Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
27-09-2014
ZONDAG 28 SEPTEMBER
26ste ZONDAG A – 28 SEPTEMBER 2014
DIE GEZINDHEID MOET ONDER U HEERSEN
'Iemand had twee zonen', zo begint Jezus vandaag in het evangelie. De ene lijkt een eenvoudige, brave jongen, gewillig en gedienstig. Maar de tweede, dat is een ander paar mouwen. Het ziet er naar uit dat hij heel tegendraads is, onwillig tot en met.
Maar schijn bedriegt, zegt het spreekwoord. En zo blijkt het ook hier te zijn: die eerste is een man van mooie woorden: 'veel beloven en weinig geven, doet de dwazen in vreugde leven', luidt een ander gezegde wat oneerbiedig. En bij de andere is het net omgekeerd. Hij pruttelt eerst wel tegen, zegt botweg tegen zijn vader dat hij niet wil helpen, maar doet tenslotte toch wat gevraagd wordt.
De eerste, onmiddellijke boodschap is duidelijk: je kan je gemakkelijk vergissen in mensen. Laten we dus maar niet te gemakkelijk oordelen. En dan is er nog een diepere inhoud! Jezus wil nog heel wat meer zeggen, zoals straks zal blijken.
Eerste Lezing uit de brief aan de christenen van Filippi 2,1-5
Zusters en broeders, als gemeenschap van Geest, hartelijkheid en mededogen u iets zeggen, maak mijn vreugde dan volledig door uw eenheid van denken, uw eenheid in de liefde, uw saamhorigheid en eensgezindheid.
Diezelfde gezindheid moet onder u heersen die ook in Christus Jezus was.
Evangelie: Matteüs 21,28-32
In die tijd zei Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: ‘Wat denkt u hiervan? Iemand had twee zonen. En hij ging naar de eerste en zei: `Jongen, ga vandaag in de wijngaard werken.'' Hij antwoordde: `Nee, ik wil niet.'' Later bedacht hij zich en ging toch.
Toen ging hij naar de tweede en zei hetzelfde. Die antwoordde: `Goed, heer.'' Maar hij ging niet.
Wie van de twee heeft de wil van de vader gedaan?'
'UW JA ZIJ JA'
In deze periode van het jaar zijn de evangelies van de zondagen gesitueerd in de twistgesprekken van Jezus met de Joodse leiders. Zo moeten wij vandaag ook het verhaal van de twee zonen lezen: Een man vraagt aan één van hen om in zijn wijngaard te gaan werken. Die gaat onmiddellijk akkoord. Maar in feite doet hij het niet.
De vader vraagt het ook aan de andere zoon. Die voelt daar helemaal niet voor. Maar later krijgt hij spijt en gaat hij toch in de wijngaard werken. Deze tweede zoon DOET de wil van de vader '.
In het leven komt het op DADEN aan. Ook de hogepriesters en de oudsten van het volk, met wie Jezus hier in gesprek is, zeggen met de mond dat het er op aankomt de wil van God te DOEN. En zo is ook de overtuiging van Jezus: 'Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Rijk der hemelen, maar hij die de wil DOET van mijn Vader die in de hemel is'.
Op het eerste gezicht lijken Jezus en de Joodse leiders dus met elkaar akkoord te gaan. Maar HOE doe je de wil van de Vader? Komt ons ja soms niet te snel en te oppervlakkig? Komt het wel vanuit de diepte van een hart dat bereid is om zich te bekeren? Vele Joodse voormannen uit Jezus' tijd gingen er prat op trouw te zijn aan God. Maar hun trouw ging niet verder dan het naleven van wet en tradities. En daarbij gaat het alleen om de buitenkant. En is die buitenkant wel echt de wil van God? Of kan hij ook misleidend en bedrieglijk zijn?
Wat God wil, gaat over de binnenkant: de bekering van ons hart. Wij moeten ons helemaal gewonnen geven aan Zijn oproep. Een oppervlakkig, puur uiterlijk ja, kan geveinsd zijn. Het kan zelfs als excuus dienen om dit ja, waar het eigenlijk op aankomt, niet uit te spreken! Zo wordt het deftige ja van iemand die zich in de routine van de religieuze plicht vastnestelt, uiteindelijk een 'neen' van het hart ten aanzien van de echte wil van God.
Anderzijds zijn er in Jezus' tijd mensen die duidelijk' neen' gezegd hebben aan de religieuze wetten. Hun zondige leefsituatie maakt dit neen maar al te zichtbaar. Dat is de houding van tollenaars en van ontuchtige vrouwen. Zozeer zijn ze in de zonde ondergedompeld dat het niet mogelijk is zich zomaar in een handomdraai te bekeren.
