoeve Idink, nog Hallo wordt genoemd, en wij meenen, dat het goed Honlo hier gelegen zal hebben. Om nog even op het goed Busvelde terug te komen: we hebben dan dienaangaande nog een nader gegeven, dat ook nog binnen het bestek van de Lohnsche periode valt, nl. uit een oorkonde van 16 Nov. 1292 3). Uit deze oorkonde blijkt, dat zekere Bernardus Gyr toentertijd het goed Groot Buysvelde van het klooster Bethlehem in leen hield (we merken hier en passant bij op, dat het oude goed Busvelde toen dus kennelijk reeds in een Groot- en Klein Buysvelde gesplitst was!), en dat deze Bernardus Gyr Groot Buysvelde voor 30 pond aan Wilhelmus de Hekere verpand had, m.a.w. dat Bernardus Gyr 30 pond van Wilhelmus de Hekere had opgenomen met Groot Buysvelde als onderpand; voorts blijkt uit de oorkonde, dat de proost en het convent van Bethlehem daar tegenover stelden, dat Groot Buysvelde hun rechtens vrij zou zijn toegevallen (dit ziet kennelijk op den verkoop van Busvelde door Konrad van Velen aan Bethlehem in 1245, waarover wij zooëven handelden), en dat zij derhalve Wilhelmus de Hekere meermalen verzocht hadden, dat hij hun…(einde)
Uit de Fiscale Procesdossiers 1655-1808 Gendringen. Dat de straffen in die tijd niet flauw waren maken we op uit de Fiscale Procesdossiers 1655-1808 van het Oud Rechterlijk Archief van het Landdrostambt Bergh. Dat Hendrick Ellis in 1664 werd aangegeven omdat hij zijn behoefte in de hutspot had gedaan zal hem geen kopzorgen hebben gegeven, evenmin als Jantje van de Pavord die in 1783 onbevoegd fungeerde als vroedvrouw.
Met de onderstaande gevallen liep het minder goed af. Anno1653 Wiltink Gerrit Engelen, Jan van Egeren, alias Vleut, c.u. Grietje Wiltink en Gerrit Bodde vrouwenkracht, moord en diefstal; radbraking, brandmerking, onthoofding, worging Anno1680 Gijbinck Derrisken van Huet, vrouw van Jan Gijbinck brandstichting; behalve worging, verbranding Anno1680 Grobbe Berendt Grobbe brandstichting en paardenmishandeling; verbranding, radbraking Anno1713 Libertijn Frans Libertijn, heiden en Daeltjen en Jenne Willems, heidinnen vagebonderij, diefstal, ontucht; geseling, brandmerking, verbanning, kaakstelling Anno1740 Rossum Corpus van ... van Rossum, vrouw van Gerrit te Poel zelfmoord; begraving in stilte en na zonsondergang Anno1787 Joling Frederick Joling diefstal; geseling, brandmerking, levenslange tuchthuisstraf Anno1790 Gosseling Jacob Gosseling brandstichting en bijslaap bij moeder; 40- jarige tuchthuisstraf
D. Wisch in vogelvlucht - De vestiging van joden in Nederland Groenlo en Lichtenvoorde - Izak en Jödde Ten Bosch
De gemeente Wisch in vogelvlucht
De gemeente Wisch behoort tot de gemeenten met nogal opmerkelijke verschillen tussen de samenstellende delen; dit wat betreft het landschap als ook wat betreft volksaard, taal en godsdienst. In deze bijdrage willen we een vluchtige poging doen deze verschillen van een historische verklaring te voorzien.
Het is eigenlijk opmerkelijk dat de gemeente Wisch die begrenzing heeft die ze heeft. In het westen maakt de Oude IJsselvallei een duidelijke scheiding tussen een klein westelijk deel en een vele malen groter oostelijk gedeelte.
Een stroomdal van een rivier is meestal niet meer dan alleen een landschappelijk gegeven. Voor wat betreft de bevolking aan beide oevers heeft zo’n waterloop veelal een sterke verbindende functie. In oude tijden heeft de Oude IJssel in onze streken echter wel als een scheidende factor gefunctioneerd. Het moeilijkste te bestuderen en beschrijven is de oudste bewoningsgeschiedenis.
In het verleden waren we er heel snel mee klaar door vast te stellen dat de Franken ten westen van de Oude IJssel woonden en de Saksen ten oosten. In ‘Mensch en land in de Middeleeuwen’ doet Slicher van Bath ons uit de doeken dat dit een te eenvoudige voorstelling van zaken is.
Toch heeft de loop der historie wel een aantal sporen nagelaten daar aan de Oude IJssel.In de eerste plaats valt het optreden der Romeinen te noemen. Het is niet duidelijk in hoeverre deze er in geslaagd zijn in de Liemers een onbewoonde landstreek te creëren; toch zal deze politiek wel enige gevolgen gehad hebben.
