Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
13-06-2010
HEILIG HART VAN JEZUS
HEILIG HART VAN JEZUS
Geliefde broeders en
zusters,
laten wij elkaar liefhebben,
want de liefde komt uit God voort.
Ieder die liefheeft is uit
God geboren en kent God.
Wie niet liefheeft kent God
niet, want God is liefde.
En hierin is Gods liefde ons
geopenbaard:
God heeft zijn enige Zoon in
de wereld gezonden,
opdat we door hem zouden
leven.
Het wezenlijke van de liefde
is niet
dat wij God hebben
liefgehad,
maar dat hij ons heeft
liefgehad
en zijn Zoon heeft gezonden
om verzoening te brengen
voor onze zonden.
Geliefde broeders en
zusters,
als God ons zo heeft
liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
Niemand heeft God ooit
gezien.
Maar als we elkaar
liefhebben, blijft God in ons
en is zijn liefde in ons ten
volle werkelijkheid geworden.
Dat wij in hem blijven en
hij in ons,
weten we doordat hij ons
heeft laten delen in zijn Geest.
En we hebben zelf gezien
waarvan we nu getuigen:
dat de Vader zijn Zoon
gezonden heeft
als redder van de wereld.
Als iemand belijdt dat Jezus
de Zoon van God is,
blijft God in hem en blijft
hij in God.
Wij hebben Gods liefde, die
in ons is,
leren kennen en vertrouwen
daarop.
God is liefde.
Wie in de liefde blijft,
blijft in God, en God blijft in hem.
(Eerste brief van Johannes 4,7-16)
Volgende gedachten werden ontleend
aan de protestantse theoloog Dietrich Bonhoeffer, die in 1906 in Wroclaw geboren is.
Vanaf 1934 keert hij zich heel sterk
tegen het nazibewind; in 1943 wordt hij, na een huiszoeking gevangen genomen
door de Gestapo, en kort voor het einde van WO II wordt hij op persoonlijk
bevel van Hitler terechtgesteld. Na zijn dood wordt hij wereldberoemd door een
reeks brieven, die hij vanuit de gevangenis geschreven had aan een vriend.
Het feest van het H. Hart, of het
feest van de liefde van Jezus, gaat eigenlijk over iets zeer simpel: het leven
van een mens heeft maar zin en waarde door de liefde. Al het andere is van veel
minder belang. Uiteindelijk wordt ons maar één ding gevraagd: of wij de liefde
hebben of niet. Daarom is het gebedje zo vol inhoud: Heer Jezus, maak ons hart
gelijk aan het uwe.
Misschien waren we wel eens bij
de uitvaart van iemand, over wie niets, maar dan ook helemaal niets te zeggen
viel. Misschien kregen we dan het gevoel: wat een onnoemelijke armoede is hier
aanwezig, wat een zinloosheid. Hij hield van niemand en niemand hield van hem.
Dof, zonder tranen of verdriet zien we, hoe dit leven ten einde is, een einde,
waar het zelf misschien wel hevig naar verlangde. Misschien was hij een vrek,
of jaloers, of een tiran; hij kende en zocht en wilde alleen maar zichzelf. Hij
haatte de anderen en hij gebruikte ze alleen maar voor zijn eigen geluk, dat
hij toch nooit vond. Hij bleef alleen. Hij was er voor niemand en niemand was
er voor hem.
En wij kennen ook de
begrafenissen waar wij een laatste groet brachten aan een goede moeder of
vader, of zelfs een gelukkig en geliefd kind. Daarbij zijn dan allen, die van
deze mens liefde hebben ondervonden, die er ook liefde aan geschonken hebben,
en wij kunnen niet zwijgen dan: wij moeten de goedheid, de warmte, de tederheid
prijzen, die in dit leven zichtbaar was.
Daarom blijft het feest van het
Heilig Hart betekenisvol. Niets, maar dan ook niets, is ons leven waard, zonder
de liefde. En de hele zin van het leven is vervuld wanneer het de liefde kent.
