Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
05-09-2010
ALS IEMAND NAAR MIJ TOEKOMT
ALS IEMAND NAAR MIJ TOEKOMT
Vandaag gaan de lezingen alweer over een diepe kern van ons geloof: de keuze om de weg van Jezus te volgen, en dat heeft alles te maken met onze dagelijkse manier van leven.
Deze keer ligt de klemtoon op onthechting en volharding; maar daar vloeien ook andere levenshoudingen uit voort: mildheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, mede-leven.
Dan worden wij voor andere mensen tekenen van hoop, leven en bevrijding. Dan werken wij ook mee aan de verlossing van onze wereld en de komst van het Rijk van God, de komst van een wereld, zoals God die voor ogen had.
Grote drommen mensen trokken met Jezus mee.
Hij richtte zich tot hen en zei:
Wie naar Mij toe komt, moet zijn vader en moeder,
zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters,
ja, zelfs zijn eigen leven verfoeien;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Hij moet zijn kruis dragen en Mij volgen;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Als een van u een toren wil bouwen,
gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om de kosten te begroten,
om te zien of hij het werk kan voltooien.
Want anders, als hij wel het fundament legt
maar de bouw niet kan afmaken,
zal iedereen die het ziet hem uitlachen en zeggen:
`Hij begon te bouwen, maar afmaken kon hij het niet.
Of als een koning ten oorlog trekt tegen een andere koning,
dan gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om te beraadslagen of hij sterk genoeg is
om met tienduizend man op te trekken tegen de ander,
die met twintigduizend man op hem afkomt.
Als dat niet zo is stuurt hij,
terwijl de ander nog ver weg is,
een gezantschap naar hem toe
om naar de vredesvoorwaarden te vragen.
Zo moet ieder van u afstand doen van alles wat hij bezit;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
(Lucas 14,25-33)
We kunnen het evangelie van vandaag opsplitsen in drie afzonderlijke puntjes, waar het bij elk van ons, in ons eigen leven, op aan komt:
1. Ik moet voor Jezus kiezen, ik moet Hem op de eerste plaats stellen in alles wat ik doe en beleef. Ik moet Hem meer beminnen dan mijn familie en vrienden. Maar als ik voor Hem kies, zal ik met zijn liefde naar alle mensen toegaan, zeker naar de familieleden en vrienden, die op mijn levensweg geplaatst zijn.
2. Ik moet het kruis opnemen, mijn kruis, dat altijd anders is dan ik verwacht en dat mij toch op het lijf geschreven staat. In het leven van iedere dag moet ik liefde geven, mijn eigen plannetjes en ontgoochelingen vergeten, en altijd weer opnieuw beginnen.
3. Slechts als ik mij telkens opnieuw losmaak van mijn bezit, kan ik met heel mijn hart de weg van Jezus gaan. Want het bezit is zulk een tirannieke heerser, dat het mij geen enkele ruimte laat om ook nog Jezus te dienen en Hem te volgen op de weg, die het evangelie tekent.
Als wij deze gedachten voor ogen houden, stellen we misschien vast dat wij soms maar half en half meetrekken in de beweging, die Jezus op gang bracht en dat wij de uitdrukkelijke keuze voor ZIJN WEG omzeilen.
Laten we daarom bidden:
Heer Jezus,
soms ervaar ik mijn christen-zijn
als een huis dat maar half af is
en waaraan haast niet meer wordt gebouwd.
Laat mij U op de eerste plaats stellen.
Leer mij mijn eigen kruis onderkennen en opnemen,
En maak mijn hart echt vrij voor U.
Gelukkig dat er mensen zijn die altijd weer Gods eigen droom ook zelf nog durven dromen.
Die weten dat deze wereld niet zó hoeft te zijn. Niet mag zijn zoals hij nu is.
Die geloven dat hij anders kan worden: beter, gerechtiger, gelukkiger voor allen Méér de wereld van God!
Gelukkig dat er mensen zijn die dromen zoals God, die 'ja' durven zeggen, en die zijn wegen gaan.
Die weg die Jezus ons is voorgegaan, trouw en arm en zachtmoedig, Gelovend dat God zelf ons thuisbrengt uit onze ballingschap.
De waarheid van wat we niet zien , het zinnetje klinkt wat vreemd wellicht, maar het komt letterlijk uit de eerste lezing van deze zondag, een stukje uit de brief aan de Joodse christenen.
Voorbeelden uit de Joodse geschiedenis, Abraham, Sarah, Mozes en andere grote namen tonen hoe mensen in beweging gezet werden door de beloften, die God hun gedaan had.