Gedurende vele eeuwen heeft er weinig vermenging van de bevolkingen aan beide zijden der Oude IJssel plaats gehad. Hoewel dus niet eenvoudig aan te wijzen menen we te mogen stellen dat we toch wel met twee verschillende volksaarden van doen hebben in het Oude IJsselgebied.
Vervolgens hebben een aantal andere processen deze verschillen belangrijk versterkt. In de eerste plaats willen we noemen de kerstening van onze streken in de achtste en de negende eeuw. Hierbij valt een vroege zendingsijver vanuit Utrecht en een jongere vanuit Münster te constateren.
De invloed van Utrecht reikt daarbij tot aan of iets ten oosten van de Oude IJssel. Daar komt dan ook de grens tussen de beide bisdommen te liggen; een grens die zal blijven functioneren tot de oprichting van het bisdom Deventer in 1559. De oude bisdomgrens liep tussen Terborg en Silvolde; Terborg behoorde tot Utrecht, Silvolde tot Münster.
Het is niet verwonderlijk dat de politieke ontwikkeling zich bij de zojuist genoemde landschappelijke, volkenkundige en kerkelijke aansloot. Wanneer we ons dan tot het gebied van onze gemeente beperken dienen we in de eerste plaats de kleine ten westen van de Oude IJssel gelegen Heerlijkheid Wisch te noemen. Het betreft hier het gebied van het tegenwoordige Terborg en De Heuven.
Hoogstwaarschijnlijk lag dit oude Wisch ingeklemd tussen twee armen van de rivier. De oostelijke loop heeft in dat geval heel dicht bij de huidige Doetinchemseweg gelegen; reden waarom ‘de Dyke’ (tegenwoordige Hoofdstraat van Terborg) bij de oude heerlijkheid hoorde. Bij het verhaal van de oude heerlijkheid behoort dat van eerste Huis Wisch op De Heuven en het tweede thans nog bestaande te Terborg.
De kerspelen Silvolde en Varsseveld behoorden tot het vele malen groter en aanzienlijker Graafschap Lohn, dat zich van Stadlohn en Sudlohn tot aan de Oude IJssel uitstrekte. Eerst toen een Van Wisch in 1315 het richterambt over de kerspelen Silvolde en Varsseveld verwierf begon het grotere Wisch zich af te tekenen. Vanaf ongeveer 1330 functioneert dan de Heerlijkheid Wisch met de oppervlakte gelijk aan onze tegenwoordige gemeente.
Groot Wisch had al zo’n twee eeuw bestaan toen de Reformatie zich hier aandiende. Men zou kunnen veronderstellen dat deze dan ook wel eenzelfde verloop zou hebben in de heerlijkheid. Dit is echter niet het geval.
Terwijl Varsseveld bijna geheel gereformeerd wordt is dit voor wat Terborg en Silvolde betreft slechts voor ongeveer éénderde zo. De grote trouw van de Terborgse en Silvoldse bevolking aan de oude kerk vond zijn oorzaak in de steun vanuit het Graafschap Bergh.
Terwijl Silvolde als dochterkerk van Varsseveld de moeder in het verleden steeds trouw gevolgd was begon er zich nu een verwijdering tussen dochter en moeder af te tekenen. Hoewel Silvolde een tweeslachtige positie inneemt valt toch wel te stellen dat Wisch tot op de dag van vandaag door een vrij duidelijke scheidslijn in twee delen uiteen valt. Bij deze lijn (lijnen) sluiten logischerwijze een aantal taalgrenzen aan. Daar zijn de deskundigen op dat gebied het toch wel over eens; dit terwijl ze elkaar toch heus niet altijd maar naar de mond praten.
We zouden ook de ontwikkeling van de stad, dorpen en buurschappen in onze vogelvlucht willen opnemen.
De jongste en duidelijkste geschiedenis heeft Terborg. Terborg is een vestiging bij de ‘Nije Borch’ van de heren Van Wisch op een dermate moerassige bodem dat zonder die eerste aanzet niet makkelijk ontstaan zou zijn. Door de aanwezigheid van het Huis Wisch en door de verwerving van stadsrechten in 1419 werd het het bestuurscentrum van de heerlijkheid.
De ontstaansgeschiedenis van Varsseveld en Silvolde ligt in het grijze verleden en is dan ook veel moeilijker te achterhalen en beschrijven. De nederzettingen ter plekke kunnen het gevolg zijn van de aanwezigheid van voldoende hoog gelegen bouwgrond; dit versterkt door een belangrijke hof en kerspelkerk. In grootte zijn het vroegere Varsseveld en Silvolde het beste te vergelijken met de kernen van onze tegenwoordige buurschappen.
De buurschappen beslaan het grootste deel van de gemeente; het is dus de hoogste tijd er even neer te strijken. De woorden boer en buur hebben een grote verwantschap met elkaar. De boeren/buren vormen met elkaar een naoberschap en een buurschap.