In het licht van de liefde komt al de rest op de tweede plaats. Wat betekenen
geluk en ongeluk, armoede en rijkdom, leven en sterven buiten het verband van
de liefde?
Wij weten alleen dat juist die
liefde, gegeven en gekregen, bepalend is voor de waarde, de zin en de inhoud
van ons leven. Het enige waar het op aankomt en van deze liefde mogen wij
geloven, dat zij sterker is dan de dood. En daarom bidden wij: Heer Jezus,
maak ons hart gelijk aan het Uwe!
(vrij naar Bonnhoeffer Brevier,
p. 270, 7 juli)
Heer, gij kent ons
hart,
Gij weet hoezeer wij
verlangen naar vreugde en geluk.
Vandaag vieren we het feest van Wardje Poppe, zalig
verklaard in 1999. Een klein Vlaams
mensje maar voor het oog van de wereld, ziekelijk zelfs hij werd amper 33
jaar maar een grote heilige, ook al is hij tot op heden slechts zalig
verklaard.
Priester Poppe, zeggen wij meestal, maar eigenlijk hoor ik
liever Wardje Poppe. Ongetwijfeld was hij een goed priester, maar als we van
Wardje spreken om hem te benoemen, leggen wij eigenlijk een heel belangrijke
klemtoon, die zo gemakkelijk vergeten wordt: om een goed priester te kunnen
zijn, is het allereerst en allermeest nodig een goed en nederig mens te zijn,
met een hart dat zo boordevol is van liefde dat het er eigenlijk van overloopt.
De liturgie van zijn feest laat een verscheidenheid van
lezingen toe. Maar wellicht is geen stukje evangelie te vinden, dat beter
aansluit bij zijn persoon.
Op een dag
jubelde Jezus het uit:
Ik prijs U,
Vader, Heer van hemel en aarde,
omdat Gij aan
kleinen en eenvoudigen hebt laten zien,
wat Gij voor
wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden.
Ja, Vader, zo
hebt Gij het gewild.
Daarop richtte Jezus zich tot de omstaanders en
zei:
Kom tot Mij, gij
allen, die uitgeput zijt,
en onder lasten
gebukt gaat.
Ik zal u rust en
verlichting schenken.
Neem mijn juk op uw schouders en wees mijn leerling,
want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart.
Zo zult gij rust
vinden,
want mijn juk is
zacht en mijn last is licht.
(Matteüs 11, 25
30)
Mijn Jezus
ik geef U mijn handen
om uw werk te verrichten.
Ik geef U mijn voeten
om uw weg te gaan.
Ik geef U mijn ogen, opdat Gij
ze zoudt richten en doen stralen
in uw zachtheid.
Ik geef U mijn verstand
om te denken.
Ik geef U mijn geest
om in mij te bidden.
Ik geef U bovenal mijn hart
om met dat hart uw Hemelse Vader
te beminnen en alle mensen.
Laat mij kleiner worden
en word Gij groter in mij,
opdat niet ik meer leve,
niet ik meer werke,
maar Gij, Almachtige God,
Zoon van de Hemelse Vader,
liefdevolle verlosser.
O Jezus, leef in ons allen.
Zalige Edward Poppe
HET IS EEN SCHOON DING
EEN GOED MENS TE ZIJN
Frederik Van Eeden
(P.S. Wegens bezoek uit Brazilië zal deze blog tot eind deze
maand minder regelmatig bijgewerkt worden.)
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6
april, 31 mei, 4 en 7 juni)
De derde strofe dus uit hetzelfde gedicht dat vorige dagen
reeds uitvoerig aan bod kwam, en dat mijns inziens, tot op vandaag, één van de
mooiste Christus-gedichten blijft, die ooit werden geschreven. Zoals reeds
gezegd werd: niet over de historische Jezus, die hier weldoende wandelde op
onze aarde, en evenmin over de verrezen, verheerlijkte Christus voor altijd
gezeten aan de rechterhand van de Vader.