God houdt een toekomst voor, verder dan zij kunnen zien en vermoeden, en zij gaan op weg, enkel gedreven door hun geloof in Gods Woord.
Zo leren zij ons onvoorwaardelijk te vertrouwen op Gods beloften, als wij onze weg gaan doorheen de dagen van ons leven.
Zusters en broeders,
HET GELOOF legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
DOOR ZIJN GELOOF ging Abraham, toen hij geroepen werd,
gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen,
en hij ging op weg zonder te weten waarheen.
DOOR ZIJN GELOOF trok hij naar het land dat hem beloofd was
maar hem nog niet toebehoorde.
Samen met Isaak en Jakob, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag
naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
DOOR HAAR GELOOF ontving ook Sara,
hoewel ze onvruchtbaar en niet meer in de bloei van haar leven was,
de kracht om een kind te verwekken,
en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan.
Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was,
zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan,
ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee.
Zij allen zijn IN GELOOF gestorven;
wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden,
ze hebben slechts een glimp ervan begroet,
en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden
als vreemdelingen en gasten.
Zo lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een ander vaderland.
En daarmee bedoelden ze niet het land waaruit ze weggetrokken waren.
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter, hemels vaderland.
Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden
en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.
DOOR ZIJN GELOOF kon Abraham,
toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen.
Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren.
Terwijl er tegen hem gezegd was:
Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,
zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn
iemand uit de dood op te wekken,
en daarom kreeg hij hem ook terug,
bij wijze van voorafbeelding.
(Brief aan de Joodse christenen of Hebreeën 11,1-2.8-19)
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar zijn beloofde land. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land dat overvloeit van melk en honing.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd mensen onderweg. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen, maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Hij blijft spreken. Aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg, op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar de brief aan de Joodse christenen geeft ons einddoel wel een naam:
WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Daarom moet dat woord van Augustinus altijd in ons achterhoofd blijven klinken: Onrustig blijft ons hart, tot het uiteindelijk zijn rust vindt in God.
Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht: een gulzigaard wil Jezus voor zijn kar spannen, zijn hebzucht heeft nooit genoeg.
Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
Een mens gebruiken de eeuwen door hebben goede, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen lompe grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
En daarom vertelde Hij deze gelijkenis:
`Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.
Hij dacht bij zichzelf:
`Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan.'
`Dit ga ik doen,' dacht hij,
`ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen;
dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan,
en tegen mezelf zeggen:
Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit.
Rust nu maar eens uit,eet, drink en neem het ervan.''
Maar God zei tegen hem:
`Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist,
en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?''
Zo vergaat het iemand
die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.'
(Lucas 12,13-21)
Wij zijn kleine mensen, die groot kunnen gaan op hun eigendom, die op kleine stukjes grond, terreinen afbakenen, met omheiningen en muren allerhande, met akten en titels.
Wij zijn kleine mensen, die overal grenzen trekken en zones bepalen, die altijd willen uitmaken: dit is van mij en zover reikt mijn macht.
Wij zijn kleine mensen, die reeds door hun kleding willen duidelijk maken tot welke groep zij behoren, die door hun blik of door hun zwijgen of door hun houding andere mensen afstoten en zich slechts ontplooien in de kleine kring van gelijkgezinden.
Wij zijn kleine mensen, die groot hebben gezien en vreemde continenten hebben ingepalmd en verdeeld, die grenzen hebben getrokken dwars door stammen en culturen, als was het een taart die werd aangesneden.
Wij zijn kleine mensen, die groot gaan op hun geschiedenis van oorlogen en verdragen, op grenzen die werden getrokken en overschreden, bevochten en verlegd.
Wij zijn kleine mensen, die muren hebben gebouwd van haat, die versperringen hebben aangelegd van prikkeldraad, en wachttorens tussen ras en soort en godsdienst.
Geest van God, Gij zijt de vogel, aan geen grenzen gebonden.
Gij zijt de wind, die waait waar Hij wil,
Gij zijt de storm, die muren aftakelt en barricades kan slopen.
Gij zijt de stille kracht, die mensen weer naar mekaar laat glimlachen
en begrip doet opbrengen voor elkaars noden.
Geest van God, waai over deze oude wereld,
waai over onze oude gezindheid,
zodat wij de weidsheid opsnuiven van uw ruimte.
Beuk op onze bekrompen geest
zodat wij de horizon zien van uw land zonder grenzen of haat.