Momenteel zijn naoberschap en buurschap twee geheel van elkaar gescheiden begrippen. Het is me niet duidelijk welke de jongste of de oudste is en of de één misschien uit de ander voortgesproten. De naoberschap is een verhaal apart en kunnen we op dit moment gevoeglijk laten rusten.
De verspreide bewoning van de buurschappen is zeer oud en kan wel van ongeveer gelijke tijd stammen als die van onze dorpen. De ontwikkeling van buurschappen is nogal verschillend geweest.
Slicher van Bath zegt ondermeer dat de gerechtigden op de esgrond een buurschap kunnen vormen, maar ook de markegenoten. In andere gevallen vormt de oppervlakte van de mark een buurschap. Bij ons zijn er geen duidelijk aanwijzingen in de een of andere richting.
Vanaf ongeveer 1600 treffen we bij het bestuur vrij vastomlijnde buurschappen aan. Binnen de buurschappen is er weer een onderverdeling in rotten. Och, de heren Van Wisch hadden hun heerlijkheid ook wel zonder die indelingen kunnen besturen, maar het was toch wel makkelijk zo’n indeling op menselijke maat.
Die indeling kwam goed van pas bij de administratie van de door de onderdanen te verrichten herendiensten, o.a. de hand- en spandiensten ten behoeve van het begaanbaar houden der wegen. De naamgeving van de buurschappen was geen enkel probleem. De goegemeente heeft immers van Adam af altijd al namen gegeven aan mensen, dieren, akkers, buurschappen, dorpen, steden, landen.
Bij de invoering van de buurschapbenamingen in de administratie hoefden men alleen maar in te vullen wat het volk al lang zei. Het gebied daar in het noordoosten waar de oude Heelweg van Zelhem en Halle (Heelweg?) naar Aalten over de zandruggen loopt heette natuurlijk altijd al Heelweg.
De streek in het zuidoosten van de heerlijkheid in de omgeving van het Huis Sinderen werd natuurlijk altijd al Sinderen genoemd. Het deed daarbij niet terzake of de daaronder ressorterende boerderijen het eigendom van Sinderen waren; voor een deel was dit wel het geval, voor een ander deel niet. Sinderen is zelfs grensoverschrijdend; tot op de dag van vandaag heet het aanpalende Gendringse grondgebied eveneens Sinderen.
Volgens de verpondingsadministratie van 1647 beslaat het dorp slechts de oude kern rondom de kerk. De boerderijen Reussink en Bettekamp worden al tot de Binnenheurne gerekend. Het Giezenveld en het Molenveld (de boerderijen Hiddink en Hofs incluis) worden bij Westendorp ingedeeld. De namen Binnenheurne en Westendorp zijn vast ook al heel oud; de vraag is; hoe oud?
Aangenomen wordt dat een punt of hoek wel Heurne genoemd werd. De naam Westendorp is veel moeilijker dan ze lijkt. Er zijn verschillende mogelijkheden.
De namen Westendorp voor een boerderij in IJzerlo en Oostendorp voor een Sinderense geven al aan dat enkele gebouwen bij elkaar soms de naam dorp kregen. Ten westen of ten oosten van wat ze lagen is niet erg duidelijk. Misschien dat het Oostendorp op Sinderen wel zo genoemd is in verband met de ligging ten oosten van (oriëntatie) het Nottelbos. Zo kan de oorsprong van het Westendorp gezocht moeten worden in de aanwezigheid van ‘dorp’ (drobbel huizen) ten westen van b.v. Varsseveld.
Helaas is in het tegenwoordige centrum of buitengebied van Westendorp geen akker- of boerderij- naam meer voor handen die aan zo’n oud dorpje herinnert. Toch lijkt me deze verklaring aannemelijker dan die van: Westendorp is een buurschap ten westen van het dorp Varsseveld. In mijn stoutste ogenblikken komt de gedachte wel eens bij me op dat Westendorp en Varsseveld oorspronkelijk hetzelfde ‘dorp’ aanduidden. De kern zou dan ‘Varsseveld’ zijn gaan heten en het buitengebied ‘Westendorp’. Dit alles dan gezien vanaf de Aaltense watertoren. (Men gelieve dit niet verder te vertellen).
Bij Terborg en Silvolde verschilt de situatie ten opzichte van Varsseveld en de buurschappen aanmerkelijk. Hier worden stad en schependom meestal in een adem genoemd. Het schependom Terborg omvat een smalle strook ten noorden van de stad en de omgeving van het eerste Huis Wisch, de zogenaamde Hoven of Heuven.
Vanouds stonden er vijf vorse bouwhoven; vier van Bergh en één van Wisch. De heer Bosman te Warm vertelde me eens dat de heer Van Wisch op een kwade dag al z’n vijf boerderijen op de Heuven aan de heer Van Bergh verdobbeld had. De heer Van Bergh zou toen de Smachtstede maar aan Wisch gelaten hebben.
