A17 HET RODE BROEDERSCHAP.
Barcelona, 26 april '38.
Kort voor zijn aankomst in Barcelona kon Steiner niet zeggen dat zijn eerste kennismaking met Spanje en de Spanjaarden een onverdeeld succes was geweest. Hij had zich een zonovergoten land voorgesteld vol bloemen en sinaasappelbomen. En lachend lonkende meisjes die met kletterende castagnetten dansten op wilde gitarenmuziek, de bonte rokken hoog opzwierend. Zo hoog zelfs dat je ruim genoeg flitsen opving om als vent een week voort te kunnen...
Maar niets van dat alles. Wat hij sinds het aanbreken van de grauwe dageraad van dit beloofde land te zien kreeg was niets anders dan één doffe ellende.
Sinds zijn vertrek uit Parijs, vorige week, had het niet opgehouden met regenen. Ook al was het nu hier in het zuiden een stuk minder kil dan in het verzopen-platte-land-vol-mest-en-mist waaruit hij na de inbraak bij brouwer Biervliet was weggevlucht, het goot hier toch even hard!
Het gieten had niet opgehouden sinds hun groepje van achttien druipende dompelaars gisterenavond in Perpignan in dit vervaarlijk piepende busje was geklommen waarmee "de passeur" regelmatig om de maand de zogenaamde "grensarbeiders" over de bergen bracht. Door hun natte kleren dampten de ruiten binnen onmiddellijk aan en dit sloot hen genadig af van de zwarte wereld daarbuiten. De meesten zakten kort na het vertrek in een onrustige slaap weg, de nog vochtige pet of slappe vilthoed diep over de ogen getrokken. Anderen deden maar alsof, om niet aanhoudend verplicht te worden ook nog hun eigen overpeinzingen te moeten delen met de "compadre" die naast hen reeds zo'n groot stuk van hun smalle houten bank in beslag had genomen...
Steiner zat tegen een vuil venster geklemd waar buiten de regen in vlagen op striemde en binnen de damp in bruine nicotinedruppels afliep. Zolang ze door Franse dorpen reden, waar nog hier en daar een straatlantaren brandde, veegde hij bijwijlen obligaat met zijn mouw een kijkgat in die smerige smurrie zonder er hoe dan ook veel van te verwachten. En terecht.
De regen bleef zonder ophouden in vlagen tegen de ruiten slaan zodat hij met die laaghangende wolken geen enkele glimp kon opvangen van het woeste berglandschap van de Pyreneeën waar hun krakend vehikel zich nu reeds urenlang doorworstelde, als met de moed der wanhoop brullend bij elke bocht.
Bij het naderen van de grens voelde hij de spanning stijgen. En toen het busje midden in een pikdonker dorp abrupt stilviel wisten ze dat er nu geen weg terug meer bestond: Le Perthus, de Spaanse douanepost.
In doodse stilte staarden alle inzittenden verbeten naar de deur naast de chauffeur, elkeen versteend door eigen angsten. Met een wurgende harteklop in de keel vroeg Steiner zich af of zijn nieuwe papieren de controle zouden doorstaan, ook al scheen het systeem van de "passeur" goed gerodeerd.
Hij schrok zich bijna een beroerte toen een ongeschoren Guardia Civil met een belachelijk, zwartgelakt steekje achterstevoren op zijn boeventronie en gehuld in een glimmend natte rubberponcho dreigend de bus inklom. De kolf van het geweer onder de regencape verwrong zijn silhouet tot een monsterachtige bochel.
Maar de schrik bleek al vlug ongegrond: de bultenaar met de doggensmoel was duidelijk minder gevaarlijk dan hij er uitzag. Hij hield enkel, rechtstaand naast de chauffeur, met een zaklamp en een afgrijselijke tongval, aan de hand van het stapeltje paspoorten vluchtig een soort appel. Toen die geblaseerde Quasimodo iets gutturaals rochelde dat voor "Verschueren Roger" moest doorgaan, riep Steiner net zoals zijn voorgangers "si!" en stak de vinger op. Een verveeld knikje en het zat erop. Was dit nu de zo gevreesde grens ?
Blijkbaar wel...Want vijf slopende minuten later startte de gammele bus weer en begon, zonder verdere voorvallen, in het pikkedonker traag aan de eindeloos kronkelende klim over de doorweekte Spaanse bergwegen. Iedere honderd meter moest de chauffeur woest aan de slag met zijn vervaarlijk rammelende versnellingsbak en leek de strijd steeds slechts op het laatste nippertje te winnen. Nergens brandde een lichtje of was er een kat te zien, tenzij dan die paar manhaftige militiemannen aan de wegversperringen waarvoor hun bleke uitgeputte Fangio óm het uur even moest stoppen om op adem te komen...Pas toen de grauwe kille dageraad moeizaam door de lage wolken brak ontwaarde Steiner in de eerste slijkerige dorpen af en toe wat zwarte schimmen tegen de verweerde pleistergevels, een druipende jutezak als puntcape over het hoofd. Als voorproefje op het zonnige Spanje zó ontmoedigend dat hij er tenslotte bij indommelde...
Toen hij tegen de middag hongerig wakker schoot reden ze juist een voorstad van Barcelona binnen die in goorheid niet moest onderdoen voor de triestigste cités van de Borinage...Hier en daar was zelfs een straat versperd door het puin van een pas gebombardeerde woonblok. Na wat speurend rondrossen door de achterbuurten vond hun geradbraakte chauffeur eindelijk hun eindbestemming. De fabriekshal, waarin ze voorlopig werden ondergebracht, was blijkbaar onlangs eveneens getroffen door een Italiaanse luchtaanval want de achterkant van het gebouw was één grote puinhoop.
In de hoek van de hal, die nog stonk naar smeerolie en ijzerafval, had de glazen koepel grotendeels stand gehouden en lagen in de droge strook langs de muur hun strozakken klaar. In een belendende ruimte, die waarschijnlijk eens een soort kantine was geweest, stonden nu een vijftal meisjes van het ontvangstcomité luidruchtig te kokkerellen. Het walmde er vervaarlijk blauw alsof hun frituur in de fik stond, wat een uur later bevestigd werd toen ze de mannen al lonkend fier de geroosterde rijst en de halfverkoolde sardines voorschotelden.
Uit het lachend gekwetterde excuus van de jonge diensters meende Steiner te begrijpen dat de meisjes gebrek hadden aan olie of aan ondervinding of aan beide. Enfin, mits wat brandkorsten afpulken was het binnenste best te eten en hij was tenslotte niet naar hier gekomen voor de goede kost...Alhoewel. Als toetje kregen ze nog een lange zwarte cigarillo van plaatselijke makelij, waarschijnlijk bedoeld om de penetrante vislucht te verdrijven.
Erg begeesterend kon je dat amateuristisch gedoe écht niet vinden ,al had hij van een land in revolutie ,eerlijk gezegd ,ook niet veel beter mogen verwachten :een burgeroorlog win je met een bundeling van alle goede bedoelingen. En verlies je door gebrek aan competenties...
Wat zal blijken.
|