Die mensen beseffen dat het op de bekering van hun hart aankomt. Zij moeten zich vanuit het dieptepunt van hun situatie werkelijk naar God toekeren. Hun 'ja' moet uit de diepte van hun hart komen. Het is geen gemakkelijk ja. Daarom gaan zij eerder dan de 'deftigen', van wie het oppervlakkige ja in de routine van het leven langzaam uitdooft, het Rijk Gods binnen. Een dergelijk getuigenis zou de deftigen heel diep moeten aangrijpen en ook hen voor de beslissende keuze stellen. 'Maar', zegt Jezus, 'zelfs nadat jullie dit gezien hebben, zijn jullie niet tot inkeer gekomen'.
Dit verhaal wordt door Matteüs voor de eerste christelijke gemeenschappen en dus ook voor ons verteld. want deze boodschap heeft niet enkel betekenis voor de Joodse leiders uit Jezus' tijd, maar voor de gelovigen van alle tijden. Is het niet zo dat wij, die thans in West-Europa leven, als het ware te gemakkelijk christen zijn geworden? In ons doopsel werd ons ja door anderen in onze plaats uitgesproken en in vele paasvieringen, waarin de doopgeloften worden hernieuwd, heeft men de indruk dat er een zacht gemurmel door de kerk gaat. Het is echt niet duidelijk dat hier beslissende keuzen worden uitgesproken! Zo lijkt het erop dat christenen en christelijke gemeenschappen soms, zonder veel animo, op hun 'verdiensten' teren.
Hoeveel kunnen wij dan leren van bekeerlingen en soms van ganse gemeenschappen die na heel wat omzwervingen van ganser harte hun ja uitspreken en dit ook in DADEN tonen. Zei Jezus in de Bergrede immers niet: 'UW JA ZIJ JA'?
(Geïnspireerd door een homilie van wijlen Mgr. Paul Schruers)
‘Ik ging zitten tegenover een koppel. Tussen man en vrouw had het kleintje, zo goed als het ging, zich een nestje gemaakt, en het sliep. Maar het draaide zich om in zijn slaap, en ik zag het gezichtje in het licht van de waaklamp. Het was het heerlijke gezichtje van een godenkind! Uit die twee daar was iets als van goud geboren, uit die lompe mensenklomp een wonder van bevalligheid en gratie. Ik boog naar het tere voorhoofdje, het zoete pruilmondje, en ik dacht: dit moet het gezichtje zijn van een later kunstenaar, dit is Mozart toen hij kind was, wat mag dit toch beloven voor het leven van later!
De kleine sprookjesprinsen waren zeker niet anders: wat kon uit dit kind nog groeien in warme, tedere geborgenheid! Als er ergens in een tuin door een mutatie, puur toeval,een nieuwe roos ontstaat, is er bij alle tuinders vreugde, verwondering, dank. De roos wordt apart geplaatst en met bijzondere zorg omgeven, ze zal met voorliefde behandeld worden. Maar er is nu eenmaal geen tuinman voor de mensen. Het Mozartkindje zal, als alle anderen, getekend worden door de afstompingsmachine. Mozart zal zijn hoogste vreugden kennen in de stank van de cafés-chantants. Mozart is ten dode opgeschreven.
Ik ging terug naar mijn treinstel. En ik dacht aldoor: die mensen lijden niet echt in die ellende.
Het is ook niet een of andere vorm van liefdadigheid, die mij nu bezighoudt. Het heeft geen nut altijd opnieuw week te worden om een wonde die toch weer zal opengaan. Zij die gekwetst zijn, lijken zelf de wond niet te voelen. Het is veeleer alsof de mensheid in haar geheel, en niet zozeer de enkeling, hier gekwetst en geschonden is. Ik geloof niet echt in medelijden.
Wat mij hier bezighoudt, is het oog van de tuinman. Het is mij niet te doen om die miserie, waarin mensen zich, al bij al gaan thuis voelen, zo goed en zo kwaad als maar kan, zoals iemand zich goed kan voelen in het nietsdoen. Eeuwenlang al leven Oosterlingen in de vuilnis en vinden dat goed zo. Wat mij nu pijn doet, daar helpt geen gratis soep voor. Wat mij pijn doet, zijn niet die toegetakelde lijven, niet die hele stank en vuiligheid van de trein. Wat mij pijn doet, is dat in elk van deze mensen, telkens weer een Mozartkindje werd gedood.
Alleen de Geest die blaast over de ongeboetseerde klei, kan de Mens maken.