Het archief van het Huis Bergh kan het verhaal bevestigen of ontkennen. Als tegenwoordige besturen de Heuven maar niet weer opnieuw verdobbelen! Alles wat dan nog rest van de heerlijkheid wordt Silvolde genoemd. Een kleine uitzondering hierop vormt de kleine Heerlijkheid Lichtenberg.
Uit de aan Anholt leenroerige hoeve Enekink, die achtereenvolgens aan een Lichgtenberg, een Van Wely en een Van Wisch heeft toebehoord, ontstaat, waarschijnlijk dankzij laatstgenoemde, deze heerlijkheid als een enclave in de Heerlijkheid Wisch.
De boven omschreven indeling blijft ongewijzigd tot in de Franse Tijd. Van 1811 tot 1818 bestaan er twee gemeenten; één omvattende Terborg en Silvolde, de andere omvattende Varsseveld en de buurschappen. Vanaf 1818 gelden de oude grenzen weer.
Bij de opzet van het kadaster hanteert men de zojuist genoemde tweedeling; reden waarom de gemeente Wisch, wat het kadaster betreft, nog steeds uit de gemeenten Wisch en Varsseveld bestaat. De landmeters hadden de opdracht zich bij de indeling in secties zoveel mogelijk aan oude begrenzingen te houden. Men is daar maar gedeeltelijk in geslaagd.
Het oostelijke gedeelte van de Binnenheurne brengt men bij Varsseveld onder en het westelijk deel van de Heelweg bij Het Lanker.
Bij de opzet van de Bevolkingsregisters in 1826 houdt men zich weer precies aan de oude indeling van o.a. de verponding.
Het buitengebied van Silvolde gaat men op de duur indelen in Voorbroek, Silvoldse Buurt en Kroezenhoek. De Lichtenberg rekent men tot Silvolde en in 1900 worden het Voorbroek en de omgeving van de tegenwoordige Doetinchemseweg en Silvoldseweg van Silvolde naar Terborg overgeheveld.
Ook in Wisch is de tijd niet stil blijven staan. De woonkernen Terborg, Silvolde en Varsseveld ondergingen de nodige uitbreidingen en de bestuurlijke administratie diende zich hierbij aan te passen; het bestuur speelde ook zelf een actieve rol in die hele ontwikkeling, althans in de laatste tijd.
De uitbreiding van woonkernen in de buurschappen ging vooral uit van de plaatselijke bevolking. Met name Westendorp, Sinderen en Heelweg kregen echte woonkernen. Doordat deze buurschappen nogal ver van het dorp verwijderd lagen werden ze reeds in de vorige eeuw met scholen begiftigd. De vestiging van deze scholen stimuleerde weer de verdere ontwikkeling der buurschappen.
Een buurschap als Binnenheurne miste al deze ontwikkelingen vanwege de ligging ten opzichte van het dorp. Terwijl Westendorp, Sinderen en Heelweg actieve Belangenverenigingen en andere verenigingen hebben ontbrak en ontbreekt dit alles in Binnenheurne.
Vanaf 1922 komt de naam Binnenheurne niet meer voor in de Bevolkingsregisters van Wisch. Gemeente en P.T.T. rekenen de oostzijde van Binnenheurne tot Varsseveld en de westzijde tot Sinderen, dat nu totaan de Terborgseweg, en dus aan Westendorp, reikt.
Sommige mensen uit de oude Binnenheurne wonen nu in Sinderen en zijn lid van Varssevelds Belang. Ten noorden van Varsseveld heeft Westendorp zich teruggetrokken tot de omgeving van de Buulsdiek.
Een aparte ontwikkeling ontstond bij de Bonte Brug over de A Strang nabij UIft.
Door de komst van de gereformeerde kerk in 1887 en een christelijke school in 1891 ontstond hier langzamerhand een nieuwe buurschap zonder buitengebied. In tegenstelling tot de kerkdorpen in de gemeente Gendringen behoren slechts een klein aantal bewoners van de Bonte Brug tot de kerk die boven de buurschap uittorent.
Door B.J. Dorrestijn
De vestiging van joden in Nederland
De eerste joden die zich blijvend in Nederland vestigden waren afstammelingen van Spaanse en Portugese joden. Hun komst werd voorafgegaan door een reeks ingrijpende veranderingen op het Iberisch schiereiland.
In 1492 werden de Spaanse joden onder druk van de inquisitie voor de keus gesteld zich tot het katholicisme te bekeren of het land te verlaten. Veel joden vluchtten naar Portugal, waar ze in 1497 en masse gedoopt werden. Zowel in Spanje als in Portugal bleven sommige van deze bekeerden in het geheim thuis het jodendom belijden, terwijl ze voor de buitenwereld als katholieken leefden.
In 1536 werd ook in Portugal de Inquisitie ingesteld die de onder dwang gedoopte joden scherp in de gaten hield. Dit was voor velen een reden het land te ontvluchten, ondermeer naar Brazilië en Frankrijk. Een halve eeuw later kwamen sommige afstammelingen als kooplieden naar de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zij vestigden zich in Amsterdam, van waaruit zij via Lissabon handel dreven in suiker en tabak uit Brazilië en diamant en katoen uit India.