Veel concreter, veel
meer levensnabij is het gedicht: hoe kan die man uit Nazareth na zoveel eeuwen
nog iets betekenen voor de mens van vandaag. Van der Plas zelf schrijft over
dit alles op een zeer persoonlijke wijze. Hij spreekt voortdurend in de
ik-vorm: Jij, man van zo lang geleden, wat kan Jij nog met mijn leven te
maken hebben?
Het antwoord dat de dichter persoonlijk ervaren heeft is
beklijvend en betekenisvol voor vele mensen, althans indien zij niet gedachteloos
meelopen met de massa. Over dit laatste persoonlijk nadenken en niet zomaar
klakkeloos kuddelopen schreef Mark Van de Voorde onlangs:
We zijn zo graag
onszelf, maar we willen o zo graag ergens bijhoren. Het compleet autonome
individu bestaat niet, want ook een individualist kan niet zonder de anderen.
Daarom is zelfstandig denken, vooral tegen de stroom in, zo moeilijk. Als je
niet meebent, hoor je er misschien ook niet bij. We willen wel opvallen maar
niet uitvallen. En dus trachten we uit te blinken door mee te doen: door net
dat tikkeltje brutaler hetzelfde te zeggen, door net dat beetje opzichtiger
hetzelfde te dragen En het gekke is dat al die anderen die ook zo hun best
doen om zichzelf te zijn en zich daarom bij de heersende trend aansluiten, nog
geloven ook dat je origineel bent. De originaliteit van de nabootsing is een
merkwaardig fenomeen. Het bepaalt veel van wat we doen. Altijd geweest
trouwens. Schrijvers die zich in de tijd door gedurfde kapsones lieten
opmerken, blijken achteraf gezien niets anders gedaan te hebben dan hardop te
zeggen wat toen bon ton was. Jezelf zijn is vaak meer begoocheling dan
werkelijkheid. Ook op levensbeschouwelijk vlak.
(Bron: Mark van de Voorde, RKNieuws.net, Nieuwsbrief van 29
mei 2010)
Van der Plas loopt niet mee in dat rijtje van de trendy
kuddedenkers met grote mond en kleine
mening. In tal van beelden geeft hij aan hoe hij, volwassen wordend, heel sterk
die nood aan een geloof in Jezus in zijn eigen leven ervaren heeft. De eigen
ervaring was zijn grootste leerschool om Jezus te herontdekken, want zonder
zulk geloof verloor zijn leven elke zin: eeuwigheid staat in de nacht voor de
deur.
Bovendien moet dit geloof veel meer zijn dan een onnadenkend
vastklampen aan mooie woorden, ooit gehoord en ooit geloofd, maar in wezen leeg
en zonder inhoud als ze niet gestaafd worden door zelf overwogen ervaringen.
Vandaar de schreeuw, die telkens weerkeert in almaar nieuwe beelden: Sta uit
de oude verhalen op, die thuis in het boek stonden, en wees waar. Laat mij nu
reeds iets van jou merken, want een belofte van leven, die alleen maar over een
leven later spreekt, is ongeloofwaardig. Als je werkelijk leeft en ook
werkelijk leven geeft, dan moet daar ook hier en nu al iets van zichtbaar en
tastbaar worden. Het laatste zinnetje kan verwarring wekken; een oppervlakkige
lezing kan de indruk wekken dat de dichter een volkomen leven in volkomen
vreugde later afwijst. Niets is minder waar. De dichter zegt enkel op
krachtige wijze: als jij, Jezus, zoals mij altijd gezegd werd, de ware
innerlijke rust aan mensen schenkt, dan kan dat niet enkel de eeuwige rust
van het R.I.P. zijn, maar dan moet een glimp van die rust en die vrede reeds
in mijn aardse leven voelbaar zijn: wees waar, hier op de kolkende zee.
'Die Jezus sluimert
in mijn achterhoofd.
Af en toe krijg ik nog een schok van herkenning
bij een of andere
ervaring.
Dan zeg ik:
Jezus heeft het, in
die of die parabel,
al begrepen en
prachtig gezegd.
Soms denk ik:
Hij zal wel liedjes
gezongen hebben
en gekke verhaaltjes
verteld hebben aan de kinderen.
Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen
blijven.
Men steekt ook geen lamp aan
om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten,
nee, men zet hem op een standaard,
zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is.
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
opdat ze jullie goede daden zien
en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.
(Matteüs 5,13-16)
'Jullie zijn het zout van aarde, jullie zijn het licht in
wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is
in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens
van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote volkswoede ontstaan, en
een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld
leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele
mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde
dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het
geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont
dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont
veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed
als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem
dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen heel wat jaren geleden:
Stop! Andere wereld! Dat is niet alleen zo in Brazilië, maar eigenlijk in heel
de wereld, ook bij ons.
Er zijn voorbeelden
te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of
ouders die gepest worden door rotverwende kinderen, honger in de wereld
Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant
willen wij staan:
aan de duistere kant
of aan de
kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen
toebrengen?
aan de kant van
hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet
veroorzaken?
aan de kant van
hen, die de wereld willen veranderen en beter maken
of aan de kant van hen die alle
geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze
is een antwoord: ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede
kant staan: de kant van de mensen, die licht in wereld willen zijn, of bij
hen die duisternis brengen.
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen,
in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een
waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te
verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde
klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden.
Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen
gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons
niet te schamen daarover , er zijn veel grote monden, die beter wat minder
zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6 april,
31 mei en 4 juni)
De tweede strofe dus uit het gedicht van de vorige dagen. De
kindertijd, met zijn warme geborgenheid, met de vanzelfsprekende nabijheid van
Jezus ook, heeft helaas niet mogen duren. Aan het einde van dat zorgeloze
stukje leven kwamen trouwens reeds de eerste twijfels. Was hij meer dan de
warmte van binnen, was hij meer dan de reuk van de wassen kaarsen en het twinkelende
spel van die vlammetjes, alles zo mooi en zo verleidelijk?
Plots gaat een wereld open, die veel weider is. Het veilige
nest van het besloten gezin breekt open en je gaat op eigen vleugels: binnen
gaat almaar meer over in buiten. En buiten op zee is hij gestorven. Niet
als een held op het veld van eer, maar roemloos, zonder geschiedenis, een
naam uit een vroom beduimeld boek, dat eigenlijk weinig meer te bieden had dan
een waardeloos vodje papier, kortom wat ongeloofwaardige nonsens, mooi maar
niet echt. Want het was mooi toen om dat te mogen geloven, zoals zoveel van
toen zo mooi was, maar het was niet waar of echt. Zoals ook Sinterklaas, die goedheilig
man, zo mooi was, maar helaas niet meer dan een kinderdroom.
En waar Sinterklaas, ook nadat het geloof in hem niet echt
of levend bleek, toch lief en goed bleef, zo is het Jezus niet vergaan. Hij
bleek geen mooi bedrog meer, maar gemene volksverlakkerij met kwade bedoelingen.
Het groot geworden kind is met dit alles niet gelukkig. Het
huilt om vroeger, het huilt om wat teloor ging en zo deugd deed, terwijl er nu
buiten, in die grote wereld van geleerde mensen en van kwade machten niets is
om de leegte te vullen, die overblijft nu hij daar buiten op zee, roemloos en
zonder geschiedenis gestorven is.
En zoeken helpt niet,
evenmin als beloven, wat dan ook: hij was weg en zijn aftocht was een vertrek
met een spoorkaartje enkele reis. Het was helemaal geen heen en terug of alleen
maar even weg zijn. Geen vaarwel en tot ziens, maar adieu, voor altijd en
voor goed. Nergens was hij meer, nergens nog een spoor van hem te vinden.
De verloren droom van de kindertijd, hoe vaak en door
hoevelen bezongen, hier nu sterk verwoord door van der Plas, in de belichting
van een geloofscrisis die zoveel jongeren doormaken. Een moeilijke tijd, die
puberteit, een tijd ook, die soms wel heel lang kan duren, tot een nieuw
evenwicht gevonden wordt, dat de ziel opnieuw die diepe rust schenkt.
mijn moeder is mijn
naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.