Eenmaal in Amsterdam gevestigd keerden ze vaak terug tot hun oorspronkelijke joodse geloof. Gezien hun gemengde Spaans-Portugese afkomst noemen wij hen sefardische joden. Ook wordt de term Portugese joden gebruikt, omdat Portugees hun voertaal was.
Omstreeks 1630 bereikten joden uit Midden- en Oost-Europa, Hoogduitse of asjkenazische joden genoemd, de Republiek. Ze spraken Jiddisj, een vroege vorm van Duits gemengd met Hebreeuwse, Slavische en Romaanse woorden en in Hebreeuwse letters geschreven. De Asjkenazische joden waren gevlucht voor het geweld van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en voor de vervolgingen van de kozakkenhoofdman Chmielniki in Polen in 1648.
Berooid kwamen zij in Amsterdam aan; ze konden blijven omdat joden zich hier vrij konden vestigen en omdat zij op ondersteuning mochten rekenen van hun sefardische broeders.
De Portugese en Hoogduitse joden brachten zeer verschillende culturele achtergronden mee. Zij spraken een verschillende taal en vormden ook in sociaal opzicht verschillende groepen. Voor de buitenwacht telde echter voornamelijk hun gemeenschappelijke religie en werden ze als één (geloofs)gemeenschap gezien.
Aan het begin van de zeventiende eeuw had de vestiging van joden in Amsterdam aanvankelijk niet tot problemen geleid. Oogluikend werd hun toegestaan hun afwijkende religie in privé-woningen te belijden, maar van volledige burgerrechten was geen sprake.
Vooral op economisch gebied werden hen vele beperkingen opgelegd. Rond 1615 ontstonden er wrijvingen op sociaal en religieus gebied, wat leidde tot overleg in de Staten van Holland en een poging om een jodenreglement vast te leggen. Zover is het nooit gekomen, maar wel werd in 1619 besloten dat het iedere stad vrijstond zelf te bepalen of zij joden wilde toelaten of niet en onder welke voorwaarden.
Wanneer de plaatselijke autoriteiten de joden toestemming hadden gegeven zich in de stad te vestigen, was het verboden hen een uiterlijk kenteken te laten dragen. Wel werd het de Hollandse steden toegestaan een afzonderlijk stadsdeel als woongebied voor de joden verplicht te stellen, maar in de praktijk is dit nooit gebeurd.
Het ontstaan van de mediene
Met “Mediene” worden alle joodse gemeenten (kehillot, kehilla of kille genoemd) buiten Amsterdam aangeduid.
In de 18de eeuw vestigden zich joden in verschillende plaatsen buiten Amsterdam. Zo ontstond er naast Mokum (=Amsterdam) een mediene, waartoe alle joodse gemeenschappen buiten de hoofdstad gerekend werden.
De sefardische gemeenten, die onder andere in Den Haag, Rotterdam en Middelburg ontstonden, ontwikkelden zich volgens het voorbeeld van de Amsterdamse ‘moedergemeente’.
Heel anders verliep de vestiging van de eerste Hoogduitse joden in de mediene. Ze kwamen vaak rechtstreeks uit het Duitse grensgebied naar Groningen, Gelderland en Overijssel en kozen een woonplaats op economische gronden. Ook in de westelijke handelssteden en in de plaatsen langs de Zuiderzee ontstonden asjkenazische gemeenten, die een hoge mate van zelfstandigheid kenden.
Voordat een dergelijke gemeente (kehilla of kille) daadwerkelijk opgericht kon worden moest er aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo moet er een quorum van tien mannen van dertien jaar of ouder zijn, een zogenaamde minjan, voordat er een volledige gebedsdienst gehouden kan worden.
Vaak diende eerst een kamer in een woonhuis of boerderij als plaats van samenkomst, voordat er een synagoge gebouwd mocht of kon gebouwd worden. Naast een synagoge behoorde ook een ritueel bad ofwel mikwe tot de noodzakelijkheden, terwijl ook een schoollokaal wenselijk was. Een van de eerste vereisten was tevens een begraafplaats, omdat joodse overledenen apart te rusten gelegd moeten worden, met de zekerheid dat deze rust voor eeuwig geldt.
Iedere joodse gemeente werd geacht om als autonome organisatie met behulp van een intern stelsel van belastingen, offergelden en boetes haar voorzieningen als synagoge, leerhuis, mikwe en begraafplaats aan te kopen en te beheren.
Gekozen bestuurders (parnassiem) stelden de reglementen (takkanot) op, die door de plaatselijke overheid goedgekeurd moesten worden. Ook waren de parnassiem verantwoordelijk voor het handhaven van de orde en voor het sociale en economische reilen en zeilen van het onder hun gezag staande deel van de zogenoemde ‘Joodsche Natie’. Tevens droegen zij de plaatselijke belasting af.
Afhankelijk van de financiële middelen beschikte de joodse gemeente over een rabbijn, een voorzanger, een onderwijzer en een schrijver. In verband met de voedselvoorschriften was de aanwezigheid van een ritueel slachter en een toezichthouder noodzakelijk.
In de meeste kleinere gemeenten werden deze functies gecombineerd. Diverse liefdadigheidsinstellingen vervulden een belangrijke sociale en religieuze rol. De zorg voor armen, zieken, stervenden, doden, aanstaande bruiden, zwangere vrouwen, weduwen, wezen, behoeftige studenten en leraren ging steeds gepaard met religieuze studie. Het merendeel van de joden in de mediene was werkzaam in de handel, als slager of als kleine neringdoende.
Ontwikkelingen binnen joods Nederland
In de praktijk bleef Amsterdam gedurende vrijwel de gehele achttiende eeuw het zwaartepunt van joods Nederland. Grote veranderingen traden op na 1796. Met het verlenen van gelijke burgerrechten aan alle inwoners van de Republiek der Verenigde Nederlanden werd de politieke emancipatie een feit. Eén van de gevolgen was dat joden zich overal vrij konden vestigen. Daardoor ontstond in de eerste helft van de negentiende eeuw verspreid over Nederland een groot aantal joodse gemeenten.
Joods Nederland werd ingedeeld in twaalf hoofdsynagogen, die op hun beurt weer in ringsynagogen en bijkerken verdeeld werden. Aanvankelijk stonden deze gemeenten onder een sterk centraal gezag, maar gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde zich de scheiding tussen kerk en staat. Dit had tot gevolg dat de autonomie van de gemeenten wederom toenam.
Rond 1885 bereikte het joodse leven in de mediene zijn hoogtepunt, daarna begon de neergang. Behalve in de plaatsen die een duidelijke industriële ontwikkeling doormaakten nam het aantal leden van de killes vrijwel overal af. Emancipatie en integratie speelden ook een rol in de organisatievorm van de diverse joodse gemeenten; naast de bestaande liefdadigheidsinstellingen ontstond een ander joods verenigingsleven, gebaseerd op politieke of culturele gronden.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw verliest een groot aantal van de kleinere joodse gemeenten zijn zelfstandigheid of wordt opgeheven. Amsterdam wordt nog meer dan tevoren het centrum en zwaartepunt van joods Nederland. De nazi-terreur in de bezettingsjaren heeft ook het joodse leven in de provincie vrijwel vernietigd. Ook in de naoorlogse jaren maakte het joodse leven in de mediene een verdere neergang door.
De Joden te Groenlo
In de tweede helft van de zeventiende eeuw vestigden de eerste joden zich blijvend in Groenlo. Tussen 1674 en 1895 pachtten zij de Stedelijke Bank van Lening. Hans Kooger die 25 jaar lang onderzoek verrichtte naar de joden in de Achterhoek en Liemers geeft voor de vroegste vestigingen het jaartal 1285 voor Groenlo en overigens voor Bergh 1296, Lochem 1332, Zutphen 1340 en Wish 1342. In Doesburg vestigde zich de familie Godschalck al in 1185.
Van een georganiseerde joodse gemeente was pas vanaf het einde van de 18de eeuw sprake. Aanvankelijk werden de synagogediensten in een gehuurd huis gehouden. Mede door een ruime donatie van koning Lodewijk Napoleon was het mogelijk een synagoge te bouwen aan de Noteboomstraat.
Bij de ressortale herindeling van 1814 kreeg Groenlo, met inbegrip van Lichtenvoorde, de status van Ringsynagoge. Ook Winterswijk en Aalten ressorteerden tot 1862 als bijkerk onder Groenlo. In 1822 werd een nieuwe synagoge aan de Schoolstraat ingewijd. Dit gebouw werd in 1878 in oriëntaalse stijl gerenoveerd.
De joodse gemeente van Groenlo had de beschikking over twee begraafplaatsen; de ene lag buiten het dorp Lichtenvoorde en was tot 1909 in gebruik, de ander lag in een park aan de Kanonswal. Naast het kerkbestuur en de kerkenraad was er een penningmeester voor het Heilige Land en was er zowel voor vrouwen als voor mannen een begrafenis- en studiegenootschap.
De Joden te Lichtenvoorde
In 1713 woonde Moijses Walg te Lichtenvoorde. Zijn naam komt voor in een gerechtelijk protocol waarin wordt geschreven dat hij in maart 1713 in arrest was genomen door Hendrik Kalf en in bewaring gesteld "sonder eenige redenen en oirsaken".
De Winterswijkse jood Isaac Jacobs betaalde een borgtocht om Moijses weer vrij te krijgen.
Glazenmaker Ansel Sijmon zette in 1740 en 1741 glazen in loden roeden onder meer in de poort, de kerk en in het huis van de heer van Harreveld. In 1740 diende Ansel een rekening van 8 gulden en 1 stuiver in. In het jaar erop kreeg hij 7 gulden en 19 stuivers voor zijn werk betaald.
Een andere Lichtenvoordse jood was Selig Salomon, die in maart 1743 met Hester Jacobs te Ringenberg was getrouwd.
Herts Levi bezat een uit 1553 daterend octrooi, dat hem was verleend door Frederik Otto van Dornburg, genaamd Heijden, die tussen 1738 en 1768 op het hof in Lichtenvoorde woonde. Herts levi was in 1947 te Kleef met Mindele Emanuel getrouwd.
De broers Levi Meijer (een slachter die ook een schutsbrief had van van Dornberg) en Isaac Meijer STAM (een lompen koopman) trouwden respectievelijk in 1769 en 1768 te Kamen en te Enschede.
Isaac Meijer huwde Roosken Jacobs. Deze voormelde huwlijken zijn in maart 1777 bevestigd te Lichtenvoorde. De weduwe van Levi Meijer trouwde later met salomon Philip Vink.
Mozes Levi woonde tussen 1765 en 1774 met zijn vrouw Esther Heijmans en vier kinderen ter plaatse. Mozes – omstreeks 1740 in Krenshausen geboren – kreeg in oktober 1774 toestemming van baron J.A.G. de Vos van Steenwijk om zich in Kuinre, in de kop van Overijssel, te vestigen. Mozes Levi’s kinderen namen in Kuinre de familienaam de Horst aan. Hun afstammelingen woonden onder meer in Blokzijl en Kuinre.
Uit - Hans Kooger's "Het Oude Volk"
Izak (Isaac) en Jödde Ten Bosch
Solemnisatie (plechtige herdenking) van het huwelijk van de Lichtenvoordse Geertruid Hansels (Anschel), geboren in 1754, met Jacob Moses, geschiedde in 1774 door rebbe Aaron Gomperts.
De zoon van Isaac en Roosken, Symon Izak (Isaac), geboren in 1774, trouwde in 1797 met Rachel Moses, afkomstig uit Bretsenheim/Hannover. Zij was de stammoeder van de Lichtenvoordse familie die de achternaam Ten Bosch aannam. In het dorp werden zij ‘jödde Bosch' genoemd. "Hee kof ulkevellen en kenienevellen op" (hij koopt bunzing en konijnenhuiden op) en "Hee hef ziene beste vellen an den jödde edaone" (hij heeft zijn beste huiden aan de jood verkocht) waren gebruikelijke gezegden.
Levi Herts had in november 1803 een geschil met de Winterswijker Berend Grevink betreffende de leverantie van 30 stuks ‘rauwe vellen'
Naamsverandering
Op 24 december 1812 legden twee joodse familiehoofden en één vrijgezel op het Lichtenvoordse gemeentehuis verklaringen af over het aannemen of behouden van hun familie- en voornamen.
Koopman Symon Izak (Isaäks Isaac) nam de achternaam Ten Bosch aan en dat gold ook voor zijn 12-jarige zoon Mozes Symon. Slager Saloman Philip koos Vink als achternaam evenals zijn 28-jarige zoon Philip Salomon.
Philip Hertz wilde als familienaam De Haas; zijn voornamen wilde hij behouden. Zij verklaarden allen niet te kunnen schrijven. Op een lijst van 977 gezinshoofden uit 1811-1812 komen tevens de namen voor van koopman Manuel Levy, geboren in 1785, de eerder genoemde Levy Hertz (die capitaliste werd genoemd; geboren in 1755) en kleermaker Jackes wolf (wellicht joods). Levy Hertz ging in mei 1812 naar Groenlo, waar hij op 30 september 1812 de achternaam Kok aannam.
In Bredevoort werd rond 1801 een gebouw tot sjoel ingericht (er werd waarschijnlijk al eerder een gebouw van de Winterswijkse Janner Rattemer voor f 20 per jaar gehuurd) Het gebouwtje was 30x 15 voet groot en had aan de achterzijde een kleine woning voor de voorganger annex lesruimte. Omstreeks 1828 kregen de Bredevoortse joden het gebouw in eigendom. Het complex was 268 vierkante meter groot. De familie's de Haas, Vink en ten Bosch kwamen al voor 1810 naar de Bredevoortse sjoel. (Inv.nrs. 188 en 1200)
Van de joodse familie Ten Bosch zou Mozes Symon, de zoon van Symon Izak, in maart 1836 trouwen met de in Ruurlo geboren Rachel Samuels. Achtereenvolgens werden de volgende kinderen geboren; Izaak (1837), Catharina (Kaatje; in 1838), Salomon (1839) en Jacob (1842).
Salomon zou 27 jaar later, in 1866, zijn voornamen vanwege overgang tot het roomskatholieke geloof veranderen in Antonius Aloysius Maria en vervolgens in het huwelijk treden met de boerin Johanna Hulshof. Zij kregen tien kinderen.
De broers van Salomon (Jacob en Izaak) en zijn zusje Catharina bleven het joodse geloof behouden. Jacob ten Bosch was een tijdje in huis bij de in Bredevoort wonende gepensioneerde soldaat Jozef Hartog Vogelzang. Hij ging in 1866 naar Doesburg waar hij in 1868 trouwde met Lena de Groote. Haar vader Izak Levi de Groote was bijna 40 jaar voorganger in Doesburg (1828-1868)
Auschwitz
Jacob en Lena Ten Bosch vertrokken later naar Aalten. Hun kleindochter Sara Lena Ten Bosch kwam in 1942 om in Auschwitz. Hun kleinzoon Jacob Ten Bosch zou in 1944 eveneens in Auschwitz sterven, na in Halle te zijn verraden. Met hen kwam meerdere ten Bosschen in de concentratiekampen om het leven.
Overwegend Ten Bosch Een andere roomskatholieke familie Ten Bosch was die van Casparus Antonius (medicinae doctor) die was gehuwd met de Aaltense Modesta Juliana Gertruda Maria Driessen. De Ten Bosch-families kregen vele kinderen. Ter plaatse is de Ten Boschstraat op initiatief van de plaatselijke ULO genoemd naar Frans Ten Bosch, missionaris in Congo. Slager Philip Vink was getrouwd met Hendrika de Vries.
In de negentiende eeuw hebben nooit meer dan enkele joodse families in Lichtenvoorde gewoond. In 1809 waren het er 11 en in 1830 zes; in 1849 woonden er slechts drie joden.
Omstreeks 1850 woonde behalve de familie Ten Bosch, ook ter plaatse; Derschen, Harmina Rebecca, Dela Hendrika en Philip Vink. Na 1860 waren er geen Vinken meer in Lichtenvoorde te bekennen.
Uit een volkstelling uit 1860 komen de volgende namen naar voren. Elisabeth (tijdens de telling 51 jaar) en Symon Izak Ten Bosch (69 jaar) beide wonende in de Rentenierstraat. In de wijk Bosch woonden Kaatje (2 jaar), Mozes Symon (39 jaar) en Salomon Ten Bosch (10 mnd.). Ook Philip Vink (58 jaar en wellicht de laatste) woonde er.
In 1880 woonden er nog korte tijd de volgende joodse families in Lichtenvoorde: Rosendal, Zeehandelaar (afkomstig uit Joure) en Spier uit Eibergen. Een synagoge hebben de Lichtenvoordse joden nooit gehad.
Wellicht zijn wel godsdienstlessen ergens bij een joodse familie thuis gegeven, maar het ligt meer voor de hand te veronderstellen dat de joodse kinderen les kregen in het joodse schooltje dat in 1865 in Groenlo werd gebouwd.
Voor de joodse feestdagen gingen de joden naar de sjoel in de schoolstraat in Groenlo. De vee, boter en warenmarkt in Lichtenvoorde, die al dateert van voor 1900, werd elke veertien dagen gehouden.
Bekende kooplieden waren de Arnhemse IJzerketel met hamers, nijptangen, enzovoort en de "dinsdagsjood" Heijmans uit Groenlo die lappen verkocht. Bestellingen konden destijds in de loop van de week bij café Kruip worden afgehaald.
E. De joodse begraafplaats - De joden in de oorlogsjaren
De joodse begraafplaats
Een joodse begraafplaats bevindt zich tussen Lichtenvoorde en Vragender, nabij de boerderij van Wamelink op de Bulte, aan de Kerkdijk. De begraafplaats stamt waarschijnlijk uit het begin van de negentiende eeuw en was tot 1909 in gebruik. In 1972 is de dodenakker van 10,30 are (kad. Sectie D nr. 1604) omheind met betonnen paaltjes en met prikkeldraad afgesloten.
Er staan geen stenen op de dodenakker, waar toch menig keer een lewaje (begrafenis) moet hebben plaatsgevonden. In 1932 vermeldde chazzan (voorzanger) David Schielaar namelijk in een kort overzicht van de historie van de kille (joodse gemeente) Winterswijk dat er tien graven moesten zijn. In 1967 is het stukje grond verkocht aan het Nederlands Israëlitisch Kergenootschap te Amsterdam. Voordien was het in bezit van de burgerlijke gemeente.
Tegen de oostzijde van de begraafplaats ligt een perceeltje grond (kd. Sectie D nr. 1903) ter grootte van 1,60 are. Dat stukje is aangekocht als particuliere begraafplaats en staat op naam van Maurits Prins (geboren1898) en consorten, fabrikant te Dinxperlo.
Mede-eigenaren waren Marcus Gans, koopman te Aalten, Mozes Meijer Poppers, (geboren 1906), fabrikant te winterswijk, Gezina Mara Koopmans en consorten, weduwe van Jesaja Mogendorff te Groenlo. Op het stukje grond staan evenmin grafstenen. De lewaje (begrafenis) op het grootste stuk van de begraafplaats moet omstreeks 1850 hebben plaatsgevonden.